ECLI:NL:RBNHO:2021:3463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
15.157440.20 en 15.184433.19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging, afpersing en diefstal met geweld door meerdere verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een serie afdreigingen, afpersingen en diefstallen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afpersen van twee slachtoffers, waarbij hij gebruik maakte van geweld en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 14 juni 2020 in Limmen en op 26 mei 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers zorgvuldig waren uitgekozen en dat de verdachte en zijn medeverdachten op geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft een contactverbod opgelegd met een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en was ten tijde van de feiten in een proeftijd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een verminderde toerekenbaarheid. De vordering van de benadeelde partij voor materiële schade is toegewezen, terwijl de vordering voor immateriële schade is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.157440.20 en 15.184433.19 (tul)
Uitspraakdatum: 26 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 april 2021 en 13 april 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen en/of Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (te weten € 4.690), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [het slachtoffer 1] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/ of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [het slachtoffer 1] of aan een derde toebehoorde, door
- [het slachtoffer 1] in zijn rug, althans tegen het lichaam, te trappen en/ of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op [het slachtoffer 1] en/of- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en/of (vervolgens) wederom te richten op [het slachtoffer 1] en/of
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, [het slachtoffer 1] op zijn neus, althans zijn lichaam, te slaan en/of
- [het slachtoffer 1] meerdere malen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam (met gebalde vuist) te slaan;
3
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of bedreiging met smaadschrift en/ of bedreiging met openbaar maken van een geheim van een of meerdere personen, te weten [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende [het slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ of zijn mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaar maken van een geheim hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer 1] gezoend en/ of een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] );
4
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (te weten € 1.250), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [het slachtoffer 2] en de aan die pas gekoppelde pincode;
5
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/ of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ of bedreiging met geweld [het slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (inclusief pincode) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [het slachtoffer 2] of aan een derde toebehoorde, door
- [het slachtoffer 2] een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- naar [het slachtoffer 2] dreigend te zwaaien met een mes, althans een scherp puntig voorwerp en/ of
- [het slachtoffer 2] meerdere malen (met gebalde vuist) te slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam;
6
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/ of bedreiging met smaadschrift en/ of bedreiging met openbaar maken van een geheim van een of meerdere personen, te weten [het slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende [het slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ of zijn mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaar maken van een geheim hierin bestond(en) dat hij en/ of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer 2] gezoend en/ of een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] ).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Gelet op de door aangevers ingediende klachten is het Openbaar Ministerie ook ten aanzien van de onder feit 3 en feit 6 ten laste gelegde afdreiging ontvankelijk in zijn vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde.
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van de onder 2 en 5 ten laste gelegde afpersingen. Wat betreft feit 2 blijkt uit het dossier niet dat de verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld als middel om zich wederrechtelijk te bevoordelen, ook niet als medepleger van deze feiten. Evenmin kan zonder enige twijfel worden vastgesteld dat [het slachtoffer 1] in zijn rug is getrapt en uit het dossier volgt niet dat de personen die het appartement in Limmen zijn binnengelaten, een (nep)wapen bij zich hadden. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel opzet heeft gehad op het geweld als doel om zich te bevoordelen, verzoekt de raadsman (subsidiair) de verdachte vrij te spreken van hetgeen aan hem onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder 5 heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat de verdachte ontkent dat hij [het slachtoffer 2] heeft geslagen en dat bij [het slachtoffer 2] bewijs van enig letsel ontbreekt. Niet bewezen is dat [het slachtoffer 2] is gedwongen tot de afgifte van een bankpas door het gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Evenmin is er bewijs van het gebruik van wapens.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 ,3, 4, 5, en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen
De feiten 1, 2 en 3 zien op het incident in Limmen op 14 juni 2020, de feiten 4, 5 en 6 zien op het incident in Amsterdam op 26 mei 2020.
Werkwijze
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het bij beide incidenten erom ging de betreffende aangever geld afhandig te maken, waarbij de werkwijze als volgt was.
De verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) heeft op de datingsites suikerarrangement.nl en sugardaters.com accounts aangemaakt op naam van een meisje, genaamd Laura.
Hierbij zijn (profiel)foto’s geplaatst (pagina 239) van [de medeverdachte 1] .
Nadat contact is gelegd via het account van Laura met aangever, zijn er chats en/of telefoongesprekken geweest, waarin impliciet en expliciet wordt gesproken over het hebben van seks tussen aangever en Laura. Hierbij heeft ‘Laura’ op enig moment aan aangever laten weten dat zij 15 jaar oud (Limmen)/minderjarig (Amsterdam) was. [de verdachte] heeft deze berichten verzameld en ook informatie over de persoon van aangever met de bedoeling hem te chanteren voor geld.
Ongeveer een week vóór het betreffende incident, ontmoet [de medeverdachte 1] , zich voordoende als Laura, [het slachtoffer 1] in Den Bosch en [het slachtoffer 2] in Amsterdam. Vervolgens spreken ‘Laura’ en aangever af elkaar opnieuw te ontmoeten in een door aangever gehuurde kamer via Airbnb (Limmen)/hotelkamer (Amsterdam) om seks met elkaar te hebben.
Wanneer [de medeverdachte 1] en aangever in de kamer aankomen is ook [de verdachte] , met twee medeverdachten, in de buurt. Een van hen beschikt over een auto en fungeert als de chauffeur, de ander gaat met [de verdachte] de kamer binnen wanneer [de medeverdachte 1] voor hen de deur opent. [de verdachte] , zich voordoende als Joep (Limmen)/de neef van Laura en zijn medeverdachte, die zich voordoet als Jason, gebruiken direct enig geweld tegen aangever. De medeverdachte heeft een vuurwapen en bij het incident in Amsterdam heeft [de verdachte] daarnaast nog een mes. De verdachten gaan aangever daarna chanteren. Zij tonen de door [de verdachte] in een map verzamelde belastende informatie en dreigen deze aan de politie en/of familie en/of bekenden van aangever bekend te zullen maken, tenzij aangever hen geld geeft. [het slachtoffer 2] zwicht, [het slachtoffer 1] verzet zich eerst nog -waarbij hij wordt geslagen, verwond en bedreigd- en gaat uiteindelijk ook akkoord om een bedrag te betalen. Aangever staat zijn pinpas(sen) en -code aan hen af, waarna [de medeverdachte 1] , die uit de kamer was vertrokken, terugkeert en met de pinpas(sen) vertrekt om geld te pinnen. Zij voegt zich bij de chauffeur. Na het pinnen halen [de medeverdachte 1] en de chauffeur [de verdachte] en de medeverdachte op en vertrekken zij in de auto van de chauffeur. Het buitgemaakte geld wordt onder de verdachten verdeeld.
Wapens en geweld
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat er wapens en geweld zijn gebruikt, zoals door aangevers beiden is verklaard. Zij overweegt daartoe dat beide aangiftes gedetailleerd, concreet en specifiek zijn en, met uitzondering van de wapens, op relevante punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Dat [het slachtoffer 1] in zijn verklaringen terughoudend is waar het zijn eigen intenties bij de afspraak met Laura betreft, is niet vreemd omdat het ging om een seksafspraak met -naar hem was verteld- een 15-jarig meisje. Deze terughoudendheid maakt zijn aangifte niet direct onbetrouwbaar. Ook de omstandigheid dat de verdachten al over een dwangmiddel voor de afdreiging beschikten, te weten het mapje met compromitterende informatie, maakt het niet onwaarschijnlijk dat de verdachten een of meer wapens bij zich hadden. Het is immers mogelijk dat een slachtoffer van afdreiging zich -al dan niet met geweld- zal verzetten. Gebleken is ook dat [het slachtoffer 1] heeft geprobeerd het mapje van [de verdachte] af te pakken. De raadsman wijst nog op een opgenomen telefoongesprek van [de verdachte] met zijn vader. De rechtbank begrijpt uit dit gesprek dat [de verdachte] , als reactie op de afkeuring van zijn vader, probeert zijn gedrag enigszins te rechtvaardigen, met name wat betreft het toegepaste geweld. De woorden van [de verdachte] overtuigen daarom niet.
De rechtbank acht de aangiftes op alle relevante onderdelen betrouwbaar. Ondersteuning van de aangiftes voor wat betreft de wapens, ziet de rechtbank in het volgende.
In essentie verklaren de aangevers hetzelfde over de gang van zaken bij de afpersing, hetgeen past bij de verklaringen van [de verdachte] en [de medeverdachte 1] ; volgens hen ging het immers feitelijk om dezelfde actie. Nu de aangevers, die -naar aangenomen mag worden- elkaar niet kennen, onafhankelijk van elkaar verklaren dat ‘Jason’, die erg agressief was, dreigde met een vuurwapen, vormt dit gegeven naar het oordeel van de rechtbank een zelfstandige en relevante ondersteuning van -dit onderdeel van- de aangiftes.
Geweld als middel tot dwang
Nu [de verdachte] en zijn medeverdachte direct na binnenkomst geweld hebben toegepast en het vuurwapen (en in Amsterdam ook het mes) hebben getoond, gaat de rechtbank ervan uit dat dit geweld en deze bedreiging met geweld, naast de map met compromitterende informatie, ertoe dienden om de aangevers te dwingen hun pasjes en pincode af te staan. Mede gelet op de verklaring van [de verdachte] dat de aangever in het incident in Limmen, ‘als de dood was dat dit zou uitkomen’, gaat de rechtbank er voorts vanuit dat de aangevers hun bankpasjes hebben afgegeven als gevolg van de totale op hen uitgeoefende dwang. Daarmee is zowel de afpersing als de afdreiging voltooid.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 14 juni 2020 te Limmen en Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een groot geldbedrag, te weten € 4.690, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [het slachtoffer 1] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2
hij op 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), door
- [het slachtoffer 1] in zijn rug te trappen en
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op [het slachtoffer 1] en
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en te richten op [het slachtoffer 1] en
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, [het slachtoffer 1] op zijn neus, althans zijn lichaam, te slaan en
- [het slachtoffer 1] meerdere malen tegen het gezicht en/of hoofd (met gebalde vuist) te slaan;
3
hij op 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en of het openbaren van een geheim [het slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), toebehorende aan [het slachtoffer 1] , welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim hierin bestond dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd te openbaren dat [het slachtoffer 1] een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] );
4
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een groot geldbedrag te weten € 1.250, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een pintransactie uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [het slachtoffer 2] en de aan die pas gekoppelde pincode;
5
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [het slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (inclusief pincode), die aan [het slachtoffer 2] toebehoorde, door
- [het slachtoffer 2] een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- naar [het slachtoffer 2] dreigend te zwaaien met een mes en
- [het slachtoffer 2] meerdere malen te slaan in het gezicht;
6
hij op 26 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim [het slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), toebehorende aan [het slachtoffer 2] , welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaren van een geheim hierin bestond dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat [het slachtoffer 2] een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [de medeverdachte 1] ).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(feit 2)en medeplegen van afdreiging
(feit 3),in eendaadse samenloop begaan,
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
(feit 1),
en de voortgezette handeling van:
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(feit 5)en medeplegen van afdreiging
(feit 6),in eendaadse samenloop begaan
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
(feit 4)
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om een contactverbod met [het slachtoffer 1] op te leggen en te bepalen dat deze voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, diens jonge leeftijd en zijn bekennende verklaring. De verdachte is volgens de raadsman schuldbewust en heeft ingezien dat hij zijn leven moet beteren. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte na het feit in Limmen 112 heeft gebeld voor hulp aan [het slachtoffer 1] . De raadsman heeft primair verzocht om een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, subsidiair voor de duur van 2 jaar en meer subsidiair voor de duur van 3 jaar. De raadsman heeft daarbij gewezen op de op handen zijnde veranderingen in de detentiefasering en de nadelige gevolgen daarvan voor een gedetineerde als op 1 juli 2021 zijn (resterende) gevangenisstraf langer is dan drie jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een tweetal afdreigingen, afpersingen en diefstallen van geld, waarbij de slachtoffers vooraf zorgvuldig zijn uitgezocht en waarbij hij en de medeverdachten op uiterst geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. De verdachte heeft op een datingsite een profiel aangemaakt en zich daar voorgedaan als een jonge vrouw, genaamd Laura, waarbij de foto van medeverdachte [de medeverdachte 1] is gebruikt.
Vervolgens heeft gedurende een zekere periode contact plaatsgevonden met de slachtoffers, om hen tot een afspraak te verleiden. Hierbij is uiteindelijk ook aangegeven dat ‘Laura’ minderjarig was, om de slachtoffers te kunnen chanteren met het feit dat zij met een minderjarig meisje seksuele handelingen wilden verrichten en hen zodoende geld afhandig te kunnen maken. [de medeverdachte 1] , zich voordoende als Laura, heeft met de slachtoffers een eerste ontmoeting gehad om kennis te maken en vertrouwen te winnen, waarna met de slachtoffers een vervolgafspraak is gemaakt in een hotel of Airbnb om seks met haar te hebben. [de medeverdachte 1] is door een van de slachtoffers opgepikt en met hem naar de Airbnb gereden, waarbij zij op afstand zijn gevolgd door de verdachte en de andere medeverdachten. Met het andere slachtoffer had [de medeverdachte 1] afgesproken in het hotel zelf. Eenmaal binnen met de slachtoffer heeft [de medeverdachte 1] twee mannen, de verdachte en een andere medeverdachte, binnengelaten en zijn de slachtoffers door hen afgedreigd en afgeperst, waarna [de medeverdachte 1] aanzienlijke geldbedragen heeft gepind met de bankpassen van de slachtoffers. Dit geld is verdeeld tussen de verdachte en de medeverdachten. Om de slachtoffers te bewegen tot afgifte van hun bankpassen en pincodes heeft verdachte telkens een mapje samengesteld met een uitdraai van de (app)contacten die de slachtoffers met Laura hebben gehad en met persoonlijke informatie van de slachtoffers. De verdachte heeft dit aan de slachtoffers getoond, en daarbij is gedreigd dat deze informatie zou worden verspreid of dat de politie zou worden ingeschakeld als de slachtoffers niet zouden meewerken. Daarnaast zijn de slachtoffers ook met vuurwapen (en een mes) geconfronteerd en is het gebruik van (fors) geweld en bedreiging met geweld niet geschuwd. Beide slachtoffers hebben verklaard dat zij doodsangsten hebben uitgestaan en een van de slachtoffers heeft aanzienlijk letsel opgelopen als gevolg van het geweld dat op hem is uitgeoefend.
De planmatige en berekenende wijze waarop de strafbare feiten zijn begaan laat de rechtbank zwaar wegen bij de bepaling van de strafmaat. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich specifiek gericht op mannen die interesse toonden in een jong meisje, omdat dit de slachtoffers chantabel maakte. De verdachte en zijn medeverdachten waren daarbij met name uit op hun eigen geldelijk gewin, zonder oog te hebben voor de consequenties en impact van hun handelen. Verder houdt de rechtbank rekening met de lange duur van de incidenten, waarin de slachtoffers zich in een uitermate dreigende situatie hebben bevonden. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat bij de afpersingen wapens zijn gebruikt en bij een van de slachtoffers sprake is geweest van toepassing van veel geweld, waardoor bij dit slachtoffer aanzienlijk letsel is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij dit alles een leidende rol heeft gespeeld en een groot aandeel heeft gehad bij het daadwerkelijke afdreigen en afpersen van de slachtoffers. Hij is daarbij zelf ook dreigend en gewelddadig geweest. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte wel mee dat hij (tot op een zekere hoogte) openheid van zaken heeft gegeven over zijn betrokkenheid bij de twee feiten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2021 blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Hij is onder meer terzake van vermogensdelicten en geweldsincidenten veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Ook is hem meermalen een voorwaardelijke (vrijheids) straf opgelegd. Ten tijde van deze incidenten liep de verdachte in een proeftijd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren. De rechtbank zal hier ten nadele van de verdachte rekening mee houden. Verder houdt de rechtbank rekening met de samenloop waarin de feiten 1, 2 en 3 en de feiten 4, 5 en 6 zijn begaan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij de strafoplegging telkens alleen artikel 317 toepast, zijnde de strafbepaling waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van
24 november 2020 van psychiater J. van der Meer en het psychologisch onderzoek van
19 november 2020 van GZ-psycholoog R.J.L. Keulers. Diagnostisch gezien is er bij de verdachte sprake van een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis die momenteel in gedwongen remissie is en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen leiden in deze zaak echter niet tot het advies het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat beide feiten volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit het reclasseringsadvies van 13 januari 2021 komt naar voren dat de verdachte sinds 2014 bij de Raad voor de Kinderbescherming en justitiële instanties in beeld is. Verschillende interventies hebben er niet toe bijgedragen dat de verdachte niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht dit risico te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat passend is een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervan zal een gedeelte van 10 maanden in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel van deze straf zal uitsluitend als bijzondere voorwaarde worden verbonden een contactverbod met het slachtoffer [het slachtoffer 1] , zoals dit slachtoffer uitdrukkelijk heeft verzocht. De rechtbank ziet geen aanleiding de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde te bevelen.
Voor het opleggen van andere bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank, gelet op de adviezen die daaromtrent zijn uitgebracht, geen aanleiding De rechtbank wijkt in de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak onvoldoende aanleiding ziet om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake een woningoverval, zoals de officier van justitie heeft gedaan.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[de benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.238,68 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 238,68 voor materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om deze vordering in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het gevorderde bedrag van € 117,00 aan reiskosten voor de rit van een vriend van aangever naar Alkmaar om hem op te halen, niet-ontvankelijk te verklaren. Deze post roept teveel vragen op en er is geen onderbouwing voor het ophalen. De toelichting van de gemachtigde is onvoldoende om aannemelijk te achten dat deze schade is ontstaan. Voor de overige materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft de immateriële schade is een bedrag van € 1.500 tot € 2.000 volgens de raadsman passend.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 238,68 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Het is volgens de rechtbank evident dat de aangever met zijn verwondingen, waaronder breuken in het gezicht en een hersenschudding, niet zelfstandig naar huis kon rijden en daarvoor een andere oplossing heeft moeten vinden. Nadere onderbouwing op dit onderdeel van de vordering is niet nodig. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien (een van) de medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank wijst de vordering wat betreft de gevraagde immateriële schade af. Indien een recht op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek bestaat, dient de rechter de omvang ervan naar billijkheid vast te stellen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. In dit geval is relevant dat de schade aan de benadeelde is toegebracht toen hij in een door hem gehuurd appartement was, samen met een meisje met wie hij had afgesproken om daar seks met elkaar te hebben. Naar de benadeelde was verteld was het meisje 15 jaar oud en was zijn voorgenomen gedrag dus (mogelijk) strafbaar. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet billijk om hem een vergoeding toe te kennen voor immateriële schade en zal hij zijn schade zelf moeten dragen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 6 november 2019 in de zaak met parketnummer 15.184433.19 heeft de politierechter van deze rechtbank, de verdachte ter zake van poging tot gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 november 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 november 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 56, 57, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 3.4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (zegge: veertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (zegge: tien) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[het slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Geeft opdracht aan de politie om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door [de benadeelde partij 1] geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 238,68en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de gevorderde immateriële schade.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [het slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 238,68, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal vier dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
2) 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1173259, grijs, merk: apple).
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.184433.19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 6 november 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. L. Boonstra, (kinder)rechter, en mr. A. Buiskool, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2021.
mrs. Boonstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.