2.9.gezag
2.9.1.De vrouw heeft in de onder 1.2. vermelde gezagsprocedure met zaak- /rekestnummer C/15/297880 / FA RK 19-7570 verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
a.
primair: de man wordt ontzet uit het ouderlijk gezag, althans het gezamenlijk gezag over de minderjarigen wordt beëindigd en dat alleen de vrouw belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
b.
subsidiair: voor zover de vrouw niet is belast met het ouderlijk gezag, de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen en dat het ouderlijk gezag van de man over de minderjarigen wordt beëindigd;
c.
meer subsidiair: de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn, in die zin dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw in Nederland zullen hebben;
d.
in alle gevallen: de man binnen uiterlijk drie dagen na de te geven beschikking dient over te gaan tot afgifte van de minderjarigen aan de vrouw op straffe van verbeurte van € 2.000,-- voor elke dag dat de man in gebreke blijft met de nakoming daarvan;
e. de man wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.9.2.Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Hoewel dit niet uit de echtscheidingsbeslissing van de rechtbank in [stad] van 10 september 2017 blijkt, kan de vrouw instemmen met de echtscheiding. In die beschikking is geen voorziening getroffen met betrekking tot de minderjarigen.
De man heeft de minderjarigen voor een kort vakantiebezoek met instemming van de vrouw meegenomen naar [stad] , echter hij weigert de minderjarigen terug te brengen naar Nederland en/of aan de vrouw mee te geven. De vrouw heeft daarvan aangifte gedaan en een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen ingediend bij de Centrale Autoriteit.
De gezagssituatie na echtscheiding naar het recht van [stad] is de vrouw niet bekend. Zij gaat ervan uit dat er sprake is van gezamenlijk gezag. Partijen hadden overeenstemming over het feit dat de minderjarigen na de echtscheiding hun gewone verblijfplaats bij de vrouw zouden hebben, derhalve dat zij in Nederland bij de vrouw zouden gaan wonen en verblijven. Partijen hebben ook ongeveer twee jaar uitvoering gegeven aan deze afspraak. Onverminderd de procedure tot teruggeleiding acht de vrouw het van belang dat zij alleen wordt belast met het gezag.
Partijen zijn vanuit [stad] in de zomer van 2017 naar Nederland gekomen voor een vakantiebezoek bij een familielid/kennis van de vrouw. Op enig moment is de man, zonder enige aankondiging en medeweten van de vrouw, vertrokken naar [stad] en heeft hij de vrouw en de minderjarigen achtergelaten in Nederland. Desondanks heeft de vrouw omwille van de minderjarigen altijd goed contact gehouden met de man en getracht de verhoudingen tussen partijen niet te verstoren. Zo kwam de man af en toe naar Nederland om de minderjarigen te zien en ook gingen de minderjarigen tijdens schoolvakanties (kort) met de man mee naar [stad] . Dit ging altijd in goed overleg en de man bracht hen ook altijd op tijd terug. In de zomer van 2019 hebben Syrische buren van de vrouw na een ruzie tussen hen en de vrouw de man gebeld en meegedeeld dat de vrouw een “slechte vrouw” is omdat zij niet gesluierd is en contact met mannen zou hebben. De vrouw betwist dit. Naar aanleiding hiervan is de man naar Nederland gekomen en heeft, onder het mom van een “korte vakantie” de minderjarigen met instemming van de vrouw op 17 oktober 2019 meegenomen naar [stad] . De afspraak was dat hij hen op 26 oktober 2019 weer zou terugbrengen naar Nederland. Dat is niet gebeurd. De man heeft via een begeleider van Vluchtelingenwerk aan de vrouw laten weten dat de minderjarigen niet meer zullen terugkeren naar Nederland en dat hij hen bij zich zal houden, omdat hij vindt dat de vrouw een “slechte vrouw” is. De man handelt puur uit wraak jegens de vrouw en hij wil haar pijn doen door de minderjarigen bij haar weg te houden. Daarmee handelt de man niet in het belang van de minderjarigen. Ook maakt de vrouw zich ernstig zorgen dat de man de minderjarigen vanuit [stad] zal meenemen naar Syrië, zodat ze helemaal van de radar verdwijnen.
Als het mocht lukken de minderjarigen weer naar Nederland te laten komen, wil de vrouw uitsluiten dat de man hen nogmaals kan meenemen naar het buitenland. Daarmee wordt voorkomen dat de minderjarigen worden blootgesteld aan de zeer onveilige situatie in Syrië. Ook handelt de man in strijd met het omgangsrecht van de vrouw met de minderjarigen en heeft de man telefoon/whatsapp contact met de vrouw geblokkeerd in die zin dat de vrouw niet meer met de minderjarigen mag communiceren.
Het contact tussen partijen is thans ernstig verstoord. Als er al contact is, dan wordt de vrouw voortdurend beschuldigd en beledigd door de man dan wel door diens familie.
Op grond van het vorenstaande raken de minderjarigen klem of verloren tussen de ouders als partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag.
De minderjarigen hadden hun gewone verblijfplaats in Nederland. Hoewel er sprake is van kinderontvoering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
2.9.3.De man heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
2.9.4.Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man het volgende aangegeven. Partijen zouden aanvankelijk alleen voor een kort vakantiebezoek van 15 juni 2017 tot en met 26 juni 2017 in Nederland blijven. De vrouw wilde hier langer blijven met de minderjarigen. De man gaf aan dat hij daar geen bezwaar tegen had, maar dat hij terug moest in verband met zijn werk. De vrouw heeft vanuit Nederland de man constant bedreigd dat hij de minderjarigen niet meer zou zien als hij haar financieel niet zou ondersteunen. Ook moest hij regelen dat het verblijfsrecht van de vrouw in [stad] zou worden ingetrokken, zodat zij asiel kon aanvragen in Nederland. Hij voelde zich gedwongen om mee te werken omdat hij de minderjarigen niet kwijt wilde raken. De vrouw heeft op allerlei manieren misbruik gemaakt van de zwakke positie van de man. Door de handelwijze van de vrouw voelt de man zich belazerd. Zij heeft van alle kanten willen profiteren. De minderjarigen worden mishandeld door de vrouw en haar vriend. De minderjarigen hebben het goed in [stad] en willen zelf ook niet terug naar Nederland.
Omdat de minderjarigen niet hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe. De minderjarigen wonen sinds 17 oktober 2019 in [stad] en hebben hun leven daar weer opgepakt zoals voorheen. Ze gaan naar school en hebben hun eigen vrienden. Zij worden niet door de man mishandeld, maar wel door de vrouw. De vrouw en de minderjarigen hebben een asielvergunning voor bepaalde tijd. Dit kan elk moment worden ingetrokken, omdat de IND een onderzoek is gestart naar het asielrelaas van de vrouw, hetgeen op onwaarheid zou berusten. Daarnaast heeft de rechtbank in [stad] bepaald dat de man het volledige gezag krijgt over de minderjarigen. Hoewel de vrouw daartegen in hoger beroep is gegaan, is de uitspraak in hoger beroep bekrachtigd.
2.9.5.De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Er is bij de Raad niets bekend over bemiddeling bij de omgang. De vraag is voorts op welke wijze er authentieke informatie van de minderjarigen kan worden verkregen over hun woon- en leefsituatie en wensen daaromtrent. Zij staan onder de invloedssfeer van uitsluitend de man, dus vanwege hun loyaliteit is het lastig. De man heeft de minderjarigen ontvoerd, waardoor de gewone verblijfplaats van de minderjarigen niet in [stad] is. De Raad heeft geen informatie over het wel en wee van de minderjarigen in [stad] . Het is zorgelijk dat er geen contact is tussen de vrouw en de minderjarigen. Dat is de grootste zorg van de Raad. De Raad kan nu geen advies geven over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling). De Raad biedt een onderzoek aan naar het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Zo nodig kan dat onderzoek worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Gelet op het feit dat de minderjarigen feitelijk in [stad] verblijven zou dat onderzoek vrij lang kunnen duren. Ook kan de vraag worden gesteld in hoeverre een dergelijk onderzoek haalbaar en uitvoerbaar is.
2.9.6.De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.7.De vrouw heeft ter zitting verzocht het hierboven onder 2.9.1. weergegeven verzoek niet langer aan te merken als een verzoek tot gezagswijziging in een bodemprocedure maar als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure. Dit heeft ermee te maken dat het als afzonderlijk verzoek niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1:253n, eerste lid, BW. Daarin is immers bepaald dat bij een verzoek tot gezagswijziging sprake moet zijn van niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen, terwijl in de situatie van partijen (nog) sprake is van met elkaar gehuwde ouders, alles aldus de vrouw.
2.9.8.De advocaat van de man heeft ter zitting hiertegen verweer gevoerd met het argument dat zij daarop niet terstond inhoudelijk kan reageren.
2.9.9.De rechtbank zal gemeld verzoek van de vrouw aanmerken als nevenvoorziening in de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van strijd met de goede procesorde en is de man niet geschaad in zijn (proces)belangen, nu hij zich inhoudelijk heeft kunnen verweren, hetgeen hij ook heeft gedaan door indiening van een verweerschrift tegen het verzoek van de vrouw inzake het gezag.
2.9.10.Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of zij bevoegd is van het verzoek van de vrouw kennis te nemen, nu de minderjarigen feitelijk in [stad] verblijven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw, de man en de minderjarigen bezitten de Syrische nationaliteit.
Het verzoek betreft een geschil over het gezag en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis). Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
2.9.11.Partijen verschillen van mening over de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van de indiening van het verzoek van de vrouw op 6 december 2019.
De man heeft betoogd dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats ten tijde van het aanhangig maken van de zaak in [stad] hebben, nu ze daar hun oude leven met school en vrienden hebben opgepakt, alles aldus de man.
2.9.12.De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gekregen nadat zij naar Nederland zijn gekomen in de zomer van 2017. Het gaat bij het begrip gewone verblijfplaats om de plaats waarmee het kind maatschappelijk de nauwste bindingen heeft. Dat dit Nederland betreft blijkt uit de omstandigheden dat de minderjarigen in Nederland zijn geschreven in de BRP, zij op een Nederlandse school hebben gezeten, de moeder voor zichzelf en de minderjarigen asiel heeft aangevraagd en deze status ook hebben gekregen, en de minderjarigen vanaf september 2017 tot aan hun vertrek op 17 oktober 2019 naar [stad] , Verenigde Arabische Emiraten, onafgebroken in Nederland hebben gewoond.
Onder deze omstandigheden kan een periode van ruim twee jaar verblijf van de minderjarigen in Nederland niet als tijdelijk worden gezien, nog daargelaten dat ook een tijdelijk verblijf zou kunnen leiden tot een verandering van de gewone verblijfplaats. Daarbij is nog van belang dat de man na september 2017 verschillende malen in Nederland is geweest om tijd door te brengen met de minderjarigen. Ook zijn de minderjarigen verschillende malen op vakantie geweest bij de man in [stad] . Daaruit leidt de rechtbank af dat de man kennelijk had ingestemd met een langdurig verblijf van de minderjarigen in Nederland, zodat daarmee de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in [stad] is opgegeven en een gewone verblijfplaats in Nederland is verkregen.
Hieraan doet niet af dat volgens de stelling van de vader de IND een heronderzoek is gestart naar het asielrelaas van de moeder. Daargelaten dat de moeder deze stelling heeft betwist is de rechtmatigheid van het verblijf van de minderjarigen slechts een van de relevante factoren voor het bepalen van de gewone verblijfplaats. De rechtbank kent aan deze omstandigheid geen doorslaggevende betekenis toe.
2.9.13.Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen vanaf september 2017 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank is die gewone verblijfplaats sindsdien niet veranderd door de overbrenging van de minderjarigen door de man naar [stad] op 17 oktober 2019, nu reeds op 17 augustus 2020 door de rechtbank Den Haag is geoordeeld, zoals bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2020, dat er sprake is van ongeoorloofde achterhouding door de man. Met inachtneming hiervan is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot voorziening in het gezag over de minderjarigen
.Hiermee is ook gegeven dat de rechtbank te [stad] niet bevoegd was te beslissen op een verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen. Voor zover de rechtbank te [stad] met haar beslissing van 12 augustus 2020 het eenhoofdig gezag aan de man heeft toegekend zal de rechtbank hierop derhalve geen acht slaan.
2.9.14.Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk rechtsstelsel toepasselijk is op het verzoek met betrekking tot het gezag. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.9.15.Nu met inachtneming van het vorenstaande de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen.
2.9.16.Op grond van het Nederlandse recht is de vrouw sinds 5 september 2017, toen zij zich met de minderjarigen in Nederland vestigde - naast de man - van rechtswege met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast. De man en de vrouw zijn immers gehuwd, zodat zij op grond van artikel 1:251 lid BW gezamenlijk het gezag uitoefenen over de staande het huwelijk van partijen geboren minderjarigen.
2.9.17.De rechtbank overweegt dat de hoofdregel in het Nederlandse recht is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. De rechtbank acht in dit geval wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders, indien deze gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven uitoefenen. Voorts is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daartoe is het volgende redengevend.
De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De man heeft hen echter zonder toestemming van de vrouw overgebracht naar [stad] . Er is al langere tijd geen enkel contact tussen partijen. In beginsel zijn de minderjarigen gebaat bij contact met beide ouders, tenzij feiten en/of omstandigheden dit anders maken. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken. Daar komt bij dat de man geen enkel initiatief heeft getoond om het contact tussen de vrouw en de minderjarigen te herstellen. Hoewel de Raad heeft aangeboden een onderzoek in te stellen naar het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding en acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen, mede gelet op het praktische probleem dat de man en de minderjarigen in [stad] verblijven.
Op grond van het vorenstaande zal het (primaire) verzoek van de vrouw worden toegewezen op na te melden wijze.
2.9.18.Nu het primaire verzoek van de vrouw wordt toegewezen op na te melden wijze, behoeven het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de vrouw geen verdere bespreking.
2.9.19.Het verzoek van de vrouw tot afgifte van de minderjarigen door de man zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
2.9.20.Gelet op het feit dat de man meerdere beslissingen van (Nederlandse) rechters niet is nagekomen, ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een dwangsom, waarbij de hoogte van de dwangsom zal worden gematigd en aan de te verbeuren dwangsommen na te noemen maximum zal worden verbonden.
2.9.21.In het over en weer gestelde en gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt. Het verzoek van de vrouw dat de man wordt veroordeeld in de kosten van de procedure wordt afgewezen.