ECLI:NL:RBNHO:2021:3480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
15.191601.20, 15.011692.21 (ter terechtzitting gevoegd) en 15.750014.18 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging, diefstal en afpersing met geweld en bedreiging, en drugshandel door meerdere verdachten

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afdreiging, diefstal en afpersing. De feiten vonden plaats op 14 juni 2020 in Limmen, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer, dat zij zorgvuldig hadden uitgekozen, onder bedreiging met geweld en een vuurwapen dwongen om zijn bankpas en pincode af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, op geraffineerde wijze te werk ging om het slachtoffer te chanteren. De verdachte werd ook beschuldigd van drugshandel, waarbij hij in de periode van 29 juli tot en met 18 augustus 2020 meer dan 30 gram hennep en hash had verkocht en in zijn bezit had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de rol van de verdachte in de gepleegde misdrijven. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.191601.20, 15.011692.21 (ter terechtzitting gevoegd) en 15.750014.18 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 26 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 april 2021 en 13 april 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd en de ten laste gelegde feiten doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, onder parketnummer 15.191601.20 ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen en/of Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (te weten € 4.690), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van [het slachtoffer] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [het slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [het slachtoffer] of aan een derde toebehoorde, door
- [het slachtoffer] in zijn rug, althans tegen het lichaam, te trappen en/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op [het slachtoffer] en/of
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en/of
(vervolgens) wederom te richten op [het slachtoffer] en/of
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, [het slachtoffer] op zijn neus, althans zijn lichaam, te slaan en/of
- [het slachtoffer] meerdere malen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam (met
gebalde vuist) te slaan;
3
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of bedreiging met smaadschrift en/of bedreiging met openbaar maken van een geheim van een of meerdere personen, te weten [het slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende [het slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaar maken van een geheim hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer] gezoend en/of een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] ).
Voor is aan de verdachte onder parketnummer 15.011692.21 ten laste gelegd dat:
4
(voorheen 1)
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2020 tot en met 18 augustus 2020 te Purmerend, althans in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
(voorheen 2)hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Purmerendopzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of ongeveer 458,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hash, zijnde hash, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6
(voorheen 3)hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 15 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 6,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Gelet op de door aangever ingediende klacht is het Openbaar Ministerie ook ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde afdreiging ontvankelijk in zijn vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde bekend.
Hij heeft zich wat betreft de gebeurtenissen op 14 juni 2020 in Limmen bij de politie telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet de persoon aangeduid als “Jason” is geweest en desgevraagd heeft de verdachte aangegeven dat hij op 14 juni 2020 niet in Limmen is geweest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft – samengevat – aangevoerd dat verdachte wat betreft het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde op basis van de stukken in het dossier niet op de plaats delict kan worden geplaatst, terwijl van een verdere rol niet is gebleken. Daartoe heeft zij gemotiveerd bepleit dat het gegeven signalement niet voor bewijs van betrokkenheid van de verdachte kan worden gebruikt, omdat het signalement te algemeen, niet duidelijk, wisselend en tegenstrijdig is te noemen. Verder staat niet vast dat de verdachte op de bewuste datum gebruiker was van de telefoon met nummer eindigend op ‘ [nummer 1] ’ en zijn de enkele zendmastgegevens ten aanzien van dit telefoonnummer onvoldoende voor het bewijs van verdachtes betrokkenheid omdat die gegevens hem niet in de woning kunnen plaatsen. Ook uit de inhoud van tapgesprekken in het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte bij de feiten in Limmen betrokken is geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 4, 5 en 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
28 september 2020 (dossierpagina 15 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 28 augustus 2020 (dossierpagina 23 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 augustus 2020 (dossierpagina. 27);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 augustus 2020 (aanvullend proces-verbaal);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 september 2020 (aanvullend proces-verbaal):
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
30 september 2020 (dossierpagina 31 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige
[de getuige 1] d.d. 23 augustus 2020 (dossierpagina 59 e.v.).
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit 1, 2 en 3
De rechtbank overweegt het volgende.
De onder 1, 2, 3 ten laste gelegde feiten maken deel uit het onderzoek Ketzin en zien op een incident dat op 14 juni 2020 plaatsvond in Limmen. Het openbaar ministerie gaat ervan uit dat naast de verdachte, bij deze feiten als medeverdachten betrokken zijn [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 3] .
Door aangever [naam] is aangifte gedaan van soortgelijke feiten die op 26 mei 2020 zouden zijn gepleegd bij een -ook bij Ketzin betrokken- incident in Amsterdam. Volgens het openbaar ministerie zijn hierbij betrokken geweest voornoemde [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 3] en [de medeverdachte 1] en daarnaast nog een ander. De verdachte wordt niet verdacht van deelname aan deze Amsterdamse feiten.
Werkwijze
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het bij beide incidenten erom ging de betreffende aangever geld afhandig te maken, waarbij de werkwijze als volgt was.
Medeverdachte [de medeverdachte 2] heeft op de datingsites suikerarrangement.nl en sugardaters.com accounts aangemaakt ten name van een meisje, genaamd Laura. Hierbij zijn (profiel)foto’s geplaatst (pagina 239) van medeverdachte [de medeverdachte 1] (hierna: [de medeverdachte 1] ).
Nadat contact is gelegd via het account van Laura met aangever, zijn er chats en/of telefoongesprekken geweest, waarin impliciet en expliciet wordt gesproken over het hebben van seks tussen aangever en Laura. Hierbij heeft ‘Laura’ op enig moment aan aangever laten weten dat zij 15 jaar oud (Limmen)/minderjarig (Amsterdam) was. [de medeverdachte 2] heeft deze berichten verzameld en ook informatie over de persoon van aangever met de bedoeling hem te chanteren voor geld.
Ongeveer een week vóór het betreffende incident, ontmoet [de medeverdachte 1] , zich voordoende als Laura, [het slachtoffer] in Den Bosch en [naam] in Amsterdam. Vervolgens spreken ‘Laura’ en aangever af elkaar opnieuw te ontmoeten in een door aangever gehuurde kamer via Airbnb (Limmen)/hotelkamer (Amsterdam) om seks met elkaar te hebben.
Wanneer [de medeverdachte 1] en aangever in de kamer aankomen is ook [de medeverdachte 2] , met twee medeverdachten in de buurt. Een van hen beschikt over een auto en fungeert als de chauffeur, de ander gaat met [de medeverdachte 2] de kamer binnen wanneer [de medeverdachte 1] voor hen de deur opent. [de medeverdachte 2] , zich voordoende als Joep (Limmen)/de neef van Laura (Amsterdam) en zijn medeverdachte, die zich voordoet als Jason, gebruiken direct enig geweld tegen aangever. De medeverdachte heeft een vuurwapen en bij het incident in Amsterdam heeft [de medeverdachte 2] daarnaast nog een mes. De verdachten gaan aangever daarna chanteren. Zij tonen de door [de medeverdachte 2] in een map verzamelde belastende informatie en dreigen deze aan politie en/of familie en/of bekenden van aangever bekend te zullen maken, tenzij aangever hen geld geeft. [naam] zwicht, [het slachtoffer] verzet zich eerst nog -waarbij hij wordt geslagen en verwond- en gaat uiteindelijk ook akkoord om een bedrag te betalen. Aangever staat zijn pinpas(sen) en -code aan hen af, waarna [de medeverdachte 1] , die uit de kamer was vertrokken, terugkeert en met de pinpas(sen) vertrekt om geld te pinnen. Zij voegt zich bij de chauffeur.
Na het pinnen halen [de medeverdachte 1] en de chauffeur [de medeverdachte 2] en de medeverdachte op en vertrekken zij in de auto van de chauffeur. Het buitgemaakte geld wordt onder de verdachten verdeeld.
Wapens en geweld
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank bewezen dat er wapens en geweld zijn gebruikt, zoals door aangevers in beide zaken is verklaard. Zij overweegt daartoe dat de aangifte gedetailleerd, concreet en specifiek is en, met uitzondering van de wapens, op relevante punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Dat [het slachtoffer] in zijn verklaringen terughoudend is waar het zijn eigen intenties bij de afspraak met Laura betreft, is niet vreemd omdat het ging om een seksafspraak met -naar hem was verteld- een 15-jarig meisje. Deze terughoudendheid maakt zijn aangifte niet direct onbetrouwbaar. Ook de omstandigheid dat de verdachten al over een dwangmiddel voor de afdreiging beschikten, te weten het mapje met compromitterende informatie, maakt het niet onwaarschijnlijk dat de verdachten een wapen bij zich hadden. Het is immers mogelijk dat een slachtoffer van afdreiging zich -al dan niet met geweld- zal verzetten. Gebleken is ook dat [het slachtoffer] heeft geprobeerd het mapje van [de medeverdachte 2] af te pakken.
De rechtbank acht de aangifte op alle relevante onderdelen betrouwbaar. Ondersteuning van de aangifte voor wat betreft de wapens, ziet de rechtbank in het volgende.
In essentie verklaren de aangevers in beide zaken in het onderzoek Ketzin hetzelfde over de gang van zaken bij de afpersing, hetgeen past bij de verklaringen van [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] ; volgens hen ging het immers feitelijk om dezelfde actie. Nu de aangevers, die -naar aangenomen mag worden- elkaar niet kennen, onafhankelijk van elkaar verklaren dat (de persoon aangeduid als) ‘Jason’, die erg agressief was, dreigde met een vuurwapen, vormt dit gegeven naar het oordeel van de rechtbank een zelfstandige en relevante ondersteuning van -dit onderdeel van- de aangifte van [het slachtoffer] .
Geweld als middel tot dwang
Nu [de medeverdachte 2] en zijn medeverdachte direct na binnenkomst geweld hebben toegepast en het vuurwapen hebben getoond, gaat de rechtbank ervan uit dat dit geweld en deze bedreiging met geweld, naast de map met compromitterende informatie, ertoe diende om de aangever te dwingen zijn pasjes en pincodes af te staan. Mede gelet op de verklaring van [de medeverdachte 2] dat de aangever in het incident in Limmen, ‘als de dood was dat dit zou uitkomen’, gaat de rechtbank er voorts vanuit dat de aangever zijn bankpasjes heeft afgegeven als gevolg van de totale op hem uitgeoefende dwang. Daarmee is zowel de afpersing als de afdreiging voltooid.
Signalement
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat betrokken bij de feiten op 14 juni 2020 te Limmen zijn geweest (buiten de aangever), een chauffeur, een meisje, en twee afpersers.
Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er, buiten deze vier personen, anderen bij de gebeurtenissen op deze datum betrokken zijn geweest. De vraag die voorligt is of de verdachte één van de afpersers is geweest. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het door de aangever en de getuigen gegeven signalement, te algemeen en wisselend is en daarom niet bijdraagt aan het bewijs. Echter, anders dan de verdediging heeft gesteld is het signalement evenmin als een contra-indicatie aan te merken. Het signalement van de dader(s), sluit de verdachte geenszins uit.
Verdachte vaste gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [nummer 1]
Uit de getuigenverklaringen van [de getuige 1] en [de getuige 2] blijkt dat zij veelvuldig contact hebben gehad met het telefoonnummer [nummer 1] . Beide getuigen hebben verklaard de gebruiker van dit telefoonnummer te kennen als de verdachte. Verder heeft getuige [de getuige 2] verklaard dat de verdachte, zijnde een vriend, zijn nummer heeft gewijzigd in het telefoonnummer eindigend op ‘ [nummer 2] ’.
Uit onderzoek van de politie (pag. 308) is voorts gebleken dat in de periode van 5 mei 2020 tot en met 23 juni 2020 het belangrijkste (dagelijkse) belcontact van het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] , is te herleiden tot [naam ex-vriendin verdachte] van de verdachte. Ook is gebleken dat vanaf 24 juni 2020 het belangrijkste (dagelijkse) belcontact van [naam ex-vriendin verdachte] het telefoonnummer eindigend op [nummer 2] is geweest. Dit is het nummer waarvan [de getuige 2] heeft verklaard dat dit het nieuwe nummer is van de verdachte.
De aangestraalde thuiszendmast van beide nummers (pag. 310) betreft een zendmast op [adres] , binnen welk zendmastgebied het adres van de verdachte, [adres] , valt.
Op grond van het vorenstaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de verdachte de vaste gebruiker is geweest van het telefoonnummer [nummer 1] .
RouteVaststaat dat [de medeverdachte 2] in de ochtend van 14 juni 2020 meerdere keren contact heeft gehad met het telefoonnummer [nummer 1] (pag. 307). De laatste keer is om 13.15 uur. Het telefoonnummer [nummer 1] straalt dan aan op de thuiszendmast van de verdachte ( [adres] ). Aangenomen wordt dan ook dat de verdachte op dat moment nog thuis was.
Uit het proces-verbaal analyse ARS/ANPR route [kenteken] en route zendmastaanstralingen simkaarten telefoons (pag. 354) blijkt dat het telefoonnummer [nummer 1] vervolgens ‘in beweging komt’. Om 13:34 wordt een zendmast aan de Burg. Postweg in Landsmeer aangestraald en er wordt een route aflegt die gaat via Purmerend – Amsterdam – Haarlem – Limmen. Om 16.14 uur straalt de telefoon met nummer [nummer 1] de zendmast aan de Dampegheestlaan 2 te Limmen aan. Ook de telefoons van de medeverdachten [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 3] en [de medeverdachte 1] , als ook dat van [het slachtoffer] , stralen rond dat tijdstip deze zendmast aan, nabij de plaats delict.
Vaststaat voorts dat [de medeverdachte 3] op 14 juni 2020 de betrokken chauffeur is geweest en dat hij die dag reed in een rode Ford Focus met kenteken [kenteken] . Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal blijkt op basis van de ARS registraties dat de auto van [de medeverdachte 3] , op tijdstippen vanaf 13.20 uur, dezelfde route aflegt als het telefoonnummer [nummer 1] , te weten Purmerend – Amsterdam – Haarlem – Limmen. Ook de telefoon van de medeverdachten [de medeverdachte 1] , op dat moment in gebruik bij [de medeverdachte 2] , en de telefoon van [de medeverdachte 3] leggen deze route af.
Op basis van deze gegevens concludeert de rechtbank dat de verdachte door [de medeverdachte 3] thuis is opgehaald, waarna hij vervolgens samen met [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] (tot Amsterdam, alwaar zij met de telefoon van [de medeverdachte 2] is ingestapt in de auto van de aangever) naar Limmen is gereden.
De enkele suggestie van de verdachte ter zitting, dat een ander dan hij, de verdachte, op 14 juni 2020 gebruik heeft gemaakt van de telefoon met nummer [nummer 1] acht de rechtbank in het licht van al het voorgaande niet aannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte ook op 14 juni 2020 de gebruiker was van telefoonnummer [nummer 1] , die te plaatsen is op de plaats delict.
Taps
Uit telefoontaps die zich in het dossier bevinden, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt – voor zover hier relevant – onder meer het volgende.
Op 5 augustus 2020 is [de medeverdachte 2] aangehouden en in verzekering gesteld. Die dag wordt verdachte gebeld door NNman die hem verteld dat [de medeverdachte 2] geveegd is. De verdachte zegt dan: “Als het die ding met mij is, dan ben ik zwaar genezen". NNman zegt dat ie dan zwaar de lul is.
Ook op 5 augustus 2020 belt de verdachte met een onbekend gebleven persoon en zegt de verdachte: “Je weet niet hoe het gaat lopen.... misschien is het morgen bij mijn osso bambam broer....".
Op 15 augustus 2020 belt [de medeverdachte 2] , nadat zijn beperkingen zijn opgeheven, met de verdachte. [de medeverdachte 2] zegt vrijwel meteen dat zij niet inhoudelijk moeten praten waarvoor hij zit, want politie is slim. [de medeverdachte 2] zegt voorts dat niemand zich zorgen hoeft te maken. [de medeverdachte 2] zegt dat hij wel tijd gaat pakken, en geeft vervolgens aan: “ik ga niet voor je liegen man... politie is slim, is slim”.
zegt vervolgens in een opvolgend gesprek op die datum tegen verdachte dat [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 3] inmiddels ook zijn opgepakt en dat ze nog iemand zoeken. [de medeverdachte 2] zegt in dit verband tegen de verdachte: “ja zolang iedereen gewoon eh... stict to the plan houdt, dan eh...gebeurt er ook niks”.
zegt: “Ja man ... geen stress, alleen we moeten opletten met eh... ja.... wat ik zeg enne wat iedereen eigenlijk zegt, snap je?”
Op 19 augustus 2020 is de verdachte aangehouden en in beperkingen gesteld.
Die dag belt [de medeverdachte 1] met haar vriend en vertelt tegen hem dat ‘de derde vandaag is opgepakt’.
Ook op 19 augustus 2020 belt [de medeverdachte 2] om 15.08 uur met [de medeverdachte 4] (medeverdachte inzake feiten Amsterdam op 26 mei 2020). [de medeverdachte 4] vertelt over iemand die is geveegd.
[de medeverdachte 2] vraagt: “voor die torrie?”
[de medeverdachte 4] zegt: “voor die torrie man”.
[de medeverdachte 4] zegt: “dat ze alles hebben meegenomen... [naam ex-vriendin verdachte] lag naast hem.... [naam ex-vriendin verdachte] (fon) haar tellie is ingenomen... ze hebben die scooter meegenomen....al die dingen.”
[de medeverdachte 4] zegt: “ik heb gehoord... iedereen heeft lopen kletsen jongen.”
[de medeverdachte 2] zegt: “helemaal genezen....denk na, ga niet raar doen.... na blijven denken en uitkijken... zo simpel is het.... ik weet niet wat er bij jou doorheen gaat... blijf nadenken....doe gewoon je ding, maar niet dom.”
zegt: “wat willen ze gaan doen.... willen ze iedereen gaan cheesen.”
Op 19 augustus 2020 om 15.32 uur belt [de medeverdachte 2] vervolgens met de broer van de verdachte. Die geeft aan dat verdachte in Alkie in het cellencomplex zit, in beperkingen. De broer van verdachte geeft aan ook met [de medeverdachte 4] te hebben gesproken en geeft aan: “... die is fucked up... blijft alleen achter broer.”
Gelet op deze gesprekken, in combinatie met de overige stukken in het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat in de tapgesprekken wordt gesproken over – onder meer – de gebeurtenissen op 14 juni 2020. Zo blijkt uit de gesprekken niet alleen dat de verdachte hiervan wetenschap had, maar ook dat hij hierbij betrokken was. Immers, de verdachte denkt dat hij misschien ook zal worden opgepakt en maakt zich zorgen. Niet valt in te zien waarom de verdachte zich zorgen zou moeten maken, of opgepakt zou kunnen worden, als hij met dit alles niets van doen had. Voorts komt duidelijk naar voren dat [de medeverdachte 2] vanuit detentie alle betrokkenen probeert te bereiken, dat volgens hem iedereen zich aan het plan moet houden en vooral niets moet zeggen.
De verdediging heeft nog gewezen op een tap van 19 augustus 2020 om 15.22 uur waarin [de medeverdachte 2] belt met een vrouw en tegen haar aangeeft “dat [bijnaam] (rechtbank: verdachte) is gecheest, maar dat hij er niets mee te maken heeft, zodat [de medeverdachte 2] niet weet waarom hij gecheest is”. Volgens de verdediging is deze tap ontlastend voor de verdachte.
De rechtbank kent aan deze tap echter geen doorslaggevende betekenis toe, in het licht van de overige gesprekken die [de medeverdachte 2] in die periode heeft gevoerd, met name niet gelet op het gesprek dat hij kort daarvoor nog heeft gevoerd met [de medeverdachte 4] .
Conclusie
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is redengevend voor het bewijs dat de verdachte één van de vier betrokkenen was bij de feiten op 14 juni 2020, en dat hij degene was die samen met [de medeverdachte 2] een van de genoemde afpersers was. Zoals hierboven reeds is overwogen onder het kopje Werkwijze volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden opgevat om de aangever te chanteren, en zo geld afhandig te maken. Om dit kracht bij te zetten hebben zij direct bij binnenkomst de aangever een trap gegeven en een wapen getoond en is – toen de aangever niet direct zijn pin passen met codes afstond – overgegaan tot het toepassen van fors geweld en is gedreigd met het wapen. Dit kan niet anders worden aangemerkt dan als een gezamenlijk optreden, waaraan de verdachte bewust heeft deelgenomen. Aldus is sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 van parketnummer 15.191601.20 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 14 juni 2020 te Limmen en Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een groot geldbedrag, te weten € 4.690, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van [het slachtoffer] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [het slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), door
- [het slachtoffer] in zijn rug te trappen en
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op [het slachtoffer] en
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en
te richten op [het slachtoffer] en
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, [het slachtoffer] op zijn neus, althans zijn lichaam, te slaan en
- [het slachtoffer] meerdere malen tegen het gezicht en/of hoofd (met gebalde vuist) te slaan;
3
hij op 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim [het slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), toebehorende aan [het slachtoffer] , welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim hierin bestond dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer] een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] ).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4, 5 en 6 (voorheen 1, 2 en 3) van parketnummer 15.011692.21 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
4
hij in de periode van 29 juli 2020 tot en met 18 augustus 2020 te Purmerend, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasj, zijnde hennep en/of hasj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5
hij op 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328,1 gram hennep en ongeveer 458,1 gram hasj, zijnde hennep en hasj, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6
hij op 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 pillen, van een materiaal bevattende 2C-B en ongeveer 6,4 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feit

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(feit 2)en medeplegen van afdreiging
(feit 3),in eendaadse samenloop begaan,
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
(feit 1)
ten aanzien van feit 4
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 5
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 6
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om een contactverbod met [het slachtoffer] op te leggen en te bepalen dat deze voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn goede houding in detentie en daarna, die maken dat er contra-indicaties zijn voor verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op het rapport van de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afdreiging, diefstal en afpersing, waarbij het slachtoffer vooraf zorgvuldig is uitgezocht en waarbij verdachte en diens medeverdachten op uiterst geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. [de medeverdachte 2] heeft op een datingsite een profiel aangemaakt en zich daar voorgedaan als een jonge vrouw, genaamd Laura, waarbij de foto van medeverdachte [de medeverdachte 1] is gebruikt. Vervolgens heeft gedurende een zekere periode contact plaatsgevonden met het slachtoffer, om hem tot een afspraak te verleiden. Hierbij is uiteindelijk ook aangegeven dat Laura minderjarig was, om het slachtoffer te kunnen chanteren met het feit dat hij met een minderjarig meisje seksuele handelingen wilde verrichten, en hem zodoende geld afhandig te kunnen maken.
[de medeverdachte 1] heeft met het slachtoffer een eerste ontmoeting gehad om kennis te maken en vertrouwen te winnen, waarna met het slachtoffer een vervolgafspraak is gemaakt in een Airbnb om seks met haar te hebben. [de medeverdachte 1] is door het slachtoffer opgepikt en met hem naar de Airbnb gereden, waarbij zij op afstand zijn gevolgd door verdachte en de andere medeverdachten.
Eenmaal binnen heeft zij de verdachte en [de medeverdachte 2] binnengelaten en is het slachtoffer door hen afgedreigd en afgeperst, waarna [de medeverdachte 1] aanzienlijke geldbedragen heeft gepind met de bankpassen van het slachtoffer. Dit geld is uiteindelijk verdeeld tussen de verdachte en de medeverdachten. Om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en pincode is het slachtoffer een mapje getoond met een uitdraai van de (app)contacten die het slachtoffer met “Laura” heeft gehad en met persoonlijke informatie van het slachtoffer. Daarbij is gedreigd dat deze informatie zou worden verspreid of de politie zou worden ingeschakeld als het slachtoffer niet zou meewerken. Daarnaast is het slachtoffer ook met een vuurwapen geconfronteerd en is het gebruik van (fors) geweld en bedreiging met geweld niet geschuwd. Het slachtoffer heeft verklaard doodsangsten te hebben uitgestaan en heeft ook aanzienlijk letsel opgelopen als gevolg van het geweld dat op hem is uitgeoefend. De verdachte wordt daarnaast verweten de handel in softdrugs en het bezit van verschillende soorten soft- en harddrugs.
De planmatige en berekenende wijze waarop de strafbare feiten zijn begaan laat de rechtbank zwaar wegen bij de bepaling van de strafmaat. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich specifiek gericht op mannen die interesse toonde in een jong meisje, omdat dit het slachtoffer chantabel maakte. De verdachte en zijn medeverdachten waren daarbij met name uit op hun eigen geldelijk gewin, zonder oog te hebben voor de consequenties en impact van hun handelen. Verder houdt de rechtbank rekening met de lange duur van het incident, waarin het slachtoffer zich in een uitermate dreigende situatie heeft bevonden. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat bij de afpersing een vuurwapen is gebruikt en bij het slachtoffer sprake is geweest van toepassing van veel geweld, waardoor bij dit slachtoffer zwaar letsel is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een groot aandeel heeft gehad bij het daadwerkelijke afdreigen en afpersen van het slachtoffer. Hij is degene die het vuurwapen had en daarmee heeft gedreigd en geslagen. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte tot slot mee dat hij geen verantwoording heeft genomen voor zijn aandeel in de feiten, door geen openheid te geven over zijn betrokkenheid daarbij. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2021 blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. De verdachte is onder meer op 2 april 2019 veroordeeld voor een vermogensdelict tot een voorwaardelijke werkstraf. De verdachte liep in de proeftijd van deze voorwaardelijke straf ten tijde van het plegen van dit feit en stond onder toezicht van de jeugdreclassering. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hier ten nadele van de verdachte rekening mee houden. Verder houdt de rechtbank rekening met de samenloop waarin de feiten 1, 2 en 3 zijn begaan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij de strafoplegging voor deze feiten alleen artikel 317 toepast, zijnde de strafbepaling waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 28 januari 2021. Het ontbreken van inkomen en dagbesteding, het drugsgebruik en de contacten met pro-criminele vrienden vormen belangrijke risicofactoren. Om de kans op recidive te verminderen adviseert de reclassering een meldplicht bij de reclassering op te leggen, met aanvullende bijzondere voorwaarden, waaronder een behandeltraject bij De Waag, het volgen van dagbesteding, het meewerken aan middelencontrole en een contactverbod. De reclassering adviseert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat passend is een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervan zal een gedeelte van zes maanden in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel van deze straf zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals hieronder uiteengezet. De rechtbank wijkt in de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak onvoldoende aanleiding ziet om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake een woningoverval, zoals de officier van justitie heeft gedaan
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.238,68 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 238,68 voor materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om deze vordering in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering af te wijzen vanwege de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de vordering (volledig) niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vaststelling van de materiële schade en heeft zich de rechtbank verzocht de immateriële schade in grote mate te matigen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 238,68 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Het is volgens de rechtbank evident dat aangever met zijn verwondingen, waaronder breuken in het gezicht en een hersenschudding niet zelfstandig naar huis kon rijden en daarvoor een andere oplossing heeft moeten vinden.
Nadere onderbouwing op dit onderdeel van de vordering is niet nodig. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien (een van) de medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank wijst de vordering wat betreft de gevraagde immateriële schade af. Indien een recht op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek bestaat, dient de rechter de omvang ervan naar billijkheid vast te stellen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. In dit geval is relevant dat de schade aan de benadeelde is toegebracht toen hij in een door hem gehuurd appartement was, samen met een meisje met wie hij had afgesproken om daar seks met elkaar te hebben. Naar de benadeelde was verteld was het meisje 15 jaar oud en was zijn voorgenomen gedrag dus (mogelijk) strafbaar. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet billijk om hem een vergoeding toe te kennen voor immateriële schade en zal hij zijn schade zelf moeten dragen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 2 april 2019 in de zaak met parketnummer 15.750014.18 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels en ter zake van opzetheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 70 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 mei 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 april 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering af te wijzen vanwege de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen nu het een andersoortig feit betreft en het een door de kinderrechter opgelegde werkstraf betreft.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 56, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (zegge: vieren twintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zegge: zes) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaar bij Reclassering Nederland, Vincent van Goghweg 73, 1506 JB Zaandam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar zich laat behandelen door forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar meewerkt aan het tot stand komen van een dagstructuur in de vorm van werk of een opleiding.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar meewerkt aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [het slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [de benadeelde partij] geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 238,68en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de gevorderde immateriële schade.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 238,68, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal vier dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.750014.18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 70 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 2 april 2019.
De werkstraf wordt vervangen door 35 dagen jeugddetentie als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. L. Boonstra, kinderrechter en mr. A. Buiskool, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2021.
mr. Boonstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.