ECLI:NL:RBNHO:2021:3605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/15/311551 / HA RK 20/235
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in belastingzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 23 december 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, de rechter in een belastingzaak. Verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig kon oordelen, omdat deze in het verleden beslissingen had genomen die nadelig waren voor verzoeker. Verzoeker had eerder, op 11 december 2020, de rechtbank geïnformeerd over zijn bezwaren tegen de rechter, maar diende pas later een formeel verzoek in. De wrakingskamer heeft de tijdigheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker te lang had gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek, wat in strijd is met de wettelijke vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Daarnaast merkte de wrakingskamer op dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, het inhoudelijk niet zou slagen, omdat verzoeker onvoldoende had onderbouwd waarom de rechter niet onbevooroordeeld zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/311551 HA RK 20/235
Beslissing van 3 maart 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker 1] ,wonende te Haarlem, verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 23 december 2020 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 20/898, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
Verzoeker had reeds daarvoor, bij brief van 11 december 2020, de rechtbank medegedeeld dat er redenen aanwezig zijn - namelijk de eerdere gedane uitspraken (en overwegingen) in 2020 door de rechter in het nadeel van verzoeker - waardoor de rechter terug zou moeten treden.
1.3
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 23 februari 2021. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.5
Verzoeker is verschenen. Voorts is verschenen de rechter. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid te worden gehoord, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker en de rechter

2.1
Verzoeker stelt dat de rechter in de hoofdzaak niet onpartijdig kan oordelen, omdat de rechter teveel op de hand van de Belastingdienst is en voorts in het verleden in het nadeel van verzoeker heeft beslist. Gelet hierop is er volgens verzoeker sprake van partijdigheid en kan de rechter niet onpartijdig oordelen in de hoofdzaak.
2.2
De rechter heeft verklaard dat hij geen enkele valide reden ziet voor de wraking. De rechter stelt dat hij uit hoofde van zijn aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn. Dat de rechter in het verleden in het nadeel van verzoeker heeft geoordeeld, maakt vorenstaande niet anders.

3.De beoordeling

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
3.2
De wetgever heeft via het middel van wraking de partijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3
Verzoeker heeft als gronden voor de wraking aangevoerd hetgeen hiervoor onder 2.1 is weergegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer had het op de weg gelegen van verzoeker om direct na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting van 23 december 2020, door de rechtbank aan verzoeker verzonden op 9 september 2020, de wraking van de rechter te verzoeken, omdat toen reeds de naam van de behandelend rechter bij verzoeker bekend was. Dat verzoeker er vanuit ging dat de rechter, na lezing en bestudering van de stukken, op eigen initiatief zou terugtreden, maakt dit niet anders. Verzoeker heeft er zelf voor gekozen om pas ruim 3 maanden later, op 11 december 2020 de rechtbank mee te delen dat hij redenen aanwezig acht, waardoor de rechter, op eigen initiatief, terug diende te treden en vervolgens pas tijdens de zitting van 23 december 2020 een formeel wrakingsverzoek in te dienen. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker veel te lang gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek. Dit is in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, welk artikel bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij verzoeker bekend zijn geworden.
3.4
Gelet hierop zal verzoeker in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat het wrakingsverzoek, als het wel tijdig zou zijn gedaan, inhoudelijk evenmin zou kunnen slagen. Nog daargelaten dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij de rechter niet onbevooroordeeld vindt en waarom de rechter teveel op de hand van de Belastingdienst zou zijn, heeft hij de wrakingskamer ook niet duidelijk kunnen maken dat de rechter in het verleden überhaupt al over dezelfde (rechts)vragen van verzoeker een oordeel heeft gegeven.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en
mr. Th.S. Röell en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Doesburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.