ECLI:NL:RBNHO:2021:3345

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
8595468
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bevoegdheidsbeperking vennoten en bewijslevering uit handelsregister

In deze zaak heeft Proximedia Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen twee voormalige vennoten van een vennootschap onder firma (VOF) wegens onbetaalde facturen en een verbrekingsvergoeding. De vordering is ingesteld na een dagvaarding op 13 mei 2020, waarbij gedaagde sub 1 niet is verschenen en verstek is verleend. Gedaagde sub 2 heeft wel gereageerd en betwist de vordering, stellende dat hij niet bevoegd was om de overeenkomst met Proximedia aan te gaan zonder toestemming van gedaagde sub 1, zoals vereist in de VOF-overeenkomst. De kantonrechter heeft op 2 februari 2021 een zitting gehouden en de feiten zijn besproken, waaronder de overeenkomst tussen Proximedia en de VOF, die een bedrag van € 450,00 te boven ging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheidsbeperkingen van de vennoten mogelijk niet correct zijn ingeschreven in het handelsregister, wat van invloed kan zijn op de aansprakelijkheid van gedaagde sub 2. De zaak is aangehouden om gedaagde sub 2 de gelegenheid te geven bewijs te leveren van zijn stelling dat gedaagde sub 1 ook beperkt bevoegd was. De beslissing om de zaak naar de rol te verwijzen voor overlegging van bewijs is genomen, met een deadline voor gedaagde sub 2 om dit bewijs te overleggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8595468 / CV EXPL 20-5349
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Proximedia Nederland B.V.,
gevestigd te Utrecht
eiseres
verder te noemen: Proximedia
gemachtigde: Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V.
tegen

1.[gedaagde sub 1] voorheen vennoot van [de VOF] ,

wonende te [woonplaats]
gedaagde sub 1
hierna te noemen: [gedaagde sub 1]
niet verschenen
en
2. [gedaagde sub 2] , voorheen vennoot van [de VOF]
wonende te [woonplaats]
gedaagde sub 2
hierna te noemen: [gedaagde sub 2]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Proximedia heeft bij dagvaarding van 13 mei 2020 een vordering tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingesteld. [gedaagde sub 2] heeft mondeling (telefonisch) geantwoord. [gedaagde sub 1] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
1.2.
Op 2 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn vennoten geweest van [de VOF] (hierna [de VOF] dan wel de VOF). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartoe op 9 juni 2017 een “VOF-overeenkomst” (hierna: VOF-overeenkomst) gesloten met ingang van 1 juli 2017. In de VOF-overeenkomst is in artikel 5 lid 2 en onder j bepaald, dat de medewerking van alle vennoten wordt gevorderd voor het aangaan van rechtshandelingen, anders dan in de voorafgaande artikelleden genoemd, waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 450,00 te boven gaat.
2.2.
[gedaagde sub 2] was tot 1 juli 2019 mede vennoot van de VOF en is per die datum uitgetreden als vennoot. In het overzicht van wijzigingen van het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat dat [gedaagde sub 2] beperkt bevoegd was tot € 450,00.
2.3.
Proximedia heeft op 14 februari 2019 met [de VOF] een overeenkomst gesloten met ingang van 28 april 2019 voor de duur van 36 maanden voor een bedrag van € 235,95 inclusief btw per maand. [gedaagde sub 1] heeft de overeenkomst als vertegenwoordiger van [de VOF] gesloten en ondertekend.
2.4.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Proximedia van toepassing verklaard. Deze voorwaarden zijn in de overeenkomst opgenomen. Artikel 8.3. betreft een opzeggingsvergoeding van 40% van de nog niet vervallen termijnen, in geval van een contractbreuk.
2.5.
Proximedia heeft [de VOF] (ter attentie van [gedaagde sub 1] ), op grond van de overeenkomst, in de periode van 30 juni 2019 tot en met 31 oktober 2019 zes facturen gestuurd van in totaal € 834,90.
2.6.
Bij brief van 13 november 2019 heeft Proximedia aan [de VOF] (ter attentie van [gedaagde sub 1] ) laten weten dat [de VOF] de facturen nog steeds niet betaald heeft en zij daarom de overeenkomst heeft ontbonden. Daarbij heeft Proximedia verwezen naar artikel 8 waarin de opzeggingsvergoeding is geregeld.
2.7.
[gedaagde sub 1] , noch [gedaagde sub 2] heeft de facturen voldaan.

3.De vordering

3.1.
Proximedia vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 3.194,10. De vordering bestaat uit € 834,90 aan onbetaalde facturen, € 1.800,00 aan verbrekingsvergoeding, € 101,35 aan handelsrente berekend tot
30 april 2020 en € 403,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met verdere rente en proceskosten.
3.2.
Proximedia legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij met [de VOF] een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan zij [de VOF] facturen heeft gestuurd. Ondanks aanmaning heeft [de VOF] deze facturen echter niet betaald. Bij brief van 13 november 2019 heeft Proximedia de VOF laten weten dat zij de overeenkomst zal ontbinden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de verbrekingsvergoeding zoals neergelegd in artikel 8.3 van de overeenkomst verschuldigd van 40% van de nog niet vervallen maandelijkse termijnen voor de lopende periode van de overeenkomst, te weten 30 maanden keer € 150,00. Omdat de overeenkomst is gesloten in de periode dat ook [gedaagde sub 2] vennoot was van [de VOF] , is ook hij aansprakelijk ten aanzien van de onderhavige vordering. Beide vennoten zijn op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk. Daarnaast maakt Proximedia aanspraak op schadevergoeding in de vorm van wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend.
4.2.
[gedaagde sub 2] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij in 2017 met [gedaagde sub 1] de VOF-overeenkomst is aangegaan zodat hij snel als taxichauffeur aan het werk kon gaan. Hij betaalde € 400,00 per week aan [gedaagde sub 1] om een auto te mogen gebruiken. [gedaagde sub 1] regelde alles voor het bedrijf. [gedaagde sub 2] ging niet over de betalingen. Verder voert [gedaagde sub 2] aan dat [gedaagde sub 1] met Proximedia de overeenkomst heeft gesloten zonder zijn toestemming. Op grond van artikel 5 van de VOF-overeenkomst hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] echter over en weer elkaars toestemming nodig voor het aangaan van een overeenkomst met een derde als het, zoals in dit geval, gaat om een bedrag hoger dan € 450,00. Ook voert [gedaagde sub 2] aan dat hij zich heeft laten uitschrijven uit het handelsregister. Uit het handelsregister blijkt dat [gedaagde sub 2] beperkt bevoegd was tot een bedrag van € 450,00. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [gedaagde sub 2] een afschrift overgelegd van de Kamer van Koophandel met gegevens van zijn uittreden uit de VOF per 1 juli 2019.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat [gedaagde sub 1] niet is verschenen, ligt de vordering ten aanzien van hem in beginsel voor toewijzing gereed.
5.2.
Ten aanzien van de gevorderde hoofdsom overweegt de kantonrechter het volgende. Onder punt 4 van de dagvaarding staat een overzicht van de door Proximedia gestuurde facturen met een totaalbedrag van € 834,90. Bij punt 8 van de dagvaarding verwijst Proximedia naar haar specificatie (productie 7) met een bedrag van € 889,35 aan achterstand en € 1.800,00 aan verbrekingsvergoeding. Zij komt daarmee op een bedrag van € 2.689,35 (punt 8 van de dagvaarding). Voor het verschil tussen € 889,35 en € 834,90 (zijnde € 54,45) ziet de kantonrechter echter geen onderbouwing, zodat aan achterstallige facturen slechts € 834,90 kan worden toegewezen.
5.3.
Vaststaat dat de overeenkomst is gesloten door [gedaagde sub 1] namens de VOF in de periode dat [gedaagde sub 2] medevennoot was. Ook staat vast dat het gaat om een overeenkomst met een belang dat een bedrag van € 450,00 te boven gaat. De vraag die voorligt is of de in de VOF-overeenkomst overeengekomen beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde sub 1] (tot € 450,00), net als die van [gedaagde sub 2] , is ingeschreven in het handelsregister, zodat deze werking heeft jegens derden, in dit geval Proximedia. Indien deze bevoegdheidsbeperking niet is ingeschreven in het handelsregister, dan is [gedaagde sub 2] gehouden aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen met Proximedia. Hij is dan dus mede aansprakelijk voor de uit de overeenkomst met Proximedia voortvloeiende verplichtingen. Als er wel een vertegenwoordigingsbeperking van [gedaagde sub 1] tot € 450,00 is ingeschreven in het handelsregister, dan kan [gedaagde sub 2] niet worden gehouden aan de uit de overeenkomst met Proximedia voortvloeiende verplichtingen. Ter beantwoording van die vraag overweegt de kantonrechter het volgende.
5.4.
[gedaagde sub 2] heeft een afschrift overgelegd uit het handelsregister van zijn uittreding uit de VOF met [gedaagde sub 1] per 1 juli 2019. Hieruit blijkt dat [gedaagde sub 2] beperkt bevoegd was om namens de VOF op te treden tot een bedrag van € 450,00. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd ervan uit te gaan dat in het handelsregister van de VOF ook staat dat die beperkte bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde sub 1] geldt. Dat zou immers, aldus [gedaagde sub 2] , overeenkomen met artikel 5 van de VOF-overeenkomst. Daarin staat dat de medewerking van alle vennoten wordt gevorderd voor het aangaan van rechtshandelingen waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 450,00 te boven gaat.
5.5.
De gemachtigde van Proximedia (die zonder zijn cliënt ter zitting is verschenen), heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde sub 1] bevoegd was om de overeenkomst met Proximedia aan te gaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van Proximedia gesteld dat Proximedia getraind is in het raadplegen van de registers uit de Kamer van Koophandel vóór het aangaan van een overeenkomst, zodat dat in dit geval ook zo zal zijn gegaan. Het standpunt van Proximedia is dan ook dat niet is gebleken van enige beperking uit het handelsregister zodat de overeenkomst met [de VOF] rechtsgeldig tot stand is gekomen.
5.6.
Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] desgevraagd naar voren gebracht dat hij juridische hulp heeft gezocht, maar niet heeft gekregen en dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Ook heeft hij aangevoerd dat hij niet wist dat hij zonder toestemming van [gedaagde sub 1] een uittreksel uit het handelsregister kon opvragen. De kantonrechter ziet in deze omstandigheden aanleiding [gedaagde sub 2] de gelegenheid te bieden om alsnog bewijs bij te brengen van zijn stelling dat [gedaagde sub 1] , net als [gedaagde sub 2] , beperkt bevoegd was om namens de VOF overeenkomsten aan te gaan. Overeenkomstig zijn aanbod kan hij dat bewijs leveren door het overleggen van een afschrift uit het handelsregister. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Indien [gedaagde sub 2] een dergelijke bevoegdheidsbeperking van [gedaagde sub 1] aantreft in het handelsregister, dient hij een afschrift daarvan vóór of uiterlijk op de hierna te vermelden roldatum, over te leggen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 31 maart 2021 te 10.00 uurvoor overlegging bewijs aan de zijde van [gedaagde sub 2] van zijn stelling dat [gedaagde sub 1] beperkt vertegenwoordigingsbevoegd was om namens de VOF overeenkomsten met derden aan te gaan. [gedaagde sub 2] kan dat bewijs leveren door middel van het overleggen van een afschrift uit het handelsregister;
6.2.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] een afschrift van een dergelijk bewijs, vóór of uiterlijk op de rolzitting van 31 maart 2021 dient over te leggen;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en op 3 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter