In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Finnair Oyj, na de annulering van hun vlucht van Helsinki naar Fukuoka op 17 mei 2018. De passagiers hebben op 18 september 2020 een vordering ingediend, waarin zij compensatie van € 1.200,00 en bijkomende kosten vorderen, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft echter betwist dat de passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat deze na de wettelijke vervaltermijn zou zijn ingediend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering inderdaad na de vervaldatum is ingediend. De wettelijke termijn van twee jaar, zoals bepaald in artikel 8:1835 van het Burgerlijk Wetboek, begon te lopen op 19 mei 2018, de dag na de aankomst van de vlucht. De laatste dag waarop de passagiers hun vordering hadden kunnen indienen was 18 mei 2020. Aangezien de dagvaarding pas op 18 september 2020 is uitgebracht, is de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De kantonrechter heeft de passagiers ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 187,00. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2021 door kantonrechter S.N. Schipper, en is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.