ECLI:NL:RBNHO:2021:3459

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/15/314451 / JU RK 21-514
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2021 een beschikking gegeven over de uithuisplaatsing van een drie maanden oude baby, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter oordeelde dat de baby perspectief biedend uithuisgeplaatst moest worden, omdat de moeder zich niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken had gehouden tijdens een gezamenlijke plaatsing in een pleeggezin. De moeder had met intensieve begeleiding en duidelijke afspraken een kans gekregen om te bewijzen dat zij in staat was om voor de baby te zorgen, maar dit mislukte toen zij impulsief met de baby vertrok en zeven uur wegbleef zonder de pleegouders te informeren. De rechtbank oordeelde dat dit geen incident was, maar onderdeel van een terugkerend patroon van de moeder, die eerder ook haar eerste kind had uithuisgeplaatst.

De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers, had verzocht om de uithuisplaatsing van de baby voor de duur van de ondertoezichtstelling, die tot 30 december 2021 zou duren. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de baby alleen kon worden gewaarborgd in een pleeggezin op een geheime locatie, waar de moeder niet verblijft. De moeder was het niet eens met het verzoek en vroeg om een laatste kans om te bewijzen dat zij voor de baby kon zorgen, maar de rechtbank oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de baby, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank verleende de machtiging tot uithuisplaatsing van de baby in een pleegzorgvoorziening, met ingang van 29 april 2021 tot 30 december 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/314451 / JU RK 21-514
datum uitspraak: 23 april 2021
beschikking uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 18 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 19 maart 2021
- de pleitnotities van de zijde van de moeder.
1.2
Op 8 april 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.M. Hoogenraad, kantoorhoudende te Zoetermeer;
- namens de GI, [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
[de minderjarige] verblijft bij een pleeggezin.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 december 2020 is de destijds nog ongeboren baby [ongeboren baby] ( [de minderjarige] ) onder toezicht gesteld tot 30 december 2021. Tevens heeft de kinderrechter bij dezelfde beschikking een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen met ingang van de geboorte, voor de duur van zes maanden.

3.Het verzoek

3.1
De GI heeft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling bij een perspectief biedend pleeggezin, te weten tot 30 december 2021. Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
3.2
Op 30 januari 2021 is [de minderjarige] geboren. Na zijn geboorte hebben [de minderjarige] en zijn moeder één week op de kraamafdeling verbleven. Op 4 februari 2021 heeft de moeder aangegeven dat zij nog altijd onder druk staat van [de vader van de minderjarige] , de vader van [de minderjarige] , en zijn netwerk. De moeder gaf aan grote twijfels te hebben of zij de opvoeding van [de minderjarige] wel aan zou kunnen. De GI heeft aangegeven dat indien de moeder zou kiezen voor een uithuisplaatsing, [de minderjarige] niet bij haar kan worden teruggeplaatst omdat stabiliteit zeer belangrijk is. De GI heeft de moeder uitgelegd dat [de minderjarige] ‘geen pakketje is’. Op 5 februari heeft de moeder besloten het te gaan proberen met ondersteuning van pleegouders. Vervolgens zijn de moeder en [de minderjarige] samen in een pleeggezin geplaatst van Levvel voor de duur van acht weken. De eerste vier weken zouden worden benut om te onderzoeken of de moeder in staat is de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] vorm te geven. Aan de plaatsing heeft de GI de volgende veiligheidsvoorwaarden verbonden:
- de moeder houdt zich aan de afspraken binnen het pleeggezin;
- de moeder laat zich aansturen door pleegouders in de opvoeding van [de minderjarige] ;
- de moeder vraagt zo nodig om hulp bij de pleegouders;
- de pleegouders weten te allen tijde waar de moeder en [de minderjarige] zijn;
- de moeder vertelt haar netwerk niet waar zij en [de minderjarige] verblijven. De pleegouders kunnen de moeder hierin aanspreken en beperken;
- de moeder neemt een nieuw telefoonnummer, zodat zij niet gestoord wordt door [de vader van de minderjarige] of het
netwerk van [de vader van de minderjarige] ;
- de moeder maakt met de pleegouders afspraken over het ontvangen van bezoek, hierin zal GI
meedenken wat in het belang is van [de minderjarige] .
3.3
Op 11 en 18 februari 2021 hebben evaluatiemomenten plaatsgevonden. Hieruit bleek dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakte. De moeder gaf de opvoeding zelfstandig vorm en was liefdevol naar [de minderjarige] . Op 19 februari 2021 heeft de moeder zich echter onttrokken aan het zicht en de begeleiding van het pleeggezin. De moeder heeft zich hiermee niet gehouden aan de afspraken binnen het pleeggezin, zij heeft geen hulp gevraagd bij het pleeggezin, de pleegouders waren niet geïnformeerd over de verblijfplaats van [de minderjarige] en de moeder heeft het netwerk van [de vader van de minderjarige] verteld waar zij en [de minderjarige] verbleven. De moeder is zeven uur lang weggeweest met [de minderjarige] , met maar één voeding en een paar luiers bij zich toen ze vertrok.
3.4
Op 23 februari 2021 is door de GI besloten dat de veiligheid van [de minderjarige] slechts kan worden geborgd in een pleeggezin op een geheime locatie, waar de moeder niet verblijft. [de minderjarige] is daarom direct perspectief biedend geplaatst in het pleeggezin waar ook zijn zus [zus] opgroeit. [de minderjarige] kan zich op deze manier direct hechten aan vaste opvoeders. De GI acht een terug-naar-huis-onderzoek bij de moeder onmogelijk, aangezien er geen mogelijkheden zijn om veiligheidsafspraken te maken met de moeder of voor plaatsing in een nog meer gekaderde omgeving. Gedurende de ondertoezichtstelling zal onderzocht worden of een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk is.

4.Het standpunt van belanghebbende

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. De moeder geeft aan dat zij beseft dat zij een fout heeft gemaakt door met [de minderjarige] te vertrekken, maar ze wil graag nog een laatste kans om aan te tonen dat zij zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. De moeder wil graag met [de minderjarige] in een moeder-kind-huis verblijven.
Door of namens de moeder is in dit verband aangevoerd dat zij niet de bedoeling had om [de minderjarige] te onttrekken, maar dat zij slechts haar moeder wilde zien. Zij was erg emotioneel, had nog last van zwangerschapshormonen en miste haar eigen moeder. Hierdoor heeft zij de onhandige keuze gemaakt om samen met [de minderjarige] op weg naar haar moeder te gaan. Ze heeft zich door een vriendin laten ophalen met de auto. Haar moeder bleek echter in [plaats] aan het werk te zijn, waardoor de moeder niet meer wist wat zij moest doen. Uiteindelijk is zij naar een hotel gegaan en heeft zij contact opgenomen met de pleegmoeder. Zij heeft eerst nog babyvoeding en luiers gekocht voor [de minderjarige] . De moeder stelt dat [de minderjarige] op geen enkel moment in gevaar is geweest en betwist dat zij de overige veiligheidsafspraken heeft geschonden.
4.2
De moeder heeft erop gewezen dat in de beschikking van 31 december 2020 weliswaar een machtiging tot uithuisplaatsing is uitgesproken, maar dat daarbij is overwogen dat de tenuitvoerlegging van die machtiging ook verantwoord is op een plek waar de moeder samen met het kind kan verblijven. Enkel indien zo’n plek niet kan worden gevonden, is volgens die beschikking plaatsing van het kind bij de pleegouders van [zus] aan de orde. De GI heeft ten onrechte de beslissing genomen om [de minderjarige] in het pleeggezin van [zus] te plaatsen, nu er een plek voor de moeder en [de minderjarige] beschikbaar was. De moeder heeft blijkens de evaluaties bovendien bewezen dat zij de zorg en opvoeding voor [de minderjarige] zelfstandig kan dragen en dat zij een liefdevolle moeder is. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
4.3.
Namens de moeder is betoogd dat er nu geen noodzaak is voor toewijzing van het verzoek van de GI, omdat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing nog ongeveer drie maanden loopt. Die looptijd kan mede gelet op de aanvaardbare termijn op dit moment worden benut om de moeder en [de minderjarige] in een moeder-kind-huis of (samen) in een pleeggezin te plaatsen. Ook daarom dient het verzoek te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een perspectief biedend pleeggezing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2
In de beschikking van 31 december 2020 is overwogen dat is gebleken dat de moeder ondersteuning nodig heeft bij de opvoeding en verzorging van het op dat moment nog ongeboren kind. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden, de opvoedomgeving en de leerbaarheid van de moeder. Om de veiligheid van het kind vanaf de geboorte te borgen, is de ondertoezichtstelling uitgesproken en is vanaf de geboorte een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden verleend.
De GI heeft vervolgens een twee sporen-beleid ingezet. De moeder en [de minderjarige] zijn samen in een pleeggezin geplaatst voor de duur van acht weken, waarbij 24 uur per dag begeleiding aanwezig is en duidelijke en strikte veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Bij goed verloop zouden de moeder en [de minderjarige] na acht weken naar een moeder-kind-huis verhuizen. Mocht het de moeder echter niet lukken om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] zelf vorm te geven, dan zou [de minderjarige] worden overgeplaatst naar het perspectief biedend pleeggezin waar ook zijn zus [zus] woont. De GI heeft de moeder duidelijk gemaakt dat [de minderjarige] geen ‘pakketje’ is dat heen en weer geschoven kan worden en dat stabiliteit voor hem zeer belangrijk is.
De rechtbank stelt vast dat het plan zoals dat is opgezet door de GI een bijzonder en op maat gemaakt traject betreft, waarbij de moeder met intensieve begeleiding en duidelijke afspraken een eerlijke kans heeft gekregen om te laten zien dat zij in staat is de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] zelf vorm te geven. De rechtbank is van oordeel dat de GI hiermee op zorgvuldige en juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de beschikking van 31 december 2020. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij de verdere beoordeling.
5.3
De rechtbank stelt vast dat het na de gezamenlijke plaatsing in het pleeggezin na een kleine twee weken is misgegaan. Ondanks dat de moeder een goede band had met de pleegmoeder heeft zij haar niet om hulp gevraagd toen zij dat kennelijk nodig had, maar heeft zij zichzelf en [de minderjarige] op 19 februari 2021 onttrokken aan het zicht van de hulpverlening en de pleegouders. In naar eigen zeggen emotionele toestand heeft zij [de minderjarige] , terwijl hij pas drie weken oud was, zonder duidelijk plan meegenomen in een auto om uiteindelijk in een hotel te belanden. De moeder heeft in strijd met de veiligheidsafspraken niet laten weten waar zij en [de minderjarige] waren en heeft [de minderjarige] pas zeven uur later teruggebracht naar de pleegouders. De moeder heeft haar eigen behoeften en belangen impulsief boven de behoeften van [de minderjarige] gesteld, die gelet op zijn leeftijd volledig afhankelijk is van zijn verzorger. De moeder heeft hem die dag blootgesteld aan stress, mogelijke onveiligheid en het ontbreken van structuur. Daarmee heeft zij laten zien dat zij ondanks de strakke kaders niet in staat is [de minderjarige] de structuur, stabiliteit en veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Gelet op de voorgeschiedenis (de uithuisplaatsing van [zus] ) betreft dit geen incident, maar passen de gebeurtenissen in een terugkerend patroon bij de moeder. De rechtbank kent daaraan dan ook veel gewicht toe.
5.4
Nu de plaatsing van de moeder en [de minderjarige] in het pleeggezin ondanks intensieve begeleiding en duidelijke afspraken is mislukt, behoort plaatsing in een moeder-kind-huis ook niet meer tot de mogelijkheden. Daar zijn de kaders immers minder strak en is minder begeleiding aanwezig. Een alternatief waarbij de moeder nog meer begeleiding krijgt dan zij kreeg in het pleeggezin, bestaat niet. Gelet op de behoefte van [de minderjarige] aan basisveiligheid en responsieve en sensitieve opvoeders, is de rechtbank van oordeel dat [de minderjarige] nu perspectief biedend in een pleeggezin dient te worden geplaatst en het is mooi dat hij met zijn zus [zus] kan opgroeien. Daarmee wordt verdere (hechting)schade zoveel mogelijk beperkt.
5.5
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de GI toewijzen, in die zin dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 30 december 2021, Nu een ‘perspectief biedend’ pleeggezin geen speciale uithuisplaatsingscategorie is, zal de machtiging worden verleend voor een voorziening voor pleegzorg.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 29 april 2021 tot 30 december 2021;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. G. Drenth, leden, allen tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam