ECLI:NL:RBNHO:2021:3924

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
8874469 \ CV EXPL 20-6109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een kredietovereenkomst en de gevolgen van een vervallen betalingsregeling

In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot een kredietovereenkomst. De kantonrechter heeft op 28 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de vraag centraal stond of de betalingsregeling die partijen waren overeengekomen, was komen te vervallen. ING had op 7 mei 2010 een kredietfaciliteit van € 75.000,00 verstrekt aan [gedaagde]. Na verschillende betalingsregelingen, waarvan de laatste op 5 juni 2018, heeft ING op 4 oktober 2018 aan [gedaagde] medegedeeld dat de betalingsregeling verviel vanwege een achterstand in betalingen. ING heeft vervolgens de totale schuld van [gedaagde] opgeëist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Ondanks zijn verweer dat hij betalingen heeft gedaan, heeft hij geen overtuigend bewijs kunnen overleggen. De kantonrechter concludeert dat ING de betalingsregeling terecht heeft beëindigd en dat [gedaagde] de vordering van ING moet voldoen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8874469 \ CV EXPL 20-6109 (TB)
Uitspraakdatum: 28 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: ING
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of de door partijen gesloten betalingsregeling is komen te vervallen. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij (alle) betalingen heeft verricht.

1.Het procesverloop

1.1.
ING heeft bij dagvaarding van 4 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
ING heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
ING heeft op 7 mei 2010 een kredietfaciliteit van € 75.000,00 aan [gedaagde] verstrekt.
2.2.
Bij brief van 2 juni 2015 is (de gemachtigde van) ING overgegaan tot opzegging en opeising van de kredietfaciliteit. Het debetsaldo was op dat moment € 72.877,25.
2.3.
Op 16 juli 2015, 21 oktober 2016, 27 februari 2017 en op 5 juni 2018 zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen. De betalingsregeling van 5 juni 2018 houdt in dat [gedaagde] € 125,00 per maand betaalt.
2.4.
Bij brief van 4 oktober 2018 heeft (de gemachtigde van) ING aan [gedaagde] bericht dat hij een achterstand heeft ten aanzien van de betalingsregeling en deze betalingsregeling daarom vervalt. ING sommeert [gedaagde] om de totale schuld te betalen.
2.5.
Op 21 januari 2019 heeft (de gemachtigde van) ING aan [gedaagde] bericht dat de betalingsachterstand op de betalingsregeling op dat moment € 125,00 bedraagt. ING wijst erop dat zij de regeling beëindigt en het nog te betalen totaalbedrag direct opeist, als [gedaagde] het bedrag niet op tijd overmaakt.
2.6.
Bij brief van 15 februari 2019 heeft (de gemachtigde van) ING aan [gedaagde] bericht dat hij een achterstand heeft ten aanzien van de betalingsregeling en deze betalingsregeling daarom vervalt. ING sommeert [gedaagde] om de totale schuld te betalen.
2.7.
Op 24 juli 2020 heeft (de gemachtigde van) ING [gedaagde] in gebreke gesteld en verzocht om het verschuldigde bedrag binnen tien dagen over te maken.

3.De vordering

3.1.
ING vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
ING legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst. ING is daarom overgegaan tot opzegging en opeising van de kredietfaciliteit. De Wet op het consumentenkrediet (Wck) is niet van toepassing, omdat het gaat om een zakelijke overeenkomst met [gedaagde] uit hoofde van de door hem gedreven onderneming. De afgesproken betalingsregeling is komen te vervallen, omdat [gedaagde] deze niet juist en volledig nakwam. [gedaagde] heeft het opeisbare bedrag ondanks aanmaning niet betaald.
3.3.
De hoofdsom die [gedaagde] verschuldigd is, bedraagt € 82.240,39. ING maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente (tot aan de dagvaarding berekend op € 7.349,89). Hierop strekt in mindering het ontvangen bedrag van € 2.280,00, zodat resteert € 87.310,28. ING heeft de vordering om haar moverende redenen beperkt tot € 25.000,00 onder voorbehoud om in een later stadium tot dagvaarding voor de restant hoofdsom, wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten over te gaan.
3.4.
Op 25 januari 2021 (na dagvaarding) heeft ING van [gedaagde] € 125,00 in mindering ontvangen, waardoor het totaal sinds maart 2017 ontvangen bedrag uit komt op € 2.530,00. Omdat de totale vordering ondanks de gedane betalingen nog steeds de gevorderde € 25.000,00 overstijgt, vormen de betalingen geen aanleiding om de vordering te verminderen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist dat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft. Hij voert daartoe aan dat de betalingsregeling van 27 februari 2017 op 5 juni 2018 opnieuw geaccordeerd is onder dezelfde condities en dat hij deze betalingsregelingen volledig nakomt. Het door ING overgelegde overzicht van betalingen is incompleet. Sinds 15 maart 2017 heeft [gedaagde] 37 maal € 125,00 (€ 4.625,00) aan ING betaald. Daarmee is hij de betalingsregeling nagekomen.

5.De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter
5.1.
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat aan de vordering van ING een rechtstitel ten grondslag ligt met een belang van meer dan € 25.000,00. Omdat ING haar vordering in deze procedure beperkt tot € 25.000,00 en [gedaagde] de rechtstitel niet betwist, is de kantonrechter bevoegd van de zaak kennis te nemen.
Is [gedaagde] de betalingsregeling nagekomen?
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat ING de kredietovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft opgezegd en dat het kredietbedrag ineens opeisbaar is geworden. Ook staat vast dat partijen op 5 juni 2018 een betalingsregeling zijn overeengekomen. De kantonrechter moet de vraag beantwoorden of [gedaagde] die betalingsregeling is nagekomen en of ING de betalingsregeling mocht beëindigen en het restant in zijn geheel mocht opeisen.
5.3.
Het verweer van [gedaagde] dat hij meer betalingen heeft verricht dan ING stelt en dat hij om die reden wel aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, kan worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. Dat betekent dat [gedaagde] voldoende moet stellen, en zo nodig, bewijzen dat hij de betalingen heeft verricht, als ING dat betwist. [1] De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit onvoldoende heeft gedaan. ING heeft een overzicht van betalingen ingediend. [2] Daarin staat welke bedragen [gedaagde] op welke datum volgens ING heeft betaald. Daartegenover heeft [gedaagde] alleen maar een bankafschrift overgelegd van een betaling gedaan in januari 2021. Een specificatie van andere betalingen (met bedragen en data) en/of bankafschriften van betalingen vóór de opzeggingen van de betalingsregeling (in oktober 2018 en februari 2019) ontbreken. Dat [gedaagde] van SNS Bank en ING ondanks verzoeken daartoe geen bankafschriften heeft ontvangen, komt voor zijn rekening en risico. Omdat [gedaagde] zijn verweer (ook verder) onvoldoende heeft onderbouwd, komt de kantonrechter aan het opdragen van bewijs niet toe.
5.4.
De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] de betalingsregeling niet is nagekomen. Daarom mocht ING de betalingsregeling opzeggen en het restant in zijn geheel opeisen van [gedaagde] .
Moet ING een nieuwe betalingsregeling met [gedaagde] sluiten?
5.5.
[gedaagde] voert aan dat hij andere schulden heeft en er alles aan probeert te doen om zijn verplichtingen na te komen, maar dat de schuldvraag bij ING ligt omdat het onmogelijk en onverantwoordelijk was de lening te verhogen. [gedaagde] is wel bereid een nieuwe betalingsregeling van € 300,00 of €400,00 met ING te treffen.
5.6.
Dit verweer kan [gedaagde] niet baten. Het treffen van een betalingsregeling is een zaak tussen partijen. De kantonrechter kan een betalingsregeling niet opleggen. [gedaagde] kan zich hiervoor wenden tot de gemachtigde van ING.
Conclusie
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van ING zal toewijzen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 25.000,00, onder reservering van het overige, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.000,00 vanaf 4 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ING tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,55
griffierecht € 996,00
salaris gemachtigde € 996,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Conclusie van repliek, productie 7.