ECLI:NL:RBNHO:2021:3783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/71 en 20/103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding Rudolf Steiner College te Haarlem

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 20/71 en 20/103, waarin omwonenden beroep hebben ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het Rudolf Steiner College in Haarlem. De omgevingsvergunning, verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op 26 november 2019, betreft de verbouwing en uitbreiding van het college op het perceel Duitslandlaan 3. De eisers, die direct tegenover het perceel wonen, zijn van mening dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat het project in strijd is met het bestemmingsplan 'Europawijk'. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan op het moment van het besluit gold en dat er geen relevante wijzigingen waren in de planregels. De rechtbank oordeelt dat de vergunning op enkele punten in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de afwijkingen zijn toegestaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers, waaronder zorgen over parkeerdruk en verkeersveiligheid, verworpen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad door de nieuwbouw. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/71 en 20/103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaken tussen

1. [eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. E. Erkamp)
2. [eiser 3], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. N. Baas),
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: A.F. van Heusden).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
het Rudolf Steiner College, te Haarlem.

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het Rudolf Steiner College en het renoveren van de Rudolf Steiner School op het perceel Duitslandlaan 3 te Haarlem (het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers sub 1 is geregistreerd onder nummer 20/71, het beroep van eiser sub 2 onder nummer 20/103.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eisers sub 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser sub 2 was aanwezig via een Skype-verbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde, eveneens via een Skype-verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] , stedenbouwkundige. Namens de derde-partij zijn verschenen
[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1 Eisers sub 1 wonen aan [adres 1] , eiser sub 2 aan [adres 2] . Deze woningen liggen direct tegenover het perceel waarop de nieuwbouw is voorzien. Eisers kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning, reden waarom zij beroep hebben ingesteld.
2.1
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit ter plaatse het bestemmingsplan ‘Europawijk’ (het bestemmingsplan) geldt, dat is vastgesteld op 28 februari 2019. Op het perceel rust de bestemming ‘Maatschappelijk’.
2.2
In het bestreden besluit wordt op de pagina’s 1, 7 en 9 ten onrechte het bestemmingsplan ‘Schalkwijk’ genoemd als toetsingskader. Nu de relevante planregels met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet zijn gewijzigd en verweerder in het bestreden besluit bij het onderdeel ‘Beoordeling van de ingediende zienswijzen’ wel is uitgegaan van het juiste bestemmingsplan, verbindt de rechtbank geen consequenties aan dit gebrek.
3.1
Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo), gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) en brandveilig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder d van de Wabo). De beroepsgronden zijn enkel gericht tegen de toegestane bouw in afwijking van het bestemmingsplan.
3.2
Het project is in strijd met het bestemmingsplan omdat:
(1) het project deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, terwijl gebouwen op grond van artikel 20.1.1, aanhef en onder 1 van het bestemmingsplan uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd;
(2) de bouwhoogte van het project aan de kant van de Belgiëlaan 14,5 meter bedraagt, terwijl op grond van artikel 20.1.1, aanhef en onder d van het bestemmingsplan daar een bouwhoogte van maximaal 4 meter is toegestaan;
(3) het project in strijd met artikel 23.1.1 van het bestemmingsplan niet voorziet in de benodigde parkeerruimte op eigen terrein.
3.3
Verweerder heeft omgevingsvergunning verleend voor de afwijkingen onder (1) en (2) met gebruikmaking van de buitenplanse afwijkingsbevoegheid (artikel 2.12, eerste lid, onder 2º van de Wabo en artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) en voor de afwijking onder (3) met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (artikel 2.12, eerste lid, onder 1º, van de Wabo en artikel 23.1.4 van het bestemmingsplan).
Het project heeft een positief welstands- en stedenbouwkundig advies.
4.1
Eisers voeren in de eerste plaats aan dat de buurt veelal bestaat uit laagbouw. Het project is stedenbouwkundig niet passend in de omgeving vanwege het volume en de hoogte van de nieuwbouw. Door verweerder is niet gemotiveerd waarom is meegewerkt aan de overschrijding van de geldende bouwhoogte.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat rekening is gehouden met de naoorlogse traditie in Europawijk. Qua massaopbouw is er voor gekozen om de grootste massa niet op de hoek van de Engelandlaan en de Belgiëlaan te positioneren, maar juist wat verder oostelijk aan de Belgiëlaan, waardoor de massa meer ondergeschikt is aan de omgeving. Verder is de afstand tussen de woning van eisers en het project ruim 60 meter, wat vier keer zoveel is als de hoogte van de nieuwbouw. Deze afstand is ruim te noemen, zeker in een stedelijke omgeving als de gemeente Haarlem.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de stedenbouwkundige inpasbaarheid van het project niet alleen moet worden gekeken naar de inpasbaarheid in de directe omgeving, maar ook naar de stedenbouwkundige opzet van de hele wijk Schalkwijk. Ter zitting is door de stedenbouwkundige toegelicht dat daarin sprake is van regelmatige en voorspelbare stroken met in het centrum een voorzieningenstrook voor onder meer scholen, een buurtcentrum en een kerk. Bezien vanuit de hele wijk is het project niet de enige hoogbouw in de voorzieningenstrook en het project is ook niet hoger dan het gebouw waarin de woning van eisers is gelegen. Ook in de nabije omgeving van het project is hogere (woon- en kantoor) bebouwing aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom hij een afwijking van het bestemmingsplan qua hoogte en omvang op deze plaats stedenbouwkundig passend vindt in de wijk. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eisers voeren verder aan dat geen rekening is gehouden met hun belangen voor wat betreft de aspecten ‘parkeren’ en ‘verkeer’. Eisers vrezen in de eerste plaats dat de parkeerdruk zal toenemen, waardoor zij hun auto verder weg moeten zetten. Volgens het bestemmingsplan moet de toename aan parkeerplekken op eigen terrein worden opgevangen, maar dat gebeurt hier niet. Verweerder stelt dat op andere wijze in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien, maar heeft dit niet onderbouwd. Een parkeerdrukonderzoek ontbreekt. Daarnaast is er ten onrechte geen rekening gehouden met ouders die hun auto (kort) parkeren voor het halen en brengen van de kinderen bij de basisschool.
Verder voeren eisers aan dat de verkeerseffecten van de vergunde situatie niet afdoende zijn onderzocht. Eisers verwachten dat er meer gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan omdat door de uitbreiding meer leerlingen van en naar de middelbare school fietsen en ook meer leerlingen tussen de verschillende gebouwen van de school pendelen over het gevaarlijke kruispunt Engelandlaan/Belgiëlaan. Omdat de school wordt uitgebreid zal dit alleen maar verergeren.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat volgens vaste jurisprudentie bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening wordt gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het project en dat het bestaande tekort buiten beschouwing mag worden gelaten. Ingevolge artikel 23.1.1 van het bestemmingsplan en artikel 2.2 van de Beleidsregels parkeernormen 2015 is de toename aan parkeerbehoefte berekend op 7,3 parkeerplaatsen. Verweerder beschikt over inzicht in de beschikbare parkeerplaatsen in de verschillende wijken in Haarlem en de laatst bekende cijfers daarover dateren van 2018. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroepschrift onverplicht opnieuw een parkeeronderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat de parkeerdruk op het drukste moment 66.4% bereikt. Dat is ruim lager dan de (maximaal acceptabele) grens van 85%. Deze grens van 85% is gebaseerd op de CROW richtlijn waaruit blijkt dat zoekverkeer bij overschrijding van deze grens sterk toeneemt.
Verder stelt verweerder zich op standpunt dat het gedrag van verkeersdeelnemers (ouders en leerlingen) geen onderdeel uitmaakt van de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning, maar een kwestie van (handhaving van de) naleving van verkeersregels betreft. In de vergunde situatie zullen de leerlingen door de herverdeling van locaties minder vaak tussen de verschillende locaties hoeven te pendelen.
5.3.1
Voor wat betreft het parkeren is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de benodigde parkeerruimte in de openbare ruimte kan worden opgevangen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de gemeente Haarlem als vaste regel geldt dat een loopafstand van maximaal 400 meter tussen parkeerplaats en bestemming als acceptabel wordt beschouwd. Het door verweerder in beroep overgelegde parkeeronderzoek wijst uit dat binnen een straal van 300 meter de parkeerdruk niet onacceptabel toeneemt wanneer 8 (extra) auto’s op het drukste moment in de openbare ruimte parkeren. Verweerder heeft de eventuele toename van de parkeerdruk die ontstaat door het halen en brengen van kinderen naar de basisschool in redelijkheid buiten beschouwing kunnen laten, omdat dit met name gaat om een piekmoment van 20 minuten in de ochtend. Verweerder mocht aannemen dat die piek kan worden opgevangen in de openbare ruimte.
5.3.2
De rechtbank stelt echter vast dat het parkeeronderzoek waarop deze motivering mede berust, pas na het bestreden besluit is uitgevoerd en overgelegd. Verder volgt uit het bestreden besluit niet dat verweerder zijn motivering baseert op concrete parkeercijfers uit 2018. Daarmee is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren omdat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Verweerder heeft het bestreden besluit op dit punt in het verweerschrift alsnog afdoende gemotiveerd en eisers hebben voldoende gelegenheid gekregen om daarop te reageren.
5.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gedrag van verkeersdeelnemers niet bij de beoordeling van de omgevingsvergunning kan worden betrokken. Het gestelde foutparkeren door ouders bij het halen en brengen van de kinderen naar de basisschool en het gevaarlijke (fiets)gedrag van leerlingen van de middelbare school moet worden opgelost door handhaving van de verkeersregels. Voor zover eisers vrezen dat gevaarlijke verkeerssituaties zullen verergeren of toenemen omdat na de ingebruikname van de nieuwbouw van de middelbare school het aantal leerlingen zal toenemen, is ter zitting komen vast te staan dat dit een feitelijk onjuiste aanname is. Het maximumaantal leerlingen dat in de nieuwbouw gehuisvest kan worden, is op dit moment al bereikt. Het project voorziet bovendien in een nieuwe indeling, waardoor leerlingen minder zullen pendelen tussen de diverse gebouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser sub 2 voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de vermindering van zonlicht, daglicht en uitzicht in en vanuit zijn woning als gevolg van de toegestane hoogte van de nieuwbouw
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de aanvraag de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden zijn meegewogen. De woning van eiser is qua beleving georiënteerd op het [locatie] . Vanuit de keuken bestaat zicht op de nieuwbouw op een afstand van meer dan 60 meter. Dat is meer dan de hoogte van het gebouw van de school. Volgens verweerder heeft de nieuwe bebouwing geen invloed op de bezonning en daglichttoetreding en slechts een zeer beperkt effect op het uitzicht van de omwonenden.
6.3
Gezien de afstand tussen de woning van eiser sub 2 en het gedeelte van de nieuwbouw dat 14,5 meter hoog is acht de rechtbank niet aannemelijk
dat de bezonning en daglichtinval op de woning van eiser daardoor in relevante mate wordt aangetast. Het uitzicht vanuit de woning zal slechts in geringe mate beïnvloed worden, gelet op de afstand tussen de woning van eiser en de nieuwbouw en de omstandigheid dat de woning is georiënteerd op het [locatie] dat zich aan de andere kant bevindt. Met het bestreden besluit worden de belangen van eiser dan ook niet onevenredig geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
7 De beroepen zijn ongegrond.
8 Omdat sprake is van een motiveringsgebrek dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, veroordeelt de rechtbank verweerder in een vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Om dezelfde reden wordt verweerder opgedragen het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan elk van eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, aan elk van eisers te vergoeden tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.