ECLI:NL:RBNHO:2021:3456

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
15/046705-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door rijden onder invloed van MDMA en cannabis met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 31 december 2018 heeft de verdachte, terwijl hij onder invloed was van MDMA en cannabis, met zijn auto gereden over de Huiswaarderweg in Alkmaar. Hij negeerde een rood verkeerslicht en kwam in aanrijding met een andere auto, bestuurd door een slachtoffer dat groen licht had. De verdachte reed met een snelheid tussen de 76 en 82 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 70 kilometer per uur was. Het rode verkeerslicht was al minimaal 10,2 seconden zichtbaar voor de verdachte. Door zijn onoplettendheid en het negeren van verkeersregels heeft hij een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder breuken in het bekken en ruggenwervels. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt, en dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een rij-ontzegging van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere strafbare feiten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/046705-19 (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2021 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
verblijfsadres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Seat), daarmede rijdende over de weg, (de Huiswaarderweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -na voorafgaand gebruik van een of meer verdovende middelen- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een onverantwoord hoge snelheid het voor hem bestemde reeds geruime tijd rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en in botsing of aanrijding te komen met een voor hem van rechts bij groen licht het kruisingsvlak oprijdende personenauto (merk Volkswagen Polo), ten gevolge van welk handelen van hem verdachte, de bestuurder van een achter die Polo rijdende bedrijfsauto (merk Volkswagen Caddy) een tweede botsing of aanrijding met die Polo niet heeft kunnen voorkomen, waardoor aan de bestuurder van die Polo (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat), daarmee rijdende op de weg, de Huiswaarderweg, het voor hem bestemde reeds geruime tijd rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en in botsing of aanrijding is gekomen met een voor hem van rechts bij groen licht het kruisingsvlak oprijdende personenauto (merk Volkswagen Polo), ten gevolge van welk handelen van hem verdachte, de bestuurder van een achter die Polo rijdende bedrijfsauto (merk Volkswagen Caddy) eveneens in botsing of aanrijding is gekomen met die Volkswagen Polo, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Alkmaar een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA en/of THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 52 microgram per liter bloed MDMA en/of 2,5 microgram per liter bloed THC bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 acht zij wettig en overtuigend bewezen dat het ongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994 (verder: WVW 1994) is te wijten, doordat de verdachte een rood stoplicht heeft genegeerd en met een te hoge snelheid heeft gereden, terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen. Zij acht dit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw is van mening dat er voldoende bewijs is voor de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994. De raadsvrouw verschilt in zoverre met de officier van justitie van mening dat zij meent dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Met betrekking tot feit 2 is geen verweer gevoerd door de verdediging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 december 2018, rond tien uur ’s ochtends, reed de verdachte in een personenauto over de Huiswaarderweg in Alkmaar in de richting van de T-splitsing met de Steve Bikoweg/Martin Luther Kingweg. De verdachte reed over de linker rijstrook, bestemd voor het links afslaande verkeer. Het verkeer wordt op deze T-splitsing geregeld door een verkeerslichtinstallatie. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte terwijl hij op de Tsplitsing afreed, gereden moet hebben met een gemiddelde snelheid tussen de 76 en 82 kilometer per uur. De ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 kilometer per uur werd dus overschreden. Verder is uit onderzoek gebleken dat op het moment dat de verdachte de stopstreep voor de Tsplitsing passeerde, de voor hem geldende verkeerslichten al minimaal 10,2 seconden rood licht uitstraalden. De verdachte is niet voor dit rode licht gestopt, maar is met onverminderde snelheid en zonder de bocht in te sturen rechtdoor gereden. Op de splitsing is de verdachte in aanrijding gekomen met de auto die werd bestuurd door [slachtoffer] , die zojuist groen licht had gekregen en bezig was om, voor de verdachte gezien van rechts, het kruisingsvlak op te rijden. [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, in de vorm van breuken in het bekken en breuken in ruggenwervels.
In het bloed van de verdachte zijn na het ongeval concentraties MDMA en THC (cannabis) aangetroffen die (ruim) boven de wettelijke grenswaarden lagen.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettend handelen. Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld zoals hiervoor omschreven. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252).
Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte onder invloed van meerdere verboden middelen aan het verkeer deelnam en tijdens zijn rit zonder snelheid te minderen door een rood verkeerslicht is gereden dat al geruime tijd op rood stond. Op het moment van het ongeval was het droog, was er daglicht en waren er geen bijzondere omstandigheden waardoor het zicht van de verdachte werd gehinderd. Het rode verkeerslicht moet al over langere afstand duidelijk zichtbaar zijn geweest voor de verdachte, maar hij heeft het in het geheel niet opgemerkt. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte gedurende langere tijd niet de benodigde aandacht bij het verkeer heeft gehad. De verdachte heeft ook zelf verklaard geen enkele herinnering te hebben aan de momenten voor het ongeval. Deze combinatie van gedragingen leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat het aan zijn schuld is te wijten dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder
1 primair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 december 2018 te Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Seat), daarmede rijdende over de Huiswaarderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – na gebruik van verdovende middelen – zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een onverantwoord hoge snelheid het voor hem bestemde reeds geruime tijd rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en in botsing te komen met een voor hem van rechts bij groen licht het kruisingsvlak oprijdende personenauto (merk Volkswagen Polo), waardoor aan de bestuurder van die Polo (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994;
2
hij op 31 december 2018 te Alkmaar een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de WVW 1994, te weten MDMA en THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994 het gehalte meetbare stof in zijn bloed van deze aangewezen stoffen
52 microgram MDMA per liter bloed en
2,5 microgram THC per liter bloed
bedroeg, in elk geval hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1: overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
en
feit 2: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in een voorwaardelijke gevangenisstraf en in de bijzondere voorwaarden die horen bij het door de reclassering geformuleerde plan van aanpak. De verdediging heeft de rechtbank verzocht daarnaast te volstaan met een werkstraf en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Met betrekking tot de hoogte van de werkstraf en van een eventuele rij-ontzegging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op oudejaarsdag 2018 ernstig misdragen in het verkeer. De verdachte is in een auto gaan rijden terwijl hij onder invloed was van MDMA en cannabis. Op de ring van Alkmaar heeft hij met een te hoge snelheid gereden en is hij door een rood stoplicht gereden. Hierdoor is hij in volle vaart in aanrijding gekomen met een medeweggebruiker die net groen licht had gekregen en de splitsing opreed. De verdachte mag zich gelukkig prijzen dat hij zelf niets aan het ongeval heeft overgehouden. Hoe anders is dat voor het slachtoffer. Uit het ter zitting door het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht blijkt op indringende wijze hoezeer zij ook nu nog, ruim twee jaar na het ongeluk, dagelijks met de ingrijpende gevolgen ervan wordt geconfronteerd. Zij ondervindt ernstige beperkingen in haar dagelijkse bezigheden en sportbeoefening is vrijwel onmogelijk geworden. Haar leven is door toedoen van de verdachte van het ene op het andere moment totaal op zijn kop gezet. De verdachte kunnen hierbij meerdere verwijten gemaakt worden, en deze tezamen rechtvaardigen een forse straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op het strafblad van de verdachte van 11 maart 2021, waaruit blijkt dat aan de verdachte op 3 april 2017 een strafbeschikking is opgelegd wegens overtreding van artikel 8 WVW 1994. De verdachte was dus wat betreft middelengebruik in het verkeer een gewaarschuwd man, maar hij heeft van deze waarschuwing kennelijk niet geleerd.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies, gedateerd 31 maart 2021, van [reclasseringswerker] van GGZ Reclassering Fivoor. Uit dit advies komt onder meer naar voren dat de reclassering een direct verband ziet tussen de verdenking en het gebruik van MDMA en cannabis. Daarnaast geeft de verdachte aan moeite te hebben met het reguleren van zijn emoties, wat mogelijk van invloed is op het alcohol- en drugsgebruik. Er is in het afgelopen jaar een toename te zien van justitiecontacten onder invloed van middelen. Vermoed wordt dat het verbreken van zijn relatie en het hierop volgend ontbreken van stabiele huisvesting en inkomen en daarnaast het hebben van een negatief sociaal netwerk, van invloed zijn op de justitiële contacten. Het risico op recidive en op letselschade wordt ingeschat als hoog. Positief te noemen is dat de verdachte een positief netwerk heeft waar hij op terug kan vallen als hij dat wil en dat hij openstaat voor hulpverlening.
De reclassering ziet mogelijkheden om de verdachte binnen een toezicht ondersteuning te bieden en handvatten aan te reiken om goede keuzes te maken en zo een stabiele leefsituatie te creëren. Daartoe adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid van kortdurende klinische opname) en middelencontrole.
Gelet op de ernstige mate van schuld aan het verkeersongeval als gevolg waarvan aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Oplegging van enkel een taakstraf, eventueel gecombineerd met slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de verdediging heeft verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het vanuit een oogpunt van terugdringen van recidivegevaar van belang is dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Deze voorwaarden zullen daarom aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de WVW 1994 zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat de verdachte de onder
1 primair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
meldplicht
De verdachte meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd (telefonisch) bij GGZ Reclassering Fivoor te Haarlem (088-3579484) en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, op een door de reclassering te bepalen locatie, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid kortdurende klinische opname)
De verdachte laat zich behandelen door het Ambulant Centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en dat hij medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
 Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 tot een
ontzeggingvan de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie)jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de WVW 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mrs. N. Boots en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2021.
Mr. Rogmans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]