ECLI:NL:RBNHO:2021:3478

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
15.198589.20 en 15.159930.19 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging, afpersing en diefstal met valse sleutel door minderjarige verdachten

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een afdreiging, afpersing en diefstal met valse sleutel. De feiten vonden plaats op 26 mei 2020 in Amsterdam, waar de verdachte en zijn medeverdachten een slachtoffer onder druk zetten om geld af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij hij gebruik maakte van geweld en bedreiging met wapens. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 219 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een werkstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, maar vond de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaarwegend. De verdachte had zich samen met anderen gericht op het slachtoffer, waarbij ze gebruik maakten van een valse identiteit op een datingsite om het slachtoffer te chanteren. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde hem een combinatie van jeugddetentie en werkstraf op, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.198589.20 en 15.159930.19 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 26 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
13 april 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren,
advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (te weten € 1.250), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van [het slachtoffer 1] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (inclusief pincode) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [het slachtoffer 1] of aan een derde toebehoorde, door
- [het slachtoffer 1] een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- naar [het slachtoffer 1] dreigend te zwaaien met een mes, althans een scherp puntig voorwerp en/of
- [het slachtoffer 1] meerdere malen (met gebalde vuist) te slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam;
3
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of bedreiging met smaadschrift en/of bedreiging met openbaar maken van een geheim van een of meerdere personen, te weten [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende voornoemde [het slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaar maken van een geheim hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s)
heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer 1] gezoend en/of seks wenste te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] );
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Gelet op de door aangever ingediende klacht is het Openbaar Ministerie ook ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde afdreiging ontvankelijk in zijn vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich wat betreft de gebeurtenissen op 26 mei 2020 in Amsterdam bij de politie en ten tijde van het verhoor door de rechter-commissaris telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet de persoon aangeduid als “Jason” is geweest. Het is juist dat de verdachte op 26 mei 2020 is opgehaald door [de medeverdachte 2] en met anderen naar Amsterdam is gereden. Er zat volgens de verdachte echter nog een vijfde man in de auto, die hij niet kende. De man had ook een donkere huidskleur, donkerder dan die van hemzelf. Volgens de verdachte wist hij dat zijn medeverdachten van plan waren iemand geld afhandig te maken. Er werd gesproken over chantage en het woord pedo is ter sprake gekomen. De verdachte wilde hier niets mee te maken hebben en droeg destijds ook een enkelband. De verdachte is wel ingestapt in de auto en meegereden naar Amsterdam, maar is niet met de anderen het hotel ingegaan. Volgens de verdachte heeft hij een ommetje gelopen of mogelijk een sigaretje gerookt.
De raadsman van de verdachte heeft – samengevat – aangevoerd dat op basis van het door de aangever opgegeven signalement en de uiterlijke kenmerken van de verdachte niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokkenheid heeft bij het gebeuren op 26 mei 2020. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de aangever bij de afspraak op 19 mei 2020 een Volkswagen Golf heeft gezien met een blanke en negroïde man, terwijl vaststaat dat de verdachte op 19 mei 2020 niet in Amsterdam is geweest. Volgens de raadsman vormt dit een contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij is meegereden naar Amsterdam en in de buurt van het hotel een ommetje heeft gemaakt, een alternatief scenario betreft dat niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken,
gelet op de locatiebepalingen van de enkelband die in het dossier zitten. Ook uit het onderlinge contact tijdens het incident en de inhoud van tapgesprekken in het dossier kan volgens de raadsman niet worden afgeleid dat de verdachte bij de feiten in Amsterdam betrokken is geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit
De rechtbank overweegt het volgende.
De onder 1, 2, 3 ten laste gelegde feiten maken deel uit van onderzoek Ketzin en zien op een incident dat op 26 mei 2020 plaatsvond in Amsterdam. Het openbaar ministerie gaat ervan uit dat naast de verdachte bij deze feiten als medeverdachten betrokken zijn [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 3] .
Door aangever [naam] is aangifte gedaan van soortgelijke feiten die op 14 juni 2020 zouden zijn gepleegd bij een -ook bij Ketzin betrokken- incident in Limmen. Volgens het openbaar ministerie zijn hierbij betrokken geweest voornoemde [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 3] en [de medeverdachte 1] en daarnaast nog een ander. De verdachte wordt niet verdacht van deelname aan deze feiten te Limmen.
Werkwijze
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het bij beide incidenten erom ging de betreffende aangever geld afhandig te maken, waarbij de werkwijze als volgt was.
Medeverdachte [de medeverdachte 2] heeft op de datingsites suikerarrangement.nl en sugardaters.com accounts aangemaakt ten name van een meisje, genaamd Laura. Hierbij zijn (profiel)foto’s geplaatst (pagina 239) van medeverdachte [de medeverdachte 1] .
Nadat contact is gelegd via het account van Laura met aangever, zijn er chats en/of telefoongesprekken geweest, waarin impliciet en expliciet wordt gesproken over het hebben van seks tussen aangever en Laura. Hierbij heeft ‘Laura’ op enig moment aan aangever laten weten dat zij 15 jaar oud (Limmen)/minderjarig (Amsterdam) was. [de medeverdachte 2] heeft deze berichten verzameld en ook informatie over de persoon van aangever met de bedoeling hem te chanteren voor geld.
Ongeveer een week vóór het betreffende incident, ontmoet [de medeverdachte 1] , zich voordoende als Laura, aangever [naam] in Den Bosch en aangever [het slachtoffer 1] in Amsterdam. Vervolgens spreken ‘Laura’ en aangever af elkaar opnieuw te ontmoeten in een door aangever gehuurde kamer via Airbnb (Limmen)/hotelkamer (Amsterdam) om seks met elkaar te hebben.
Wanneer [de medeverdachte 1] en aangever in de kamer aankomen is ook [de medeverdachte 2] , met twee medeverdachten in de buurt. Een van hen beschikt over een auto en fungeert als de chauffeur, de ander gaat met [de medeverdachte 2] de kamer binnen wanneer [de medeverdachte 1] voor hen de deur opent. [de medeverdachte 2] , zich voordoende als Joep (Limmen)/de neef van Laura en zijn medeverdachte, die zich voordoet als Jason, gebruiken direct enig geweld tegen aangever.
De medeverdachte heeft een vuurwapen en bij het incident in Amsterdam heeft [de medeverdachte 2] daarnaast nog een mes. De verdachten gaan aangever daarna chanteren. Zij tonen de door [de medeverdachte 2] in een map verzamelde belastende informatie en dreigen deze aan politie en/of familie en/of bekenden van aangever bekend te zullen maken, tenzij aangever hen geld geeft.
Aangever [het slachtoffer 1] zwicht, aangever [naam] verzet zich eerst nog -waarbij hij wordt geslagen en verwond- en gaat uiteindelijk ook akkoord om een bedrag te betalen. Aangever staat zijn pinpas(sen) en -code aan hen af, waarna [de medeverdachte 1] , die uit de kamer was vertrokken, terugkeert en met de pinpas(sen) vertrekt om geld te pinnen. Zij voegt zich bij de chauffeur. Na het pinnen halen [de medeverdachte 1] en de chauffeur [de medeverdachte 2] en de medeverdachte op en vertrekken zij in de auto van de chauffeur. Het buitgemaakte geld wordt onder de verdachten verdeeld.
Wapens en geweld
De rechtbank acht bewezen dat er bij de feiten wapens en geweld zijn gebruikt, zoals door aangevers beiden is verklaard. Zij overweegt daartoe dat beide aangiftes gedetailleerd, concreet en specifiek zijn en, met uitzondering van de wapens, op relevante punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de aangifte op alle relevante onderdelen betrouwbaar. Ondersteuning van de aangifte voor wat betreft de wapens, ziet de rechtbank in het volgende. In essentie verklaren de aangevers hetzelfde over de gang van zaken bij de afpersing, hetgeen past bij de verklaringen van [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] ; volgens hen ging het immers feitelijk om dezelfde actie. Nu de aangevers, die -naar aangenomen mag worden- elkaar niet kennen, onafhankelijk van elkaar verklaren dat ‘Jason’, die erg agressief was, dreigde met een vuurwapen, vormt dit gegeven naar het oordeel van de rechtbank een zelfstandige en relevante ondersteuning van -dit onderdeel van- de aangifte van [het slachtoffer 1] .
Geweld als middel tot dwang
Nu [de medeverdachte 2] en zijn medeverdachte direct na binnenkomst geweld hebben toegepast en het vuurwapen en het mes hebben getoond, gaat de rechtbank ervan uit dat dit geweld en deze bedreiging met geweld, naast de map met compromitterende informatie, ertoe diende om de aangever te dwingen zijn pasje en pincode af te staan. Nu beide dwangmiddelen zijn ingezet gaat de rechtbank er voorts vanuit dat de aangever zijn bankpasje heeft afgegeven als gevolg van de totale op hem uitgeoefende dwang. Daarmee is zowel de afpersing als de afdreiging voltooid.
Signalement
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat betrokken bij de feiten op 26 mei 2020 te Amsterdam zijn geweest (buiten de aangever), een chauffeur, een meisje, en twee afpersers. De vraag die voorligt is of de verdachte één van de afpersers is geweest. De rechtbank stelt vast dat het door de aangever gegeven signalement weliswaar algemeen te noemen is en daarom niet bijdraagt aan het bewijs. Echter, anders dan de verdediging heeft gesteld, is het signalement evenmin als een contra-indicatie aan te merken. Het signalement van de dader(s), sluit de verdachte geenszins uit. Dat de aangever heeft verklaard dat hij bij de eerdere afspraak op 19 mei 2020 in de buurt een negroïde man in een VW Golf heeft gezien en uit het dossier blijkt dat dit de verdachte niet is geweest, sluit evenmin uit de mogelijkheid dat de verdachte betrokken is geweest bij het incident op 26 mei 2020.
Aanwezigheid plaats delict
Aangever heeft verklaard dat hij op 26 mei 2020 tussen 14 uur en 16.30 uur is overvallen in het hotel Nova Apartments, Nicolaas Maesstraat 72 te Amsterdam.
Vaststaat dat [de medeverdachte 2] op 26 mei 2020 om 13.06 uur telefonisch contact heeft met het nummer van de verdachte eindigend op - [nummer] , waarbij de verdachte aangeeft dat hij naar beneden komt. Op dat moment stralen de nummers van de verdachte en [de medeverdachte 2] allebei de zendmast aan [adres] aan, de zogenaamde thuiszendmast van de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen werd opgehaald door [de medeverdachte 2] en met hem naar Amsterdam is gereden. Uit het dossier blijkt dat [de medeverdachte 2] kort daarvoor was opgehaald door [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 3] .
De verdachte droeg op 26 mei 2020 een enkelband die om 13.50 uur aanstraalt op het adres Nicolaas Maesstraat 64hs te Amsterdam. Het adres van het hotel Nova Apartments is Nicolaas Maesstraat 72 te Amsterdam. Vervolgens blijft de enkelband in ieder geval tot 15.10 uur elke vijf minuten locaties aanstralen die zich in de directe omgeving van de plaats delict bevinden. Ook om 15.15 uur en 15.20 uur straalt de enkelband nog de locaties Van Baerlestraat en Nicolaas Maesstraat aan, zijnde de omgeving van de plaats delict.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat het aanstralen van verschillende locaties in de omgeving van het hotel past bij het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst, erop neerkomende dat hij een ommetje heeft gemaakt in de omgeving.
De rechtbank merkt hierbij allereerst op dat de verdachte hierover eerst ter zitting een verklaring heeft afgelegd en dat de verdachte desgevraagd geen informatie heeft kunnen geven over de route die hij zou hebben gelopen in de anderhalf uur dat hij in de omgeving is geweest. De verdachte komt niet verder dan dat hij dan wellicht een sigaretje heeft gerookt en kan er verder niets over zeggen.
De raadsman heeft ter onderbouwing van het alternatieve scenario in zijn pleitaantekeningen een kaartje opgenomen uit Google Maps met daarin opgenomen de locaties die de enkelband van de verdachte heeft aangestraald. Daarin is een route ingetekend die de verdachte zou (kunnen) hebben afgelegd. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om de bevindingen uit het proces-verbaal van de politie te ontkrachten. De politie heeft op grond van de gps-locatiegegevens van de enkelband, rekening houdend met bebouwing ter plaatse, geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat de verdachte zich op de plaats delict heeft bevonden, omdat de aangestraalde locaties allemaal direct gelegen zijn aan de achterzijde dan wel de voorzijde van het hotel. Indien het betoog van (de raadsman van) de verdachte dat hij de route heeft afgelegd zoals ingetekend op het kaartje juist zou zijn, dan had het ook voor de hand gelegen dat de enkelband van de verdachte ook locaties zou hebben aangestraald die zich aan de andere (buiten)zijde van de door de raadsman aangegeven route bevinden. Hier komt bij dat zich in het dossier geen enkele aanwijzing bevindt dat er nog een vijfde persoon bij de gebeurtenissen op deze datum betrokken is geweest, zoals de verdachte heeft verklaard. [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] hebben daarentegen bij de politie verklaard dat er vier betrokkenen waren. Ook uit de telefoongegevens blijkt niet van de betrokkenheid van een ander dan de verdachte.
Taps
Uit telefoontaps die zich in het dossier bevinden, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt – voor zover hier relevant – onder meer het volgende.
Op 15 augustus 2020 om 14.45 uur belt verdachte [de medeverdachte 2] met [de medeverdachte 4] . [de medeverdachte 2] geeft aan dat hij wordt verdacht van afpersing en dat zij hem hebben weten te traceren via de telefoon. Hij zegt dat ze nog iemand zoeken, maar dat tot op heden niets gebeurd is en dat zolang iedereen gewoon stict tot the plan houdt, er ook niks gebeurt. Medeverdachte [de medeverdachte 2] zegt geen stress, alleen dat ze moeten opletten, wat [de medeverdachte 2] zegt en wat iedereen zegt, want hij heeft ontdekt dat de politie slimme motherfuckers zijn.
[de medeverdachte 2] gaat nog snel even [naam 2] bellen. [de medeverdachte 4] geeft het nummer van [naam 2] . Dit betreft het nummer van de verdachte eindigend op - [nummer] .
Op 15 augustus 2020 om 14.53 uur belt [de medeverdachte 2] met de verdachte. Hij vertelt dat hij in Alphen aan den Rijn zit en dat zij niet inhoudelijk over de zaak kunnen praten, want de politie is slim en die luistert misschien mee. [de medeverdachte 2] vertelt dat ze nog een 4e man zoeken en daarom hebben ze in beperkingen gezeten in de hoop dat er iemand zou breken. [de medeverdachte 2] zegt dat er niemand gaat breken en praten.
Op 18 augustus 2020 om 15.45 uur belt [de medeverdachte 2] met [de medeverdachte 4] . [de medeverdachte 2] heeft iedereen gesproken die hij moest spreken, iedereen is op de hoogte gesteld.
Op 19 augustus 2020 om 15.08 uur belt [de medeverdachte 2] met de verdachte. De verdachte vertelt over iemand die is geveegd.
vraagt: “voor die torrie?”
Verdachte zegt: “voor die torrie man”.
zegt: “helemaal genezen....denk na, ga niet raar doen.... na blijven denken en uitkijken... zo simpel is het.... ik weet niet wat er bij jou doorheen gaat... blijf nadenken....doe gewoon je ding, maar niet dom.”
zegt dat verdachte zijn hoofd koel moet houden.
Op 19 augustus 2020 om 15.32 uur belt [de medeverdachte 2] met de broer van [de medeverdachte 4] . Die geeft aan dat zijn broer in Alkie in het cellencomplex zit, in beperkingen. Hij geeft aan ook met [naam 2] te hebben gesproken en geeft aan: “... die is fucked up... blijft alleen achter broer.”
Op 21 augustus 2020 te 15.45 uur is de verdachte gebeld door [de medeverdachte 2] . De verdachte geeft aan dat hij [naam 3] , de vriendin van [de medeverdachte 4] , geconnect heeft om te zeggen dat ze niet onder die mannen zeggen over die torrie. De verdachte wil het onder controle houden. Hij is gewoon kanker para.
Gelet op deze gesprekken, in combinatie met de overige stukken in het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat in de tapgesprekken wordt gesproken over – onder meer – de gebeurtenissen op 26 mei 2020. Zo blijkt uit de gesprekken niet alleen dat de verdachte hiervan wetenschap had, maar ook dat hij hierbij betrokken was. Immers, er wordt besproken dat de politie nog naar iemand op zoek is en verdachte zich zorgen. Niet valt in te zien waarom verdachte zich zorgen zou moeten maken, of opgepakt zou kunnen worden, als hij met dit alles niets van doen had. Voorts komt duidelijk naar voren dat [de medeverdachte 2] vanuit detentie alle betrokkenen probeert te bereiken, dat volgens hem iedereen zich aan het plan moet houden en vooral niets moet zeggen.
Conclusie
Al het vorengaande in onderling verband en samenhang bezien is redengevend voor het bewijs dat de verdachte op 26 mei 2020, degene was die, naast de chauffeur en het meisje, samen met [de medeverdachte 2] een van de genoemde afpersers was. Zoals hierboven reeds is overwogen onder het kopje Werkwijze volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden opgevat om de aangever te chanteren en zo geld afhandig te maken. Om dit kracht bij te zetten hebben zij direct bij binnenkomst wapens getoond en geweld toegepast, ook hebben zij de aangever bedreigd met de wapens. Dit kan niet anders worden aangemerkt dan als een gezamenlijk optreden, waaraan de verdachte bewust heeft deelgenomen. Aldus is sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een groot geldbedrag te weten € 1.250, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een pintransactie uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van [het slachtoffer 1] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (inclusief pincode), die aan [het slachtoffer 1] toebehoorde, door
- [het slachtoffer 1] een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- naar [het slachtoffer 1] dreigend te zwaaien met een mes en
- [het slachtoffer 1] meerdere malen te slaan in het gezicht;
3
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), toebehorende aan voornoemde [het slachtoffer 1] , welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim hierin bestond dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer 1] seks wenste te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] ).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(feit 2)en medeplegen van afdreiging
(feit 3),in eendaadse samenloop begaan,
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels (
feit 1).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 14 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie gesteld dat de verdachte een dagbesteding moet hebben, bij zijn moeder verblijft, mee moet werken aan behandeling indien de jeugdreclassering dit nodig acht en een zich moet houden aan een contactverbod met aangever en de medeverdachten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete geëist van € 312,50, zijnde een vierde van het weggenomen geldbedrag.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was en dat bij strafoplegging aan minderjarigen geldt dat de ontwikkeling van het kind de boventoon moet voeren. De eis van de officier van justitie is op geen enkele manier passend voor een minderjarige en zij houdt de belangen van de verdachte onvoldoende voor ogen. Volgens de raadsman is een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden passend en geboden, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die de Raad voor Kinderbescherming en de Jeugdreclassering hebben geadviseerd. De verdachte is bereid om zich te houden aan die voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om 6 maanden jeugddetentie, waarvan 141 dagen voorwaardelijk. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht om het opleggen van een geldboete van € 1.000,00 in overweging te nemen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afdreiging en afpersing en diefstal met valse sleutel, waarbij het slachtoffer vooraf zorgvuldig is uitgezocht en waarbij de verdachte en diens medeverdachten op uiterst geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. [de medeverdachte 2] heeft op een datingsite een profiel aangemaakt en zich daar voorgedaan als een jonge vrouw, genaamd Laura, waarbij de foto van medeverdachte [de medeverdachte 1] is gebruikt omdat zij er erg jong uitzag. Vervolgens heeft gedurende een zekere periode contact plaatsgevonden met het slachtoffer, om hem tot een afspraak te verleiden. Hierbij is uiteindelijk ook aangegeven dat Laura minderjarig was, om het slachtoffer te kunnen chanteren met het feit dat hij met een minderjarig meisje seksuele handelingen wilde verrichten, en hem zodoende geld afhandig te kunnen maken. [de medeverdachte 1] heeft een eerste ontmoeting gehad om kennis te maken en vertrouwen te winnen, waarna met het slachtoffer een vervolgafspraak is gemaakt in een hotel om seks met haar te hebben. Eenmaal binnen op de kamer heeft [de medeverdachte 1] twee mannen ( [de medeverdachte 2] en een andere medeverdachte) binnengelaten en is het slachtoffer door hen afgedreigd en afgeperst, waarna [de medeverdachte 1] een aanzienlijk geldbedrag heeft gepind met de bankpas van het slachtoffer. Dit geld is uiteindelijk verdeeld tussen de verdachte en de medeverdachten. Om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en pincode is het slachtoffer een mapje getoond met een uitdraai van de (app)contacten die het slachtoffer met “Laura” heeft gehad en met persoonlijke informatie van het slachtoffer. Daarbij is gedreigd dat deze informatie zou worden verspreid of de politie zou worden ingeschakeld als het slachtoffer niet zou meewerken. Daarnaast is het slachtoffer ook met een vuurwapen en mes geconfronteerd en is het gebruik van geweld en bedreiging met geweld niet geschuwd.
De planmatige en berekenende wijze waarop de strafbare feiten zijn begaan, laat de rechtbank zwaar wegen bij de bepaling van de strafmaat. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich specifiek gericht op mannen die interesse toonde in een jong meisje, omdat dit het slachtoffer chantabel maakte. De verdachte en zijn medeverdachten waren daarbij met name uit op hun eigen geldelijk gewin, zonder oog te hebben voor de consequenties en impact van hun handelen. Verder houdt de rechtbank rekening met de lange duur van het incident, waarin het slachtoffer zich in een uitermate dreigende situatie heeft bevonden. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat bij de afpersing een vuurwapen en mes zijn gebruikt en het slachtoffer is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een groot aandeel heeft gehad bij het daadwerkelijke afdreigen en afpersen van het slachtoffer. Hij is degene die het vuurwapen had en daarmee heeft gedreigd. Ook heeft hij het slachtoffer geslagen. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte tot slot mee dat hij geen verantwoording heeft genomen voor zijn aandeel in de feiten, door geen openheid te geven over zijn betrokkenheid daarbij. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2021 blijkt dat de verdachte op
9 januari 2020 vanwege een woninginbraak is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf. De verdachte liep in de proeftijd van deze voorwaardelijke straf ten tijde van het plegen van de feiten. Ook stond de verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van de jeugdreclassering en droeg hij een enkelband. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hier ten nadele van de verdachte rekening mee houden. Anderzijds is ook artikel 63 Sr van toepassing, nu de verdachte op 23 juni 2020, dus na het plegen van onderhavige feiten, is veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. Verder houdt de rechtbank rekening met de samenloop waarin de feiten zijn begaan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij de strafoplegging alleen artikel 317 toepast, zijnde de strafbepaling waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia psychologisch onderzoek
d.d. 16 november 2020. Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte gesproken kan worden van een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis met begin in de adolescentie. Een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling wordt gezien, maar nog niet gediagnosticeerd. Tevens is er sprake van ouder-kind relatieproblematiek. Er wordt geadviseerd het ten laste gelegde volledig toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 februari 2021. Veel van de risicofactoren zijn sinds juni/juli 2020 sterkt verminderd, doordat de verdachte bij zijn moeder op [plaatsnaam] is gaan wonen. De verdachte heeft hiermee afstand genomen van zijn vriendennetwerk in Purmerend. Daarnaast is hij fulltime gaan werken bij een viszaak en laat hij al lange tijd zien in staat te zijn, zijn baan te behouden. Daarnaast heeft de verdachte zich aangemeld voor een entree opleiding bij het ROC te Emmeloord. Sinds zijn verblijf op [plaatsnaam] is hij niet meer in beeld geweest bij politie. De verdachte is actief aan de slag gegaan met zijn toekomst en lijkt baat te hebben bij de structuur in zijn leven. Het is van belang dat de verdachte deze structuur behoudt in zijn leven. Dit heeft hij nu middels zijn fulltime baan en de ITB harde kern maatregel, waarin strikte roosters worden gehanteerd. Wanneer de ITB harde kern afgebouwd wordt, is het van belang dat de jeugdreclasseerder en de ouders toe blijven zien op het behouden van structuur. Daarnaast is het van belang dat de verdachte een opleiding gaat starten zodat zijn toekomstperspectief qua werk vergroot wordt. Er zijn nog steeds zorgen over drugsgebruik (blowen) en het is belangrijk dat hier meer zicht op komt en dat hier eventueel hulp voor ingezet wordt. Verder is het belangrijk dat er zicht komt op de stemming van de verdachte. De indruk bestaat dat de verdachte zich niet thuis voelt op [plaatsnaam] en dat dit invloed heeft op zijn stemming. Wenselijk is dat samen met de verdachte wordt gekeken naar een passend alternatief qua wonen. Daarnaast heeft de verdachte nu geen sociaal netwerk. Van belang is dat hij afstand houdt van anti sociale jongeren. De Raad voor de Kinderbescherming vindt het belangrijk dat er de komende periode zicht blijft op de verdachte en dat er tijdig aanvullende hulp/begeleiding/behandeling ingezet wordt wanneer nodig. De Raad acht het niet wenselijk dat de verdachte nog in detentie moet voor onderhavig feit, gezien de positieve ontwikkelingen na de verhuizing naar [plaatsnaam] . De verdachte werkt momenteel aan zijn toekomst en heeft structuur in zijn dagen middels de Harde Kern en zijn baan. De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk staat aan het voorarrest. De Raad adviseert een maatregel Toezicht en Begeleiding op te leggen, zodat onder andere toegezien kan worden op het behouden van structuur. Daarnaast adviseert de Raad om de ITB Harde Kern maatregel op te leggen, wanneer deze ten tijde van de zitting nog niet is afgerond. De Raad adviseert verder bijzondere voorwaarden rondom het hebben van een dagbesteding en het meewerken aan hulp/behandeling indien de jeugdreclasseerder dit nodig acht. Ook adviseert de Raad de bijzondere voorwaarde dat verdachte op het adres van zijn moeder verblijft en alleen van adres mag wisselen in overleg met de jeugdreclasseerder, alsmede een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer. Verder acht de Raad het belangrijk dat verdachte een consequentie ervaart van zijn delictgedrag. De Raad adviseert daarom ook een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, daarbij wel rekening houdend met het feit dat verdachte fulltime werkt en zijn eerdere werkstraf als gevolg van de coronamaatregelen nog niet heeft kunnen uitvoeren.
Namens de jeugdreclassering Samen Veilig heeft [reclasseringswerker] op zitting toegelicht dat de ITB Harde Kern maatregel inmiddels is beëindigd. De verdachte heeft goed meegewerkt aan de begeleiding en doet het momenteel goed op [plaatsnaam] . De jeugdreclassering onderschrijft het advies van de Raad.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming heeft [medewerker Kinderbescherming] het advies gehandhaafd, met dien verstande dat nu de maatregel ITB harde kern is afgerond, alleen de maatregel Toezicht en Begeleiding met de in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat de ernst van de feiten en het aandeel dat de verdachte daarin heeft gehad, alsmede het feit dat de verdachte geen openheid heeft gegeven over zijn aandeel daarin, eigenlijk alleen een jeugddetentie rechtvaardigt van langere duur. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarde ITB Harde Kern maatregel en inmiddels een andere wending aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. De verdachte lijkt ook gemotiveerd te zijn dit vol te houden. Rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij nog minderjarig was ten tijde van de feiten, ziet de rechtbank reden om deze positieve wending niet te doorkruisen. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die gelijk is aan het voorarrest. Teneinde de verdachte wel de consequenties van zijn handelen te laten ervaren, zal de rechtbank daarnaast de maximale werkstraf opleggen. De rechtbank ziet voorts aanleiding een voorwaardelijke jeugddetentie van een aanzienlijke duur op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met uitzondering van de ITB Harde Kern maatregel, nu dit reeds is afgerond. Voorts ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het opleggen van een contactverbod met de aangever.
De rechtbank wijkt hiermee in de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie, gelet op de uitgebrachte adviezen en omdat de rechtbank in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak onvoldoende aanleiding ziet om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake een woningoverval, zoals de officier van justitie heeft gedaan.
Concluderend acht de rechtbank passend een jeugddetentie voor de duur van 219 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervan zal een gedeelte van 180 dagen in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel van deze straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals hieronder uiteengezet.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, dient te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 9 januari 2020 in de zaak met parketnummer 15.159930.19 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak/verbreking/inklimming veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Uit het vonnis blijkt dat de behandeling van de zaak op tegenspraak was
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 24 januari 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsman heeft de rechtbank vanwege de door hem bepleite vrijspraak verzocht om de vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 55, 56, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie van
219 (zegge: twee honderd negen tien) dagen. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 180 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde verblijft op [adres] en alleen van adres mag wisselen in overleg met de jeugdreclasseerder en het openbaar ministerie;
- de veroordeelde een dagbesteding heeft in de vorm van werk en/of school;
- de veroordeelde wordt verplicht zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde zorginstelling te stellen, welke de jeugdreclasseerder nodig acht;
- het verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met de medeverdachten [de medeverdachte 2] , [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 3] .
Geeft aan Samen Veilig Flevoland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urenwerkstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen jeugddetentie.
Gelast de teruggave aan verdachte:
1) 1 STK Telefoontoestel (scherm beschadigd, goednummer:1179421, wit, merk: Samsung)
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.159930.19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 9 januari 2020.
De werkstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. L. Boonstra, kinderrechter en mr. A. Buiskool, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2021.
mr. Boonstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.