ECLI:NL:RBNHO:2021:3543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/15/282351 / HA ZA 18-791
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vermogensbeheerder voor onzorgvuldig handelen bij beleggingen in India II B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 een eindvonnis uitgesproken na twee eerdere tussenvonnissen. De eisers, FGM Beheer B.V. en RA Beheer B.V., hebben RVO Vermogensadvies B.V. en Mimir Heerhugowaard Beheer B.V. aangeklaagd wegens onzorgvuldig handelen bij hun beleggingen in India II B.V. De rechtbank oordeelt dat RVO niet heeft voldaan aan de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder. De eisers hebben hun inleg van € 31.500,- geheel verloren door de fraude van het bestuur van India II B.V. RVO had de eisers beter moeten informeren en had meer onderzoek moeten doen naar de beleggingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat 80% van de schade voor rekening van RVO komt, terwijl 20% voor rekening van de eisers blijft, gezien hun ervaring als beleggers. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe en veroordeelt RVO tot betaling van € 16.800,- aan zowel FGM als RA, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/282351 / HA ZA 18-791
Vonnis van 31 maart 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FGM BEHEER B.V.,
gevestigd te Warmenhuizen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RA BEHEER B.V.,
gevestigd te Warmenhuizen,
3.
[F],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RVO VERMOGENSADVIES B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIMIR HEERHUGOWAARD BEHEER B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
3.
[Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar,
Partijen zullen hierna FGM en RA, [F] en RVO, Mimir en [Z] genoemd worden.

1.Het vervolg van de procedure

1.1.
Na het vonnis van 25 maart 2020 (eindvonnis in de zaak tegen [S] werd de comparitie van partijen vastgesteld op 8 juli 2020. Die zitting kon geen doorgang vinden wegens verhindering aan de zijde van mr. Ursem. Vervolgens werd een nieuwe datum bepaald op 28 oktober 2020. Ditmaal moest mr. Beekhuizen verzoeken om aanhouding van de zitting wegens een verhindering aan zijn zijde. De nieuwe datum werd 3 maart 2021.
Helaas moest mr. Ursem enige tijd voor de vastgestelde datum meedelen dat zijn cliënt door een acuut hartinfarct voorlopig niet aan een mondelinge behandeling zou kunnen deelnemen.
Mr. Beekhuizen stelde in reactie daarop voor om de zaak schriftelijk af te doen of partijen te bewegen een schikkingspoging te doen.
De rechtbank bepaalde vervolgens dat het in het kader van de goede procesorde raadzaam was om nader met de advocaten van partijen te overleggen over de verdere voortgang van de procedure. Dat is gebeurd op 3 maart 2021. Aan het slot van dat overleg hebben beide partijen om vonnis gevraagd.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het vonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen tegen Mimir en [Z] zullen worden afgewezen. Ook overwoog de rechtbank dat de vordering van [F] zal worden afgewezen, omdat hij geen beleggingen India II had. In dit vonnis staat daarom alleen nog de beslissing open in de vorderingen van FGM en RA tegen RVO inzake de beleggingen India II B.V.
2.2.
De rechtbank is het met RVO eens dat er na de wijziging van eis – betaling van de gevorderde bedragen – geen belang meer is bij de gevorderde verklaringen voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Die onderdelen van de vordering zullen daarom worden afgewezen.
2.3.
Uitgangspunt is dat FGM en RA op 28 januari 2011 beide € 31.500,- hebben overgemaakt aan RVO. Daarvan heeft RVO € 30.000,- belegd in India II. India II is op 1 april 2015 ontbonden en de liquidatie is geëindigd wegens gebrek aan baten. De waarde van de beleggingen van FGM en RA is nihil.
2.4.
FGM en RA verwijten RVO dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld en zich niet op juiste wijze van haar taak heeft gekweten. Ze heeft zich niet juist geïnformeerd over de beleggingen MPC India en India II en heeft daarom de verkeerde beleggingen geselecteerd en aangekocht.
RVO heeft zonder gedegen onderzoek en informatie India II geselecteerd en aangekocht. Er was geen goedgekeurde prospectus voor India II. Voor zover er wel een prospectus was, zag deze op MPC India. India II heeft nooit een jaarrekening gedeponeerd bij de kamer van Koophandel. In het handelsregister en in het tijdschrift Quote stond informatie die aanleiding had moeten zijn om af te zien van de selectie en aankoop van India II. Voor zover gedaagden zich wel juist hebben geïnformeerd over India II geldt dat die informatie juist aanleiding had moeten zijn om het niet te selecteren en te kopen.
Tot slot was de aankoop van niet-beurs-gerelateerde beleggingen contractueel uitgesloten en waren over the counter effecten niet toegestaan.
Dit alles aldus FGM en RA.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat in het intakeformulier van RA (ondertekend op 1 november 2010) op bladzijde 4 het volgende vermeld staat:
Gekozen risicoprofiel: defensief profiel(…)Beleggingsdoelstellingen: inkomenBeleggingshorizon: 10 jaarBeperkingen:Opties en derivaten:Ja/Nee (doorhalen wat niet van toepassing is)Niet-Euronext genoteerde effecten:Ja/NeeOver the counter effecten:Ja/Nee
Hedge Funds:Ja/NeeVastgoed:Ja/NeeEffectenkrediet:Ja/Nee(…)Overige beperkingen: -(…)”
Het intakeformulier van FGM (ondertekend op 3 november 2010) is op dit onderdeel vrijwel gelijkluidend. Het enige verschil is dat bij
Effectenkrediet: Ja/Nee
is ingevuld.
Naar het oordeel van de rechtbank laten deze intakeformulieren geen andere conclusie toe dan dat er voor ‘over the counter effecten’ geen beperking gold voor FGM en RA (''Beperkingen: Nee''). Het andersluidende standpunt van FGM en RA wordt daarom verworpen.
2.6.
RVO heeft in reactie op de verwijten van FGM en RA wel voldoende duidelijk gemaakt dat het
de bedoelingwas dat India II op dezelfde manier zou werken als MPC India. De vraag is echter of RVO voldoende
onderzoekheeft gedaan naar de beleggingen in India II. RVO heeft een opsomming gegeven waaruit dat zou moeten blijken dat zij dat wel heeft gedaan:
- 2009: het beursgenoteerde MPC Capital sloot een samenwerkingsovereenkomst met de Op Maat Groep.
- 2010: RVO is voor de belegging benaderd door [J], gewaardeerd klant van RVO en voorheen portfoliomanager vastrentend bij BNG. Hij is als commercieel directeur in dienst getreden bij Op Maat Groep BV.
- 2010: [S] en [Z] hebben in deze periode een presentatie bijgewoond van MPC Capital in Duitsland. De directie van Op Maat Groep, bestaande uit de heer [C] en de heer [T], had op ons verzoek deze presentatie geregeld en was hierbij eveneens aanwezig. In deze presentatie werd MPC Capital voorgesteld en de producten die zij op dat moment beschikbaar hadden voor Duitse en/of Nederlandse investeerders. MPC India 2 was ook onderdeel van deze presentatie.
- 2010: In deze periode is een contract getekend tussen RVO en Op Maat Groep met betrekking tot de plaatsing van niet-beursgenoteerde producten. De heer [J] heeft destijds namens Op Maat Groep getekend.
- In oktober 2010 is voor een aantal intermediairs, waaronder RVO, een presentatie gegeven van de producten die Op Maat Groep kon aanbieden voor relaties van intermediairs. Na de inleiding door Dhr. [C] waren er sprekers: Dhr. [Fr] van MPC Capital uit Duitsland gaf een toelichting op de investeringsmogelijkheden ten aanzien van MPC India 2.
- In november 2010 vond een cliëntenbijeenkomst voor RVO relaties plaats in Huizen. Na een korte introductie door de heer [C] gaf MPC Capital een presentatie over de propositie om deel te nemen in MPC India 2.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat RVO
onderzoekheeft verricht naar de achtergrond van India II B.V. en met name niet naar de (andere) bestuurders van Op Maat Groep B.V. (Op Maat Groep B.V. vormde het bestuur van India II). RVO heeft kennelijk alle vertrouwen gehad in India II B.V. op grond van presentaties en het feit dat er – voor haar – vertrouwenwekkende personen in de directie van Op Maat Groep B.V. zaten. Dat de gang van zaken, zoals RVO stelt, het beeld bevestigde van een nauwe samenwerking tussen MPC Capital en Op Maat Groep, wil de rechtbank wel aannemen. Dat is echter geen kritisch onderzoek voor de beleggers van RVO, maar slechts goed vertrouwen.
2.7.
FGM en RA mochten ervan uitgaan dat de door RVO geadviseerde beleggingen pasten in het door hen gekozen profiel. Bovendien schakelden FGM en RA RVO nu juist in vanwege de kennis die RVO in de beleggingswereld heeft. Zij mochten van RVO verwachten dat zij als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder zou handelen. De rechtbank is het met FGM en RA eens dat RVO niet aan die norm heeft voldaan. Uit de verweren van RVO blijkt geenszins dat zij ook maar enige informatie heeft opgevraagd.
RVO is te goed van vertrouwen geweest en daarvan zijn FGM en RA de dupe geworden. Zij zijn hun inleg geheel kwijtgeraakt. RVO had FGM en RA beter dienen te informeren om ervoor te zorgen dat zij zelf (ook) de geschiktheid van de beleggingen konden bepalen en daarna een verantwoorde beleggingsbeslissing konden nemen.
Bij beleggingen neemt een belegger uiteraard altijd een risico dat zo’n belegging misloopt. In dit geval gaat het echter om fraude door het bestuur van India II B.V. Ook een dergelijk risico bestaat. Door het achterwege laten van voldoende onderzoek naar India II B.V. is de rechtbank van oordeel dat dat risico voor rekening van RVO komt.
De hoogte van de schade
2.8.
FGM en RA hebben met de heer Penning van RVO een afzonderlijke schikking getroffen. Als gevolg daarvan vorderen zij in deze zaak 2/3 van hun schade, dat betekent 2/3 van hun inleg van elk € 31.500,-, is elk € 21.000,-.
2.9.
De heren [R] [F] zijn de bestuurders van FGM en RA. Zij hadden al de nodige jaren ervaring op het terrein van beleggen. In ieder geval 5 jaar op het moment van het ondertekenen van het intakeformulier. Daarnaast hebben zij voor hun beleggingen ook overleg gevoerd met hun accountant. RVO wijst erop dat zij daarom ook zelf een verantwoordelijkheid hebben over de keuze van hun beleggingen.
2.10.
FGM en RA hebben de inschrijfformulieren India II (Obligatieovereenkomst) ondertekend. Daarin hebben zij verklaard “bekend te zijn met de inhoud van het Informatiememorandum Obligatielening India II (…) en zich volledig aan de inhoud van het Informatiememorandum India II, inclusief de Emissievoorwaarden van deze uitgifte zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van het Informatiememorandum India II, te onderwerpen en te aanvaarden. Bovendien verklaart Obligatiehouder door ondertekening van deze Obligatieovereenkomst kennis te hebben genomen van de inhoud van het prospectus van MPC India 2, de ‘Private Placement’. Bovengenoemde informatie is op verzoek bij India II dan wel via de website www.opmaatgroep.nl verkrijgbaar.”
2.11.
FGM en RA hebben betwist dat zij het Informatiememorandum India II van RVO hebben ontvangen. RVO heeft dat in deze procedure ook niet in het geding gebracht, wel de Private Placement MPC India 2. Een en ander kan echter in het midden blijven. In dergelijke prospectussen wordt in het algemeen ook het risico van de belegging geschetst. Van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger mag worden verwacht dat hij ook zelf zijn risico’s inschat. Dat gold als enigszins ervaren beleggers zeker voor FGM en RA.
2.12.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de schade over partijen te verdelen. [1] Een verdeling van 80% / 20% (RVO / FGM en RA) van de schade komt de rechtbank in dit verband redelijk voor. Daarom is een bedrag van € 16.800,- toewijsbaar voor zowel FGM als RA.
2.13.
Voor de vergoeding van de schade van FGM en RA knoopt de rechtbank aan bij de regeling van de vertragingsschade voor de periode dat FGM en RA niet over hun inleg hebben kunnen beschikken. Die bestaat uit de wettelijke rente. [2] Om discussies over het rendement van een gemist bedrag te voorkomen, wordt de hoogte van de wettelijke rente ook wettelijk vastgelegd. [3] De rechtbank ziet aanleiding om deze systematiek ook in dit geval toe te passen, en niet de door FGM en RA verzochte VBR-index.
Als ingangsdatum zal de rechtbank 20 juni 2014 bepalen, aangezien daartegen geen verweer is gevoerd.
Proceskosten
2.14.
Uit de vonnissen van 23 oktober 2019, 25 maart 2020 en uit dit vonnis volgt dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat ieder de eigen proceskosten dient te dragen.
Beslagkosten
2.15.
FGM en RA vorderen RVO te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Hiertegen is geen verweer gevoerd. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar, echter uitsluitend voor zover het om exploten en beslagen gaat die RVO betreffen. De beslagkosten worden begroot op € 960,85 voor explootkosten en € 721,- voor salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen tegen Mimir en [Z] af,
3.2.
wijst de vorderingen van [F] af,
3.3.
veroordeelt RVO om aan
FGMte betalen een bedrag van € 16.800,-
(zestienduizend achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juni 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt RVO om aan
RAte betalen een bedrag van € 16.800,-
(zestienduizend achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juni 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt RVO in de beslagkosten, in totaal tot op heden begroot op € 1.681,85, te betalen aan FGM of RA,
3.6.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.3 tot en met 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021. [4]

Voetnoten

1.Art. 6:101 BW
2.Art. 6:119 BW
3.Art. 6:120 BW
4.type: LJS