ECLI:NL:RBNHO:2021:4128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
C/15/298841 / FA RK 20-412
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezagskwesties tussen Syrische partijen met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Syrische afkomst, die eerder in de Verenigde Arabische Emiraten waren gehuwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om het eenhoofdig gezag over de minderjarigen, terwijl de man zich verzette tegen de echtscheiding en het verzoek om gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gehuwd zijn in Syrië en dat zij samen vier minderjarigen hebben. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft verweer gevoerd en betoogd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in de Verenigde Arabische Emiraten zouden hebben. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, omdat zij daar sinds 2017 hebben gewoond en de vrouw asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het gezag over de minderjarigen aan de vrouw toegewezen, met de verplichting voor de man om de minderjarigen binnen drie dagen aan de vrouw af te geven, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat de vrouw alleen het gezag uitoefent, gezien de onaanvaardbare situatie waarin de minderjarigen zich bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/298841 / FA RK 20-412
Beschikking d.d. 22 april 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw], zo genaamd blijkens de overgelegde Nederlandse vertaling van de huwelijksakte, blijkens de basisregistratie personen genaamd:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.B. Doganer, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man], zo genaamd blijkens de overgelegde Nederlandse vertaling van de huwelijksakte, blijkens de overgelegde kopie van het paspoort genaamd:
[de man] ,
wonende te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Hassan, gevestigd te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 29 januari 2020;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 28 augustus 2020;
- de reactie op verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 1 november 2020;
- de brieven van de vrouw, ingekomen op 12 februari 2021 met bijlagen en op 1 maart 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft, tegelijk met de zaak C/15/297880 / FA RK 19-7570, plaatsgevonden op 19 februari 2021.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. E.B. Doganer en mr. H. Hassan namens de man. Voorts zijn verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en de [tolk] , die ten behoeve van de vrouw is opgetreden als tolk in de Arabische taal. De vrouw en mr. E.B. Doganer zijn fysiek ter zitting gehoord en mr. H. Hassan is telefonisch gehoord. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken in een telefonisch onderhoud met de kinderrechter op 15 april 2021 om 15.30 uur. Dit gesprek heeft echter niet plaatsgevonden. De kinderrechter heeft in een tijdsbestek van ongeveer 20 minuten tot drie maal toe telefonisch contact gezocht met het door de advocaat van de man opgegeven telefoonnummer. Daarbij is gebleken dat de minderjarige op dat nummer niet bereikbaar was.
Op verzoek van de advocaat van de man is de minderjarige nogmaals in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en wel op 22 april 2021 om 13.30 uur, waarbij via mr. Hassan het telefoonnummer van de griffier is doorgegeven aan de minderjarige.
De rechter en de griffier hebben op 22 april 2021 van 13.25 uur tot 13.45 uur bij de telefoon met het opgegeven nummer gewacht. In dit tijdsbestek is er niet op dit nummer gebeld.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] , Syrië. Partijen hebben de Syrische nationaliteit.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten;
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
Ten aanzien van laatstgenoemde minderjarige is bij deze rechtbank, locatie Alkmaar, aanhangig een door de vrouw ingediend verzoekschrift tot ontkenning vaderschap (C/15/311961 / FA RK 21-117). In die procedure is bij beschikking van 3 maart 2021 [bijzonder curator] te Alkmaar benoemd tot bijzondere curator.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven sinds oktober 2019 bij de man in [stad] .
2.3.
De rechtbank in [stad] heeft op verzoek van de man een vaststellingsdocument van de echtscheiding tussen partijen afgegeven op 10 september 2017. Deze (herroepbare) echtscheiding vindt zijn grondslag in “verstoting van de vrouw” door de man op 28 juni 2017, welke Islamitische wetgeving in [stad] wordt toegepast. In dit document is geen voorziening getroffen met betrekking tot de minderjarigen. De echtscheiding is niet ingeschreven in de Nederlandse Basisregistratie Persoonsgegevens.
2.4.
De voorzieningenrechter in deze rechtbank, locatie Alkmaar, heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 17 februari 2020:
a. de man veroordeeld om binnen uiterlijk 36 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] aan de vrouw;
b. het vonnis, voor het geval de man niet vrijwillig uitvoering heeft gegeven aan de hiervoor uitgesproken veroordeling, uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en de vrouw verlof verleend om de man met behulp van de sterke arm van politie en justitie voor de duur van maximaal 90 dagen in gijzeling te doen stellen;
c. de man veroordeeld om binnen uiterlijk 36 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan de vrouw van de paspoorten van de minderjarigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag indien gedaagde in gebreke blijft met de nakoming daarvan, met een maximum van € 10.000,--;
d. de man veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 975,96.
2.5.
De rechtbank in [stad] heeft bij beslissing van 12 augustus 2020 het verzoek van de man om de echtscheiding uit te spreken afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet heeft kunnen aantonen dat de vrouw schade heeft veroorzaakt aan de zijde van de man. Voorts heeft de rechtbank daarbij de minderjarigen aan de man toegewezen.
2.6.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 17 augustus 2020 de terugkeer van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] naar Nederland gelast uiterlijk op 3 september 2020, waarbij de man de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de man nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de man de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vrouw zal afgeven uiterlijk op 3 september 2020, opdat de vrouw de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland.
2.7.
Bij beschikking van 19 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2020 bekrachtigd in die zin dat het hof de terugkeer van de minderjarigen naar Nederland gelast uiterlijk op 2 november 2020, waarbij de man de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de man nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de man de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vrouw zal afgeven uiterlijk op 2 november 2020, opdat de vrouw de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland.
2.8.
Scheiding
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.8.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw in het inleidende verzoekschrift het volgende aangevoerd. Hoewel dit niet uit de echtscheidingsbeslissing van de rechtbank in [stad] van 10 september 2017 blijkt, heeft de vrouw ingestemd met de verstoting en dus met de echtscheiding. Zij heeft dit in een telefonisch onderhoud met de behandelende rechter aldaar duidelijk aangegeven, maar die instemming is niet in de uitspraak opgenomen. Daarbij zou de man de echtscheiding dus nog kunnen herroepen en de verstoting ongedaan kunnen maken. Dit maakt dat de echtscheiding niet in Nederland kan worden ingeschreven, omdat de echtscheiding onherroepelijk moet zijn en omdat een echtscheiding door verstoting in strijd is met de Nederlandse openbare orde, tenzij uit de uitspraak blijkt dat de vrouw daarmee instemt. De vrouw heeft dan ook belang bij het verzoek tot echtscheiding.
2.8.3.
De man heeft het verzoek van de vrouw weersproken en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a.
primair: het verzoek van de vrouw aan te houden en, na het uitspreken van de echtscheiding in [stad] , uw rechtbank onbevoegd te verklaren;
b.
subsidiair: als de rechtbank zich bevoegd acht om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw, het verzoek van de vrouw tot toepassing van het Nederlandse recht af te wijzen;
c.
meer subsidiair: als de rechtbank heeft bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel die verzoeken af te wijzen.
2.8.4.
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangegeven. De op 10 september 2017 uitgesproken echtscheiding kan binnen 90 dagen na de uitspraak worden herroepen volgens de wetgeving in [stad] . De man heeft binnen de gestelde wettelijke termijn op 27 september 2017, door middel van herroeping de verstoting ongedaan gemaakt. Omdat sprake is van een eerder aanhangig gemaakte procedure in een vreemde staat tussen dezelfde partijen met hetzelfde onderwerp, kan de rechtbank de onderhavige procedure aanhouden op grond van het bepaalde in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De man heeft daarbij belang, omdat hij in [stad] al vele kosten heeft moeten maken. Partijen hebben de Syrische nationaliteit, dus het is onduidelijk waarom de vrouw van mening is dat Nederlands recht van toepassing is. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd en zij heeft ook geen pogingen gedaan om tot een ouderschapsplan te komen.
2.8.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw in de reactie op verweerschrift nog het volgende aangevoerd. Naar eigen zeggen van de man heeft hij de verstoting die ten grondslag lag aan de echtscheiding van 10 september 2017 herroepen. Nadat duidelijk was dat de relatie tussen partijen definitief over was en de man de minderjarigen naar [stad] had ontvoerd, heeft de man in [stad] een nieuw verzoek tot echtscheiding ingediend. Dat verzoek tot echtscheiding is afgewezen bij beslissing van 12 augustus 2020, omdat de man niet heeft kunnen aantonen dat de vrouw schade heeft veroorzaakt aan de zijde van de man. Er is thans geen in het buitenland lopende echtscheidingsprocedure meer op basis waarvan toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 12 Rv. De rechtbank kan het onderhavige verzoek dan ook behandelen en er is geen reden tot onbevoegdverklaring.
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank in [stad] dat het gezag over de minderjarigen aan de man is toegewezen. Daarom heeft zij een afzonderlijk verzoek over het gezag ingediend, geregistreerd onder het hierboven onder 1.2. weergegeven zaak- en rekestnummer.
2.8.6.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond en zij daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.8.7.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat het niet mogelijk is om met de man tot een ouderschapsplan te komen. Mediation in het kader van de teruggeleidingsprocedure is niet gelukt, nu de man daar opeens geen zin meer in had. Hij had tijdens de (telefonische) zitting echter meegedeeld daaraan mee te willen werken, maar hij stelt dat hij zich door de rechtbank onder druk gezet voelde. Nadien is er geen contact meer geweest tussen partijen. De uiterst moeizame communicatie tussen partijen blijkt ook uit voormelde beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2020.
Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.8.8.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.8.9.
Gelet op de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de man aanvankelijk verweer heeft gevoerd op de wijze zoals hierboven onder 2.8.3. en 2.8.4. is weergegeven.
Ter zitting heeft de advocaat van de man echter verklaard dat de man zijn verweer tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, de toepassing van het Nederlandse recht, de duurzame ontwrichting van het huwelijk en het niet overleggen van een ouderschapsplan, niet langer handhaaft. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat naar het oordeel van de rechtbank is komen te vast te staan dat er op dit moment geen beletselen (meer) zijn in de vorm van in het buitenland aanhangige procedures, op grond waarvan het onderhavige verzoek tot echtscheiding zou dienen te worden aangehouden.
2.9.
gezag
2.9.1.
De vrouw heeft in de onder 1.2. vermelde gezagsprocedure met zaak- /rekestnummer C/15/297880 / FA RK 19-7570 verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
a.
primair: de man wordt ontzet uit het ouderlijk gezag, althans het gezamenlijk gezag over de minderjarigen wordt beëindigd en dat alleen de vrouw belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
b.
subsidiair: voor zover de vrouw niet is belast met het ouderlijk gezag, de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen en dat het ouderlijk gezag van de man over de minderjarigen wordt beëindigd;
c.
meer subsidiair: de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn, in die zin dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw in Nederland zullen hebben;
d.
in alle gevallen: de man binnen uiterlijk drie dagen na de te geven beschikking dient over te gaan tot afgifte van de minderjarigen aan de vrouw op straffe van verbeurte van € 2.000,-- voor elke dag dat de man in gebreke blijft met de nakoming daarvan;
e. de man wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.9.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Hoewel dit niet uit de echtscheidingsbeslissing van de rechtbank in [stad] van 10 september 2017 blijkt, kan de vrouw instemmen met de echtscheiding. In die beschikking is geen voorziening getroffen met betrekking tot de minderjarigen.
De man heeft de minderjarigen voor een kort vakantiebezoek met instemming van de vrouw meegenomen naar [stad] , echter hij weigert de minderjarigen terug te brengen naar Nederland en/of aan de vrouw mee te geven. De vrouw heeft daarvan aangifte gedaan en een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen ingediend bij de Centrale Autoriteit.
De gezagssituatie na echtscheiding naar het recht van [stad] is de vrouw niet bekend. Zij gaat ervan uit dat er sprake is van gezamenlijk gezag. Partijen hadden overeenstemming over het feit dat de minderjarigen na de echtscheiding hun gewone verblijfplaats bij de vrouw zouden hebben, derhalve dat zij in Nederland bij de vrouw zouden gaan wonen en verblijven. Partijen hebben ook ongeveer twee jaar uitvoering gegeven aan deze afspraak. Onverminderd de procedure tot teruggeleiding acht de vrouw het van belang dat zij alleen wordt belast met het gezag.
Partijen zijn vanuit [stad] in de zomer van 2017 naar Nederland gekomen voor een vakantiebezoek bij een familielid/kennis van de vrouw. Op enig moment is de man, zonder enige aankondiging en medeweten van de vrouw, vertrokken naar [stad] en heeft hij de vrouw en de minderjarigen achtergelaten in Nederland. Desondanks heeft de vrouw omwille van de minderjarigen altijd goed contact gehouden met de man en getracht de verhoudingen tussen partijen niet te verstoren. Zo kwam de man af en toe naar Nederland om de minderjarigen te zien en ook gingen de minderjarigen tijdens schoolvakanties (kort) met de man mee naar [stad] . Dit ging altijd in goed overleg en de man bracht hen ook altijd op tijd terug. In de zomer van 2019 hebben Syrische buren van de vrouw na een ruzie tussen hen en de vrouw de man gebeld en meegedeeld dat de vrouw een “slechte vrouw” is omdat zij niet gesluierd is en contact met mannen zou hebben. De vrouw betwist dit. Naar aanleiding hiervan is de man naar Nederland gekomen en heeft, onder het mom van een “korte vakantie” de minderjarigen met instemming van de vrouw op 17 oktober 2019 meegenomen naar [stad] . De afspraak was dat hij hen op 26 oktober 2019 weer zou terugbrengen naar Nederland. Dat is niet gebeurd. De man heeft via een begeleider van Vluchtelingenwerk aan de vrouw laten weten dat de minderjarigen niet meer zullen terugkeren naar Nederland en dat hij hen bij zich zal houden, omdat hij vindt dat de vrouw een “slechte vrouw” is. De man handelt puur uit wraak jegens de vrouw en hij wil haar pijn doen door de minderjarigen bij haar weg te houden. Daarmee handelt de man niet in het belang van de minderjarigen. Ook maakt de vrouw zich ernstig zorgen dat de man de minderjarigen vanuit [stad] zal meenemen naar Syrië, zodat ze helemaal van de radar verdwijnen.
Als het mocht lukken de minderjarigen weer naar Nederland te laten komen, wil de vrouw uitsluiten dat de man hen nogmaals kan meenemen naar het buitenland. Daarmee wordt voorkomen dat de minderjarigen worden blootgesteld aan de zeer onveilige situatie in Syrië. Ook handelt de man in strijd met het omgangsrecht van de vrouw met de minderjarigen en heeft de man telefoon/whatsapp contact met de vrouw geblokkeerd in die zin dat de vrouw niet meer met de minderjarigen mag communiceren.
Het contact tussen partijen is thans ernstig verstoord. Als er al contact is, dan wordt de vrouw voortdurend beschuldigd en beledigd door de man dan wel door diens familie.
Op grond van het vorenstaande raken de minderjarigen klem of verloren tussen de ouders als partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag.
De minderjarigen hadden hun gewone verblijfplaats in Nederland. Hoewel er sprake is van kinderontvoering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
2.9.3.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
2.9.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man het volgende aangegeven. Partijen zouden aanvankelijk alleen voor een kort vakantiebezoek van 15 juni 2017 tot en met 26 juni 2017 in Nederland blijven. De vrouw wilde hier langer blijven met de minderjarigen. De man gaf aan dat hij daar geen bezwaar tegen had, maar dat hij terug moest in verband met zijn werk. De vrouw heeft vanuit Nederland de man constant bedreigd dat hij de minderjarigen niet meer zou zien als hij haar financieel niet zou ondersteunen. Ook moest hij regelen dat het verblijfsrecht van de vrouw in [stad] zou worden ingetrokken, zodat zij asiel kon aanvragen in Nederland. Hij voelde zich gedwongen om mee te werken omdat hij de minderjarigen niet kwijt wilde raken. De vrouw heeft op allerlei manieren misbruik gemaakt van de zwakke positie van de man. Door de handelwijze van de vrouw voelt de man zich belazerd. Zij heeft van alle kanten willen profiteren. De minderjarigen worden mishandeld door de vrouw en haar vriend. De minderjarigen hebben het goed in [stad] en willen zelf ook niet terug naar Nederland.
Omdat de minderjarigen niet hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe. De minderjarigen wonen sinds 17 oktober 2019 in [stad] en hebben hun leven daar weer opgepakt zoals voorheen. Ze gaan naar school en hebben hun eigen vrienden. Zij worden niet door de man mishandeld, maar wel door de vrouw. De vrouw en de minderjarigen hebben een asielvergunning voor bepaalde tijd. Dit kan elk moment worden ingetrokken, omdat de IND een onderzoek is gestart naar het asielrelaas van de vrouw, hetgeen op onwaarheid zou berusten. Daarnaast heeft de rechtbank in [stad] bepaald dat de man het volledige gezag krijgt over de minderjarigen. Hoewel de vrouw daartegen in hoger beroep is gegaan, is de uitspraak in hoger beroep bekrachtigd.
2.9.5.
De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Er is bij de Raad niets bekend over bemiddeling bij de omgang. De vraag is voorts op welke wijze er authentieke informatie van de minderjarigen kan worden verkregen over hun woon- en leefsituatie en wensen daaromtrent. Zij staan onder de invloedssfeer van uitsluitend de man, dus vanwege hun loyaliteit is het lastig. De man heeft de minderjarigen ontvoerd, waardoor de gewone verblijfplaats van de minderjarigen niet in [stad] is. De Raad heeft geen informatie over het wel en wee van de minderjarigen in [stad] . Het is zorgelijk dat er geen contact is tussen de vrouw en de minderjarigen. Dat is de grootste zorg van de Raad. De Raad kan nu geen advies geven over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling). De Raad biedt een onderzoek aan naar het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Zo nodig kan dat onderzoek worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Gelet op het feit dat de minderjarigen feitelijk in [stad] verblijven zou dat onderzoek vrij lang kunnen duren. Ook kan de vraag worden gesteld in hoeverre een dergelijk onderzoek haalbaar en uitvoerbaar is.
2.9.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.7.
De vrouw heeft ter zitting verzocht het hierboven onder 2.9.1. weergegeven verzoek niet langer aan te merken als een verzoek tot gezagswijziging in een bodemprocedure maar als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure. Dit heeft ermee te maken dat het als afzonderlijk verzoek niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1:253n, eerste lid, BW. Daarin is immers bepaald dat bij een verzoek tot gezagswijziging sprake moet zijn van niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen, terwijl in de situatie van partijen (nog) sprake is van met elkaar gehuwde ouders, alles aldus de vrouw.
2.9.8.
De advocaat van de man heeft ter zitting hiertegen verweer gevoerd met het argument dat zij daarop niet terstond inhoudelijk kan reageren.
2.9.9.
De rechtbank zal gemeld verzoek van de vrouw aanmerken als nevenvoorziening in de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van strijd met de goede procesorde en is de man niet geschaad in zijn (proces)belangen, nu hij zich inhoudelijk heeft kunnen verweren, hetgeen hij ook heeft gedaan door indiening van een verweerschrift tegen het verzoek van de vrouw inzake het gezag.
2.9.10.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of zij bevoegd is van het verzoek van de vrouw kennis te nemen, nu de minderjarigen feitelijk in [stad] verblijven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw, de man en de minderjarigen bezitten de Syrische nationaliteit.
Het verzoek betreft een geschil over het gezag en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis). Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
2.9.11.
Partijen verschillen van mening over de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van de indiening van het verzoek van de vrouw op 6 december 2019.
De man heeft betoogd dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats ten tijde van het aanhangig maken van de zaak in [stad] hebben, nu ze daar hun oude leven met school en vrienden hebben opgepakt, alles aldus de man.
2.9.12.
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gekregen nadat zij naar Nederland zijn gekomen in de zomer van 2017. Het gaat bij het begrip gewone verblijfplaats om de plaats waarmee het kind maatschappelijk de nauwste bindingen heeft. Dat dit Nederland betreft blijkt uit de omstandigheden dat de minderjarigen in Nederland zijn geschreven in de BRP, zij op een Nederlandse school hebben gezeten, de moeder voor zichzelf en de minderjarigen asiel heeft aangevraagd en deze status ook hebben gekregen, en de minderjarigen vanaf september 2017 tot aan hun vertrek op 17 oktober 2019 naar [stad] , Verenigde Arabische Emiraten, onafgebroken in Nederland hebben gewoond.
Onder deze omstandigheden kan een periode van ruim twee jaar verblijf van de minderjarigen in Nederland niet als tijdelijk worden gezien, nog daargelaten dat ook een tijdelijk verblijf zou kunnen leiden tot een verandering van de gewone verblijfplaats. Daarbij is nog van belang dat de man na september 2017 verschillende malen in Nederland is geweest om tijd door te brengen met de minderjarigen. Ook zijn de minderjarigen verschillende malen op vakantie geweest bij de man in [stad] . Daaruit leidt de rechtbank af dat de man kennelijk had ingestemd met een langdurig verblijf van de minderjarigen in Nederland, zodat daarmee de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in [stad] is opgegeven en een gewone verblijfplaats in Nederland is verkregen.
Hieraan doet niet af dat volgens de stelling van de vader de IND een heronderzoek is gestart naar het asielrelaas van de moeder. Daargelaten dat de moeder deze stelling heeft betwist is de rechtmatigheid van het verblijf van de minderjarigen slechts een van de relevante factoren voor het bepalen van de gewone verblijfplaats. De rechtbank kent aan deze omstandigheid geen doorslaggevende betekenis toe.
2.9.13.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen vanaf september 2017 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank is die gewone verblijfplaats sindsdien niet veranderd door de overbrenging van de minderjarigen door de man naar [stad] op 17 oktober 2019, nu reeds op 17 augustus 2020 door de rechtbank Den Haag is geoordeeld, zoals bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2020, dat er sprake is van ongeoorloofde achterhouding door de man. Met inachtneming hiervan is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot voorziening in het gezag over de minderjarigen
.Hiermee is ook gegeven dat de rechtbank te [stad] niet bevoegd was te beslissen op een verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen. Voor zover de rechtbank te [stad] met haar beslissing van 12 augustus 2020 het eenhoofdig gezag aan de man heeft toegekend zal de rechtbank hierop derhalve geen acht slaan.
2.9.14.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk rechtsstelsel toepasselijk is op het verzoek met betrekking tot het gezag. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.9.15.
Nu met inachtneming van het vorenstaande de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen.
2.9.16.
Op grond van het Nederlandse recht is de vrouw sinds 5 september 2017, toen zij zich met de minderjarigen in Nederland vestigde - naast de man - van rechtswege met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast. De man en de vrouw zijn immers gehuwd, zodat zij op grond van artikel 1:251 lid BW gezamenlijk het gezag uitoefenen over de staande het huwelijk van partijen geboren minderjarigen.
2.9.17.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel in het Nederlandse recht is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. De rechtbank acht in dit geval wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders, indien deze gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven uitoefenen. Voorts is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daartoe is het volgende redengevend.
De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De man heeft hen echter zonder toestemming van de vrouw overgebracht naar [stad] . Er is al langere tijd geen enkel contact tussen partijen. In beginsel zijn de minderjarigen gebaat bij contact met beide ouders, tenzij feiten en/of omstandigheden dit anders maken. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken. Daar komt bij dat de man geen enkel initiatief heeft getoond om het contact tussen de vrouw en de minderjarigen te herstellen. Hoewel de Raad heeft aangeboden een onderzoek in te stellen naar het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding en acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen, mede gelet op het praktische probleem dat de man en de minderjarigen in [stad] verblijven.
Op grond van het vorenstaande zal het (primaire) verzoek van de vrouw worden toegewezen op na te melden wijze.
2.9.18.
Nu het primaire verzoek van de vrouw wordt toegewezen op na te melden wijze, behoeven het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de vrouw geen verdere bespreking.
2.9.19.
Het verzoek van de vrouw tot afgifte van de minderjarigen door de man zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
2.9.20.
Gelet op het feit dat de man meerdere beslissingen van (Nederlandse) rechters niet is nagekomen, ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een dwangsom, waarbij de hoogte van de dwangsom zal worden gematigd en aan de te verbeuren dwangsommen na te noemen maximum zal worden verbonden.
2.9.21.
In het over en weer gestelde en gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt. Het verzoek van de vrouw dat de man wordt veroordeeld in de kosten van de procedure wordt afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Syrië op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [stad] , Verenigde Arabische Emiraten,
alleen toekomt aan de vrouw;
3.3.
veroordeelt de man om binnen uiterlijk drie dagen na de datum van deze beschikking over te gaan tot afgifte van voornoemde minderjarigen aan de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor elke dag dat de man in gebreke blijft met de nakoming daarvan, met een maximum van € 10.000,--;
3.4.
verklaart deze beschikking met betrekking tot het gezag en de dwangsomveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.M. Bergen op 22 april 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.