Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser sub 1]
2. [eiser sub 2]
3. [eiser sub 3]
Stichting Ymere
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak hebben drie eisers, allen wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen Stichting Ymere, gevestigd te Amsterdam, met het verzoek om [eiser sub 1] als medehuurder van de woning aan [adres] aan te wijzen. De eisers stellen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser sub 1] en zijn ouders, die de huidige huurders zijn. Ymere heeft het verzoek echter afgewezen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.
De kantonrechter heeft op 24 maart 2021 de zaak behandeld. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De eisers hebben onder andere bankafschriften, verklaringen van vrienden en andere bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van hun vordering. Ymere heeft de vordering betwist en aangevoerd dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, en dat de door eisers overgelegde stukken onvoldoende bewijs bieden voor hun stellingen.
De kantonrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen. De rechter oordeelde dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 7:267 lid 1 BW. De kantonrechter benadrukte dat het samenwonen van een meerderjarige zoon met zijn ouders doorgaans niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De door eisers aangevoerde omstandigheden, zoals gezamenlijk eten en tv kijken, zijn niet voldoende onderbouwd om deze conclusie te rechtvaardigen.
De rechter heeft ook geoordeeld dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor de financiële verwevenheid tussen [eiser sub 1] en zijn ouders. De vordering is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van de eisers, die ongelijk hebben gekregen. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 498,00, vermeerderd met wettelijke rente.