ECLI:NL:RBNHO:2021:4175

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
15.279445.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed van drugs

Op 4 november 2020 vond er een ernstig verkeersongeluk plaats op de Provinciale weg N202 in Velsen-Zuid, waarbij een bestelbus van Albert Heijn frontaal op een personenauto botste. De bestuurder van de personenauto, [het slachtoffer 1], kwam hierbij om het leven, terwijl haar passagier, [het slachtoffer 2], zwaar gewond raakte. De verdachte, die op dat moment onder invloed was van heroïne, cocaïne en methadon, was als bezorger aan het werk en viel tijdens het rijden in slaap. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat dit heeft geleid tot het fatale ongeval. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte, als beroepschauffeur, een grote verantwoordelijkheid heeft en dat zijn handelen heeft geleid tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [het slachtoffer 2] wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.279445.20 (P)
Uitspraakdatum: 20 mei 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 mei 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2020 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto voorzien van het [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale weg N202 (Amsterdamseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet voortdurend zijn aandacht bij de weg te houden en/of niet voortdurend de controle over zijn motorrijtuig te houden en/of (vervolgens) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en/of geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan is gebotst of aangereden op/tegen een op die rijbaan tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault), waardoor een ander (genaamd [het slachtoffer 1] ) werd(en) gedood en/of aan een ander (genaamd [het slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 4 november 2020 heeft op de Amsterdamseweg in Velsen-Zuid een zeer ernstig verkeersongeluk plaatsgehad. Een bestelbus van Albert Heijn is op een personenauto gebotst. Bij dit ongeluk is de bestuurder van de personenauto om het leven gekomen en is de andere inzittende van die auto gewond geraakt.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte, die de bestelbus bestuurde, in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor het verkeersongeval en de gevolgen daarvan en zo ja, wat een passende straf is.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld als gevolg waarvan de bestuurster van de personenauto waar de verdachte tegen aan is gebotst is komen te overlijden en haar partner die ook in die auto zat, zwaargewond is geraakt, althans tijdelijk niet in staat is geweest zijn werkzaamheden uit te voeren. De officier van justitie heeft daartoe - samengevat weergegeven - naar voren gebracht dat de verdachte de bestelbus bestuurde terwijl hij onder invloed was van cocaïne en heroïne. De verdachte had de mogelijke gevolgen van dergelijke drugsgebruik hebben moeten voorzien. De officier van justitie wijst er daarbij op dat het een feit van algemene bekendheid is dat drugsgebruik de rijvaardigheid in sterke mate beïnvloedt en dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, op dat moment slaperig was. De verdachte is in de visie van de officier van justitie onvoldoende alert gebleven en is op de verkeerde weghelft gekomen, waardoor genoemd ongeval heeft kunnen gebeuren.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zover de tenlastelegging ziet op artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De raadsman acht het daarbij van belang dat de toxicoloog van het NFI heeft aangegeven dat de negatieve invloed van middelengebruik afhankelijk is van de mate van gewenning van gebruik van die middelen. De verdachte gebruikt reeds een aanzienlijke tijd heroïne, methadon en cocaïne, waardoor hij geen negatieve effecten van deze middelen ondervindt. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging een verklaring van de Bulgaarse polikliniek psychiatrie in de procedure gebracht waaruit blijkt dat de verdachte sinds 2008 onder behandeling heeft gestaan vanwege zijn verslavingen. De verklaring van getuige en de bijrijder van de verdachte, [getuige] , is in de visie van de raadsman ook van belang bij de vraag of sprake is geweest van een negatieve invloed van de middelen op de rijvaardigheid van de verdachte. Deze getuige heeft – onder meer – verklaard dat de verdachte op de dag van het ongeval heeft gezegd dat het prima ging met hem en dat de verdachte er uitgerust uitzag. De dienst van de verdachte begon om 07.20 uur en tot het ongeval rond 15.00 uur heeft de verdachte naar alle klanten gereden.
De verdediging wijst voorts op het NFI rapport van 30 april 2021 (toxicologisch consult) waarin het volgende is opgenomen:
“In dit geval is er sprake van zowel een therapeutische morfineconcentratie als een
therapeutische methadonconcentratie. Bij dergelijke gecombineerde blootstelling is
er sprake van een additief negatief effect op de rijvaardigheid, aangezien het
werkingsmechanisme van deze stoffen vergelijkbaar is. Effecten die hierbij, in
algemene zin, kunnen optreden zijn onder andere een verslechtering in het uitvoeren
van complexe handelingen, een verstoorde waarneming en een vertraagde reactietijd.”
Indien sprake was van een (additief) negatief effect op de rijvaardigheid van de verdachte, dan had dit zich in de visie van de raadsman al geopenbaard in de eerste uren van de dienst van de verdachte. Maar blijkens de hiervoor aangehaalde verklaring van de getuige was daarvan geen sprake. De genoemde effecten – in algemene zin – zouden zich hebben voorgedaan én zouden zijn waargenomen, ware het niet dat bij de verdachte geen sprake is geweest van deze (negatieve) effecten vanwege zijn gewenning aan de middelen waaraan hij al vele jaren verslaafd is.
De raadsman heeft tenslotte naar voren gebracht dat bij de verdachte sprake is geweest van een heel kort moment van afwezigheid, waarbij de verdachte zijn ogen dicht had en in slaap is gevallen, als gevolg waarvan hij met de door hem bestuurde bestelauto gedeeltelijk op de andere rijbaan is terechtgekomen en het verkeersongeluk kon plaatsvinden. Deze gedraging vormt in de visie van de raadsman echter onvoldoende basis voor de conclusie dat de verdachte met een zeer hoge mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld, maar kan, als hiervan in de visie van de rechtbank sprake is, geduid worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraakDe rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs, in de zin van medische informatie, bevat voor een bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [het slachtoffer 2] . De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Nu ten aanzien van [het slachtoffer 2] niet in de tenlastelegging is opgenomen “of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat”, kan, anders dat de officier van justitie kennelijk subsidiair voor ogen staat, ook geen bewezenverklaring hiervoor volgen.
4.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het verweer dat ten aanzien van het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op artikel 8 WVW is gevoerd.
De verdachte heeft een bestelbus bestuurd na het gebruik van verschillende soorten harddrugs. Het bloed dat ruim een uur na het ongeval bij de verdachte is afgenomen, bevat cocaïne (0,015 milligram per liter), morfine (0,048 milligram per liter) en methadon (0,090 milligram per liter). De gemeten cocaïneconcentratie heeft volgens de NFI-deskundige Forensische Toxicologie geen invloed op de rijvaardigheid. De gemeten morfineconcentratie is bijna vijf keer zo hoog als de grenswaarde van 10 milligram per liter bij een combinatie van middelen en kan worden verklaard door toediening van een stof die het lichaam omzet in morfine, zoals heroïne. Een concentratie van 0,048 milligram morfine per liter bloed heeft, in algemene zin, een ernstig nadelige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid. De gemeten methadonconcentratie van 0,090 milligram per liter heeft, in algemene zin, waarschijnlijk een licht tot matig nadelige invloed op de rijvaardigheid. Een gecombineerde blootstelling aan morfine en methadon, zoals bij verdachte het geval is geweest, heeft een additief negatief effect op de rijvaardigheid, aldus de deskundige.
Het Toxicologisch consult van het NFI houdt voorts in dat er bij langdurig gebruik van methadon sprake zal zijn van tolerantie voor de effecten van methadon en kruistolerantie voor de effecten van morfine. De deskundige kan niet zeggen in hoeverre de aangetoonde morfine en methadon de rijvaardigheid in dit geval hebben beïnvloed, maar doorgaans zal er sprake zijn geweest van een ernstig nadelige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid.
Op basis van deze onderzoeksresultaten is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval wel degelijk verkeerde onder invloed van stoffen waardoor de rijvaardigheid nadelig beïnvloed werd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, omdat de verdachte slechts een enkel moment onoplettend is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het hierboven genoemde aangetoonde voortdurende middelengebruik door de verdachte dit reeds uit. Daarbij komt dat de verdachte toen hij last kreeg van vermoeidheid toch is blijven rijden. Vervolgens is hij achter het stuur in slaap gevallen, waarna de bestelbus op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en op de auto, die door het [het slachtoffer 1] werd bestuurd, is gebotst. Gelet op dit geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt als gevolg waarvan genoemde [het slachtoffer 1] is overleden.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 november 2020 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto voorzien van het [kenteken] ), daarmede rijdende over de Provinciale weg N202 (Amsterdamseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend, niet voortdurend zijn aandacht bij de weg te houden en niet voortdurend de controle over zijn motorrijtuig te houden en vervolgens een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan is gebotst tegen een op die rijbaan tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault), waardoor [het slachtoffer 1] werd gedood , terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaar te worden opgelegd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is.
Bij het bepalen van haar strafeis is de officier van justitie uitgegaan van een zeer hoge mate schuld.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, langer dan de 105 dagen die de verdachte reeds heeft vastgezeten. Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is bepleit een eventuele langere gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Ook in de ontzegging van de rijbevoegdheid zit een bestraffend element. Daarnaast is de verdachte in staat om een taakstraf uit te voeren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte is op 3 november 2020 begonnen met zijn werk als bezorger bij Albert Heijn. Die avond en opnieuw in de vroege uurtjes van 4 november 2020 heeft hij heroïne gebruikt, naast cocaïne en (eerder) ook methadon. Vervolgens is hij weer als bestuurder van een bestelbus de weg op gegaan. Tegen het einde van zijn dienst is de verdachte op een 80 kilometerweg achter het stuur in slaap gevallen. De bus is op de verkeerde weghelft geraakt en frontaal op een personenauto gebotst. De bestuurder van die auto, [het slachtoffer 1] , is ter plekke overleden. Haar passagier, [het slachtoffer 2] , is gewond geraakt.
De rechtbank overweegt dat op de verdachte, als iemand die beroepsmatig, als chauffeur van een bestelauto aan het verkeer deelneemt, een grote verantwoordelijkheid rust om op een veilige manier deel te nemen aan het verkeer. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij onder invloed van harddrugs een bestelbus heeft bestuurd en door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor [het slachtoffer 1] uit het leven is gerukt. De verdachte heeft de nabestaanden van [het slachtoffer 1] groot en onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Door zijn toedoen zijn de levens van haar vier (zeer) jonge kinderen, haar partner, haar ouders, haar verdere familie en haar vrienden compleet veranderd. In hun slachtofferverklaringen hebben de kinderen, de moeder en de broer van [het slachtoffer 1] op indringende wijze verwoord wat dit verlies voor hen betekent. De rechtbank beseft dat geen straf recht zal doen aan het gemis dat zij hun leven lang zullen ervaren.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder ter zake van een verkeersdelict is veroordeeld. Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel European Criminal Records Information System, gedateerd 9 november 2020, blijkt dat hij in Bulgarije wel eerder is veroordeeld voor het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol of verdovende middelen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ter terechtzitting doorvoeld berouw heeft getoond.
Straftoemeting
Gelet op de mate van verwijtbaarheid en het feit dat het ongeval iemand het leven heeft gekost, komt vanuit het oogpunt van vergelding en preventie alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en zal aansluiten bij het oriëntatiepunt voor ernstige schuld aan een dodelijk ongeval. Nu er geen sprake is van rijgedrag dat neigt naar of grenst aan roekeloos rijden, gaat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet uit van een zeer hoge mate van schuld. De rechtbank komt dan ook tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, ook omdat zij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [het slachtoffer 2] , of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden bij [het slachtoffer 2] is ontstaan, niet bewezen acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Tevens zal de rechtbank de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs ingevorderd is geweest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 6, 8, 175, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG [24] MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
VIER [4] JARENmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. J. van Andel, voorzitter,
mr. M. E. Francke en mr. C. H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 mei 2021.