Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser sub 1]2. [eiser sub 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
€ 2.375,00. Het gehuurde ziet deels op een 230a-ruimte, welke uitsluitend bestemd is voor de opslag van horeca inventarissen. Het andere deel van het gehuurde, de bovenruimte, is woonruimte, welke alleen mag worden bewoond door de huurder van de bedrijfsruimte.
€ 11.725,00 en de kosten voor water en elektra ad € 940,62 te voldoen.
Wij zijn meerdere malen bij het gehuurde langs geweest om u tot betaling aan te sporen. U was echter nergens te bekennen. In zoverre beschouwen wij uw handelswijze als opzegging van de huurovereenkomst, welke bij deze dan ook wordt aanvaard.(…) Wij zijn dan ook van voornemens de huurovereenkomst per 30 oktober te beëindigen. Indien u daartegen bezwaar heeft dan verzoeken wij u om zulks per omgaand kenbaar te maken. Mochten wij op 30 oktober niets van u vernemen dan zullen wij vanuit gaan dat u met de beëindiging van de huurovereenkomst per 30 oktober instemt.
3.De vordering
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van het vonnis het pand aan [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, welke ontruiming zonodig kan worden bewerkstelligd door de deurwaarder met behulp van de sterke arm;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 11.350,00 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de respectievelijke huurtermijnen, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.375,00 voor iedere maand of een gedeelte daarvan vanaf 1 november 2020, althans 31 december 2020, zulks tot het moment dat het pand volledig is ontruimd, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag, steeds vanaf de eerste dat van de maand, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 2.762,80 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.108,52;
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, inclusief de nakosten van € 131,00 zonder en € 199,00 met betekening van het vonnis vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
4.Het verweer
5.De beoordeling
€ 2.762,80 stelt de Voorzieningenrechter voorop dat [eiser] daarmee betaling van een geldsom vorderen. In kort geding is een dergelijke vordering slechts toewijsbaar als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Gelet op het met stukken onderbouwde verweer van [gedaagde] dat hij reeds zelf contracten voor gas, water en licht heeft afgesloten voor het gehuurde is de omvang van de vordering niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt. Deze vordering wordt derhalve afgewezen.