ECLI:NL:RBNHO:2021:3676

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
9083234 \ VV EXPL 21-41
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en loonvordering in kort geding met betrekking tot zwangerschapsverlof en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft eiseres, een KAM-coördinator, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een besloten vennootschap, met als doel betaling van haar salaris over de maanden februari en maart 2021. Eiseres stelt dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, gebaseerd op WhatsApp-correspondentie en haar aanwezigheid op de werkvloer. Gedaagde betwist dit en stelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de arbeidsomvang en andere voorwaarden. De kantonrechter heeft op 13 april 2021 uitspraak gedaan, waarbij werd geoordeeld dat eiseres redelijkerwijs mocht afleiden dat er overeenstemming was over de essentialia van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en gedaagde veroordeeld tot naleving van de wettelijke re-integratieverplichtingen. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9083234 \ VV EXPL 21-41
Uitspraakdatum: 13 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. Alsuhairi
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. Abalhaj

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 19 maart 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 1 april 2018 in dienst getreden bij [gedaagde] , laatstelijk verrichte zij de functie van KAM-coördinator. Bij brief van 19 november 2020 heeft [eiseres] haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen eind december 2020. In december 2020 heeft [eiseres] haar vakantiedagen opgenomen en heeft zij niet meer voor [gedaagde] gewerkt. Per 1 januari 2021 is [eiseres] in dienst getreden bij [nieuwe werkgever] .
2.2.
Op enig moment in januari 2021 heeft [gedaagde] [eiseres] benaderd en haar verzocht om weer werkzaamheden voor [gedaagde] te gaan verrichten. Op 19 januari 2020 heeft de eigenaar van [gedaagde] – [eigenaar] (hierna ‘ [eigenaar] ’) – [eiseres] via WhatsApp bericht ‘Bel me als je tijd hebt’. Op 20 januari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eigenaar] en [eiseres] . [eiseres] heeft in dat gesprek verteld dat zij zwanger is.
2.3.
Op 25 januari 2021 heeft [eiseres] , op haar verzoek, twee nieuwe medewerkers van [gedaagde] ontmoet ( [medewerker 1] en [medewerker 2] ). ’s Avonds heeft [eigenaar] [eiseres] per WhatsApp een foto gestuurd van de nieuwe inrichting van het kantoor van [gedaagde] . Daarop heeft [eiseres] gereageerd
‘Netjes hoor!’. Ook heeft [eiseres] een link gestuurd van een leaseauto die zij wilde gaan gebruiken.
2.4.
Op 26 januari 2021 heeft [eiseres] per WhatsApp aan [eigenaar] gevraagd:
‘Wat vind je ervan?’en
‘Kan ik zo opzeggen hier?’. [eigenaar] heeft daarop enkele minuten later geschreven:
‘Ja zeker!’. Op 26 januari 2021 heeft [eiseres] haar arbeidsovereenkomst bij [nieuwe werkgever] – in de proeftijd – opgezegd.
2.5.
Bij WhatsApp van 25 januari 2021 heeft een medewerker van [gedaagde] , [medewerker 1] , [eiseres] per WhatsApp geïnformeerd over het voor haar aangemaakte e-mailadres. Verder heeft hij geschreven:
‘Leuk dat je weer terug komt bij [gedaagde] !’. Daarop heeft [eiseres] gereageerd:
‘Dankjewel! Ik kijk er met veel plezier naar uit om samen te gaan werken. Fijne avond en tot volgende week!’
2.6.
Op 2 en 4 februari 2021 heeft [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] verricht op locatie van [gedaagde] . Op 4 februari 2021 heeft aan het einde van de dag een gesprek plaatsgevonden tussen [eigenaar] en [eiseres] , waarbij ook [medewerker 1] aanwezig was. [eigenaar] heeft [eiseres] in dat gesprek geïnformeerd dat [eiseres] niet bij [gedaagde] in dienst kon treden.
2.7.
Bij e-mail en WhatsAppbericht van 5 februari 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] geïnformeerd dat zij die dag vanwege ziekte niet aanwezig zou zijn op de werkvloer. Zij heeft verzocht om een bevestiging van de ontvangst van dat bericht, maar geen bevestiging gekregen.
2.8.
Bij WhatsAppbericht van 10 februari 2021 heeft [eiseres] aan [eigenaar] geschreven:
‘Ik heb je inmiddels een aantal keer geprobeerd te bellen maar ik krijg helaas geen gehoor. Ik wilde het graag nog even met je hebben over afgelopen donderdag.Ben echt onwijs van slag geweest aangezien ik het echt niet zag aankomen. Zeker niet nadat ik al vanaf dinsdag aan het werk was. Dinsdag had ik natuurlijk nog me contract gezien en afspraken met je gemaakt over de auto en dergelijke en dat maakte dat donderdag ineens helemaal als een bom binnen kwam.Het geen waar ik heel erg van baal is dat ik natuurlijk mijn contract bij [nieuwe werkgever] heb opgezegd om weer bij jou aan de slag te gaan. Ik kom door mijn inmiddels al tonende zwangerschap en in deze onzekere periode voor veel bedrijven ook gewoon lastig aan een nieuwe baan.Mijn vraag is ook waarom je niet eerder met de accountant bent gaan zitten om te kijken of het überhaupt wel binnen het budget van [gedaagde] past..Als ik dinsdag meteen had getekend had ik in ieder geval niet met lege handen gestaan.Maar goed ik hoop dat je me in ieder geval nog te woord wilt staan om nog wat uitleg te geven.’[eigenaar] heeft niet op dit bericht gereageerd.
2.9.
Bij brief van 24 februari 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] bericht dat er op basis van de afspraken die waren gemaakt een arbeidsovereenkomst tussen partijen was ontstaan. Namens [eiseres] is verzocht om te bevestigen dat [gedaagde] haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst zal naleven en dat [gedaagde] zich zal inspannen om de re-integratie van [eiseres] op de werkvloer mogelijk te maken. Ook is namens [eiseres] verzocht om zorg te dragen voor tijdige betaling van haar salaris.
2.10.
Op 3 maart 2021 hebben [eigenaar] en de gemachtigde van [eiseres] telefonisch contact gehad over de brief van 24 februari 2021. De gemachtigde van [eiseres] heeft het telefonisch contact per e-mail van 3 maart 2021 bevestigd, hij heeft geschreven:
‘U meende dat in die brief een onjuiste voorstelling van zaken wordt gegeven; u zou slechts met mevrouw [eiseres] hebben gesproken over een mogelijke terugkeer maar u had nog geen vaste afspraken met haar gemaakt. U meende verder dat het niet uw schuld zou zijn dat zij in de tussentijd haar arbeidsovereenkomst bij [nieuwe werkgever] heeft opgezegd […]’
2.11.
Bij e-mail van 8 maart 2021 heeft [gedaagde] de gemachtigde van [eiseres] geschreven:
‘In reactie op uw bericht delen wij u mede dat wij uw bericht ter kennisgeving aannemen. Zoals eerder mondeling bevestigd heeft [eiseres] geen arbeidscontract met [gedaagde] B.V. Er zijn hierover gesprekken geweest, maar dit heeft niet tot een wederzijdse overeenstemming geleid. […]’

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt tot betaling van het salaris over de maand februari 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, onder afdracht van premies en loonbelasting. [eiseres] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] tot maandelijkse betaling van het salaris vanaf maart 2021, uiterlijk op de laatste dag van de maand, bij te late betaling te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Verder vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om zich binnen 48 uur na betekening van de beschikking te houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen en om [eiseres] na hersteldmelding en eventueel daaropvolgend zwangerschapsverlof weder te werk te stellen in haar functie van KAM-coördinator. Ten slotte vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] beveelt om binnen 30 dagen na het te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrijfsauto, te weten een Kia Niro uit 2017, ten behoeve van zakelijk en privé gebruik ter beschikking te stellen en om de fiscale bijtelling volledig voor haar rekening te nemen.
3.2.
Subsidiair vordert [eiseres] om een (andere) voorziening te bevelen.
3.3.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hetgeen blijkt uit de WhatsApp-correspondentie en haar aanwezigheid op het kantoor van [gedaagde] op 2 en 4 februari 2021. Partijen hebben dan ook reeds uitvoering gegeven aan de arbeidsovereenkomst. [eiseres] stelt verder dat overeengekomen is dat zij 24 uur per week zou werken tegen een maandelijks brutosalaris van € 2.250,-, dat zij gebruik mocht maken van een leaseauto (Kia Niro uit september 2017) waarvan de bijtelling voor privégebruik van die leaseauto voor rekening van [gedaagde] zou komen. Op 4 februari 2021 heeft [gedaagde] [eiseres] verteld dat na overleg met de bedrijfsaccountant was gebleken dat [gedaagde] [eiseres] toch niet zou kunnen betalen, vooral omdat [gedaagde] tijdens het zwangerschapsverlof van [eiseres] (onder meer) ‘met de leaseauto in de maag zou zitten’. Gelet op de vóór 4 februari 2021 bereikte overeenstemming is tussen partijen een arbeidsovereenkomst ontstaan en dient [gedaagde] zich te houden aan de verplichtingen uit hoofde van die arbeidsovereenkomst.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de onderhavige zaak zich niet voor een kortgedingprocedure leent, omdat uitgebreid feitenonderzoek noodzakelijk is. Verder voert [gedaagde] aan dat zij [eiseres] (ook) heeft benaderd met het verzoek of zij assisterende werkzaamheden wilde verrichten. Dat verzoek stond los van een (eventueel) nieuw dienstverband. [gedaagde] en [eiseres] hebben ook gesproken over een mogelijke hernieuwde samenwerking in de vorm van een arbeidsovereenkomst, maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt. [gedaagde] en [eiseres] hebben geen overeenstemming bereikt over de arbeidsomvang en de vraag wie de fiscale bijtelling van de leaseauto voor haar rekening zou nemen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een loonvordering.
5.2.
Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de vordering zich niet leent voor een kortgedingprocedure. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij nu [gedaagde] zelf te kennen heeft gegeven dat zij niet over producties beschikt die ingediend kunnen worden, nu alle communicatie mondeling is gegaan. Dat de medewerker die op 4 februari 2021 bij het gesprek aanwezig was niet als getuige kan worden gehoord doet aan het voorgaande niet af, nu het zoals hierna zal worden overwogen hoofdzakelijk gaat om de vraag welke afspraken vóór 4 februari 2021 zijn gemaakt en welke gedragingen vóór 4 februari 2021 hebben plaatsgevonden.
5.3.
De beoordeling in dit kort geding is niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4.
Het gaat in deze zaak hoofdzakelijk om de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter mocht [eiseres] redelijkerwijs uit aan [gedaagde] toe te rekenen gedragingen en uitlatingen afleiden dat overeenstemming over de essentialia van die arbeidsovereenkomst was bereikt, zodat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.5.
[eiseres] stelt dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] erkent dat partijen hebben gesproken over een hernieuwde samenwerking in de vorm van een arbeidsovereenkomst, maar dat op de essentialia geen overeenstemming is bereikt. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat daarbij het uitgangspunt de vorige arbeidsovereenkomst was. De wijzigingen ten opzichte van die arbeidsovereenkomst betroffen het gebruik van een leaseauto en een wijziging van de arbeidsomvang.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat tussen partijen overeenstemming over de wettelijke essentialia van de arbeidsovereenkomst bestond, namelijk dat [eiseres] in dienst van [gedaagde] tegen betaling van loon gedurende een zekere tijd arbeid zou gaan verrichten (artikel 7:610 BW). Partijen waren het eens over het (basis)salaris dat [eiseres] zou ontvangen.
5.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat geen overeenstemming is bereikt over het aantal uren dat [eiseres] voor dat salaris zou gaan werken (de arbeidsomvang). De kantonrechter overweegt dat het zo kan zijn dat naast wettelijke essentialia, ook over andere essentialia overeenstemming moet zijn bereikt, wil er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Om welke essentialia dat gaat, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang of het gaat om door partijen als essentieel beschouwde arbeidsvoorwaarden.
5.8.
Vast staat dat [eiseres] voor uitdiensttreding per 1 januari 2021 een arbeidsomvang van 32 uur per week had. [eiseres] stelt dat zij in januari 2021 heeft voorgesteld om voor 24 uur per week bij [gedaagde] in dienst te treden, maar dat [gedaagde] voorkeur gaf aan 32 uur per week. [eiseres] stelt dat partijen elkaar op 2 februari 2021 in het midden hebben gevonden en zijn overeengekomen dat [eiseres] 28 uur per week werkzaam zou zijn. Op dezelfde dag zou haar dienstverband zijn aangevangen. [gedaagde] betwist dit. [eigenaar] heeft ter zitting meegedeeld dat partijen het eens waren over 32 uur per week. [gedaagde] voert aan dat de arbeidsomvang een essentiële arbeidsvoorwaarde betrof waarover partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt.
5.9.
Door [gedaagde] is niet toegelicht waarom de arbeidsomvang van wezenlijk belang was. Door [gedaagde] is gesteld noch is gebleken dat zij dit destijds aan [eiseres] heeft meegedeeld. Verder heeft [gedaagde] na 4 februari 2021 niet gereageerd op de WhatsApp-berichten van [eiseres] , waarin zij duidelijk heeft geschreven welke redenen [gedaagde] in het gesprek van 4 februari 2021 zou hebben gegeven voor het niet kunnen of willen aangaan van een arbeidsovereenkomst (een financiële afweging). Bijna één maand later heeft [gedaagde] voor het eerst te kennen gegeven dat de gesprekken met [eiseres]
‘niet tot een wederzijdse overeenstemming [hebben] geleid’.Pas ter zitting heeft [gedaagde] betwist dat overeenstemming zou zijn bereikt over de arbeidsomvang. Dat de arbeidsomvang een essentiële arbeidsvoorwaarde betrof en dat dit overeenstemming in de weg stond, is gelet op het voorgaande vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden.
5.10.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij met [eiseres] geen overeenstemming heeft bereikt over de vraag wie de bijtelling (voor privégebruik) van de leaseauto zou betalen. [eiseres] heeft niet weersproken dat hierover geen overeenstemming was, zij stelt dat dit geen essentieel onderdeel van de afspraken was.
5.11.
De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende. Op verzoek van [gedaagde] hebben in januari 2021 tussen partijen twee gesprekken plaatsgevonden over arbeidsvoorwaarden, [eiseres] heeft vervolgens na schriftelijke instemming/goedkeuring door [eigenaar] haar dienstverband bij [nieuwe werkgever] opgezegd, [eiseres] is geïnformeerd over haar nieuwe bedrijfse-mailadres en [eiseres] is per 2 februari 2021 aan het werk gegaan. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij [eiseres] (op of voor 25 januari 2021) heeft gevraagd een leaseauto uit te zoeken en dat vervolgens over het type leaseauto overeenstemming is bereikt. Volgens [gedaagde] was het de bedoeling dat [eiseres] na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof de beschikking over de leaseauto kreeg. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat overeenstemming over de bijtelling een essentiële voorwaarde was voor de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst was en mocht [eiseres] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit de aan [gedaagde] toe te schrijven verklaringen en gedragingen opmaken dat op de essentialia overeenstemming was bereikt.
5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan. De loonvordering over februari en maart 2021 zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden ook toegewezen, omdat [gedaagde] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%. Ten aanzien van het loon na maart 2021 (tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd) overweegt de kantonrechter dat dat nog niet opeisbaar is en dus wordt afgewezen.
5.13.
[eiseres] heeft daarnaast gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zich binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis te houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen, totdat [eiseres] volledig is hersteld van ziekte. Zoals hiervoor overwogen is het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. [eiseres] heeft zich op 5 februari 2021 ziekgemeld en heeft zich tot op heden niet hersteld gemeld. Op basis van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst dient [gedaagde] zich te houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen, zodat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal aan die veroordeling worden verbonden, met dien verstande dat de maximale dwangsom wordt beperkt tot een bedrag van € 10.000,-. Ten aanzien van de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen [eiseres] na hersteldmelding (en eventueel daaropvolgend zwangerschapsverlof) weder te werk te stellen in haar functie van KAM-coördinator wordt overwogen dat het spoedeisend belang ontbreekt, nu niet is gesteld of gebleken dat die situatie (op korte termijn) aan de orde is, zodat deze vordering wordt afgewezen.
5.14.
Ten aanzien van de gevorderde terbeschikkingstelling van de bedrijfsauto overweegt de kantonrechter dat [eiseres] de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] pas na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof zou gaan gebruiken, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het spoedeisend belang van deze vordering ontbreekt dan ook, zodat de vordering wordt afgewezen.
5.15.
De kantonrechter ziet gelet op hetgeen wordt toegewezen geen aanleiding om, zoals subsidiair gevorderd, een andere voorziening te bevelen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen het netto-equivalent van het salaris over de maand februari 2021 ad € 2.250,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag van de gehele betaling, en om de premies en loonbelasting af te dragen aan de belastingdienst;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen het netto-equivalent van het salaris over de maand maart 2021 ad € 2.250,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om zich binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen en de verplichtingen ingevolgde de Wet Poortwachter totdat [eiseres] volledig is hersteld van ziekte, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,81
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 747,00;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter