ECLI:NL:RBNHO:2021:4174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
15-207538-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door steken met een mes in de hals

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op haar (ex-)echtgenoot. De verdachte heeft op 18 oktober 2018 in Hoofddorp geprobeerd haar echtgenoot te doden door hem met een scherp mes in de hals te steken. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meervoudige kamer en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zittingen op 29 maart en 10 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot moord. De verdediging heeft echter ontkend dat de verdachte de steekpartij heeft gepleegd en heeft vrijspraak bepleit, met het argument dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent was, als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder de steekpartij heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-207538-18
Uitspraakdatum: 21 mei 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 maart 2021 en 10 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de hals en/of de borst en/of de luchtweg en/of lucht onder de huid en/of een
beschadigde long, heeft toegebracht door een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, haar echtgenoot [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de
hals en/of de borst en/of de luchtweg en/of lucht onder de huid en/of een beschadigde long ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer] .
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat zij [slachtoffer] heeft gestoken en haar raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Primair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een veroordeling. Hiertoe heeft hij een zogenaamd unus testis, nullus testis-verweer gevoerd, dat inhoudt dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Voorts zijn de belastende verklaringen van [slachtoffer] volgens de raadsman onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. [slachtoffer] heeft immers in een later stadium zelf verklaard dat hij niet zeker weet wie hem heeft gestoken en dat hij tot zijn belastende verklaringen is gekomen op basis van aannames en droombeelden en onder invloed van een slaappil en middelen die hem in het ziekenhuis zijn toegediend.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het daderschap van de verdachte, nu het dossier ruimte laat voor redelijke twijfel, al dan niet vanwege de mogelijkheid van een alternatief scenario.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot moord heeft de raadsman meer subsidiair betoogd dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen, omdat het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat sprake is geweest van daadwerkelijk nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad. Evenmin is er voldoende bewijs voor opzet op de dood, zodat ook de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman nog betoogd dat uit het dossier niet blijkt van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Geen ‘unis testis’-situatie
De rechtbank verwerpt het verweer dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Zij stelt daarbij voorop dat de rechter het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verbiedt de rechter tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In dit geval heeft [slachtoffer] in zijn aangifte verklaard dat verdachte, zijn toenmalige echtgenote, hem op de avond van 18 oktober 2018 in de slaapkamer van hun huis in zijn hals heeft gestoken. Deze verklaring vindt steun in de - combinatie van de - bewijsmiddelen over het letsel dat verdachte die avond heeft opgelopen en in de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte, waaruit blijkt dat zij die avond met [slachtoffer] in de woning was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – aan het bewijsminimum is voldaan.
Aangifte betrouwbaar
De rechtbank acht de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar op de volgende gronden. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte van 20 oktober 2018 gedetailleerd, concreet en consistent verklaard. Zo heeft hij verklaard dat hij verdachte de kamer zag binnenkomen en heeft hij de specifieke woorden genoemd – “één van ons gaat naar de hemel en de ander gaat naar de gevangenis” – die verdachte sprak, voordat zij hem stak. Ook over de voorafgaande ruzie, over het alleen naar bed gaan met een slaappil en over de telefonische contacten met zijn vriend [getuige 1] , voor en na het steekincident, heeft aangever helder en gedetailleerd verklaard. Op deze punten vindt zijn verklaring steun in de verklaringen van verdachte en van getuige [getuige 1] . De aangifte komt ook overeen met de de auditu-verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die inhouden dat [slachtoffer] hen daags na het steekincident, op 19 oktober 2018, in het ziekenhuis heeft verteld dat verdachte hem had gestoken. [getuige 1] is direct na dit gesprek op de in het ziekenhuis aanwezige agenten afgestapt om hen te zeggen dat [slachtoffer] hem en [getuige 2] had verteld dat verdachte hem had gestoken, maar dat hij niet wilde dat de politie dit zou weten. Eerder op 19 oktober 2018 had [slachtoffer] de vraag van de politie wie hem had gestoken niet beantwoord, omdat hij wilde nadenken. De rechtbank leidt hieruit af dat aangever op dat moment zijn belastende informatie over verdachte nog niet met de politie wilde delen. Dit heeft hij de volgende dag, na de aanhouding van verdachte, wel gedaan.
De latere verklaringen van aangever bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting, die inhouden dat hij ten tijde van de aangifte als gevolg van het trauma in twijfel verkeerde en paranoïde begon te worden, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Dit strookt immers noch met de aangifte noch met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , waarin de rechtbank geen spoor van twijfel of verwardheid bij aangever ontwaart.
Opzet en voorbedachte raad
Nu verdachte heeft ontkend aangever te hebben gestoken en zij dus geen inzicht heeft gegeven in hetgeen in haar omging ten tijde van haar handelen, zal de rechtbank het antwoord op de vraag of verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld moeten afleiden uit de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van verdachte zoals dat blijkt uit de concrete feiten en omstandigheden in het dossier.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in oktober 2018 tijdelijk bij aangever woonde. Zij waren nog getrouwd, maar hadden relatieproblemen en zouden een echtscheidingsprocedure starten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij op de avond van 18 oktober 2018 eerst via de telefoon en vervolgens thuis flink ruzie met elkaar maakten. De ruzie ging (onder andere) over een spycamera, waarmee verdachte aangever en of anderen in huis wilde bespioneren. [slachtoffer] had de camera gevonden en de memory card verwijderd en kapotgemaakt. Tijdens de ruzie heeft hij tegen verdachte gezegd dat of hij of zij uit het huis weg moest. Op enig moment heeft aangever in aanwezigheid van verdachte een slaappil genomen en is hij alleen naar bed gegaan. Aangever is in zijn bed gaan liggen, met de deur van de slaapkamer op een kier, en heeft rond 22.00 uur nog ongeveer vijf minuten met zijn vriend [getuige 1] gebeld. In dit gesprek heeft hij over de ruzie verteld en gezegd dat hij in het weekend bij verdachte weg zou gaan. [slachtoffer] lag op zijn rug in bed. Op het moment dat hij bijna in slaap was, is verdachte de kamer binnengekomen. Zij hield een mes achter haar rug, heeft tegen aangever gezegd “één van ons gaat naar de hemel en de ander gaat naar de gevangenis” en heeft hem hierna in de hals gestoken. Vrijwel meteen na het steken heeft aangever opnieuw [getuige 1] gebeld en heeft verdachte 112 gebeld. Dit was om 22:17 uur.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte aangever met een scherp mes gestoken in de hals, een vitaal lichaamsdeel waar onder andere de luchtpijp en slagaderen lopen. De rechtbank acht hiermee bewezen dat verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt dus een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. In het onderhavige geval is, zoals hierboven vastgesteld, [slachtoffer] op enig moment weggelopen uit de ruzie en naar bed gegaan, en wist verdachte dat hij een slaappil had genomen. Onduidelijk is op welk moment precies verdachte heeft besloten om verdachte te steken. Wel duidelijk is dat zij dit deed ongeveer een kwartier nadat [slachtoffer] naar bed is gegaan en ongeveer 10 minuten nadat hij zijn gesprek met [getuige 1] had afgerond. Verdachte is toen gewapend met een mes de slaapkamer ingegaan, waarbij zij dit achter haar rug hield en is naar de (bijna) in slaap gevallen [slachtoffer] toegelopen. Vóór zij hem stak heeft zij [slachtoffer] gezegd dat één van hen naar de hemel zou gaan en de ander naar de gevangenis. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen de gelegenheid heeft gehad om na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad, maar dat zij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Zij heeft immers de (mogelijke) gevolgen van haar voorgenomen daad met zoveel woorden benoemd. Dat verdachte na het steken, dit niet nogmaals heeft gedaan maar juist hulp heeft geboden vormt, op zichzelf genomen, nog geen contra-indicatie, terwijl ook overigens daarvan niet is gebleken. Ook voorbedachte raad acht de rechtbank dus bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 18 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een mes in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 82 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen heeft geleid tot een korting op de straf van twee maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank de schorsing van het bevel gevangenhouding zal opheffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de straf. Wel heeft hij de rechtbank verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft geprobeerd haar (ex-)echtgenoot te doden. Terwijl hij weerloos in bed lag heeft zij hem met een scherp mes in de hals gestoken. Het slachtoffer, dat doodsangsten heeft uitgestaan, is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar heeft hij twee operaties moeten ondergaan en drie weken moeten herstellen.
Door haar handelen heeft verdachte niet alleen pijn en letsel toegebracht aan het slachtoffer. Zij heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt of versterkt, bij hem, bij zijn vrienden en in de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 september 2020. Daaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, maar dat deze veroordelingen dateren van na de pleegdatum van het onderhavige feit. De rechtbank zal deze daarom niet meewegen bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychologisch rapport, gedateerd 16 mei 2019, en het psychiatrisch rapport, gedateerd 21 mei 2019. De psycholoog en de psychiater concluderen beiden dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens en dat dit ook ten tijde van het tenlastegelegde niet het geval was. Zij zien daarom geen gedragskundige redenen te adviseren dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en kunnen geen uitspraak doen over het risico op recidive. Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar eigen handelen en zij heeft dus ook geen blijk gegeven het laakbare daarvan in te zien. Dit weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt alleen de oplegging van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking. De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar passend en geboden is.
Wat betreft de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden, zoals invloed van de verdediging op het procesverloop.
Verdachte is op 19 oktober 2018 in verzekering gesteld. Dit vonnis wordt gewezen op 21 mei 2021. Dit betekent dat de procedure iets meer dan twee jaar en zeven maanden heeft geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit deels te wijten aan de verdediging. Op de pro forma zitting van 2 juli 2019 heeft de toenmalige raadsman van verdachte namelijk aangegeven dat hij over een geluidsopname beschikt, waarop een ander dan verdachte bekent dat hij [slachtoffer] heeft neergestoken. Eerst op 6 september 2019 heeft de toenmalige raadsman de geluidsopname aan de officier van justitie verstrekt, zodat deze toen pas kon worden onderzocht. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. Hierbij past een strafvermindering van vijf procent.
Met deze omstandigheid rekening houdend, zal de rechtbank in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 80 maanden opleggen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Nu sprake is van een -niet onherroepelijke- veroordeling is het strafvorderlijk belang toegenomen en dient dit, bij afweging tegen het persoonlijk belang van verdachte, te prevaleren. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
80 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021.
Mr. Lamboo is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.