ECLI:NL:RBNHO:2021:3297

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8832627 / CV EXPL 20-5582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschuldigdheid van achterstallige huurtermijnen voor een kavel op een vakantiepark

In deze zaak gaat het om de verschuldigdheid van achterstallige huurtermijnen door de gedaagde aan de eiseres, Holiday Park Hensbroek B.V. De gedaagde heeft een huurovereenkomst gesloten voor een kavel op het vakantiepark, maar heeft de huurtermijnen over de periode van september 2019 tot en met december 2019 niet betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 31 december 2019 is geëindigd en dat de gedaagde de achterstallige huurtermijnen moet voldoen. De gedaagde voerde aan dat hij schade had geleden en dat hij daarom niet het volledige huurbedrag hoefde te betalen. Daarnaast was er een geschil over de vraag of Holiday Park de caravan die op de kavel stond onder zich mocht houden totdat de huurtermijnen waren betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de achterstallige huurtermijnen moest betalen, maar dat Holiday Park de caravan niet langer onder zich mocht houden. De kantonrechter wees de vordering van Holiday Park tot betaling van stallingskosten af, omdat er geen rechtsgrond was voor het inroepen van een retentierecht. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.287,13, vermeerderd met wettelijke rente, en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8832627 / CV EXPL 20-5582
Uitspraakdatum: 28 april 2021 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Holiday Park Hensbroek B.V.
gevestigd te Hensbroek
eiseres
verder te noemen: Holiday Park
gemachtigde: mr. D.J. Mensink
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. F.J.J. Baars

1.Waar gaat het in deze zaak om?

Het gaat in deze zaak ten eerste om de vraag of [gedaagde] achterstallige huurtermijnen voor een kavel aan Holiday Park moet betalen. [gedaagde] stelt dat hij schade heeft geleden en dat hij daarom niet het volledige huurbedrag hoeft te betalen. Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of Holiday Park de caravan die op de kavel stond onder zich mag houden, totdat [gedaagde] de huurtermijnen en eventuele kosten heeft betaald.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] de achterstallige huurtermijnen moet betalen en dat Holiday Park de caravan niet langer onder zich mag houden.

2.Het procesverloop

2.1.
Holiday Park heeft bij dagvaarding van 7 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
2.2.
Op 12 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden, via het programma Skype voor bedrijven. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
3. De feiten
3.1.
Holiday Park heeft met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van een perceel grond (kavel [nummer] ) op Chaletpark Holiday te Hensbroek. De huurovereenkomst is gesloten voor de periode van 1 juni 2018 tot 31 december 2019. In de huurovereenkomst is een optie tot koop van de kavel opgenomen.
3.2.
Ten aanzien van de huur van de kavel is in de huurovereenkomst onder meer het volgende opgenomen.
OBJECT/BESTEMMING:Artikel 1:1. Verhuurder verhuurt aan huurder, die in huur aanneemt: een perceel grond, zoals aangeduid op de bijgevoegde tekening gelegen op het Chaletpark Holiday te Hensbroek met kavelnummer: [nummer] , hierna te noemen het gehuurde.2. Het gehuurde is uitsluitend bestemd voor het plaatsen van een, door de verhuurder vooraf schriftelijk goed te keuren, mobiel recreatieverblijf. (…)3. Permanente bewoning is niet toegestaan.4. De huurder dient elders zijn hoofdverblijf te hebben.(…)
OPLEVERING/ONTRUIMING/INRICHTING/ONDERHOUDArtikel 6:1. Het gehuurde wordt bij het aangaan van deze overeenkomst leeg en ontruimd opgeleverd;2. Bij beëindiging van deze overeenkomst dient de huurder het gehuurde op te leveren in dezelfde staat als bij het aangaan van deze overeenkomst;(…)6. Indien de huurder niet aan zijn ontruimingsplicht voldoet, is de verhuurder gerechtigd, na sommatie en met inachtneming van een redelijke termijn, het gehuurde te ontruimen. De kosten van de ontruiming en eventuele stalling komen voor rekening van de huurder.
3.3.
Bij brief van 26 juli 2019 heeft Holiday Park aan [gedaagde] medegedeeld dat de huurovereenkomst eindigt op 31 december 2019 en dat Holiday Park geen nieuwe huurovereenkomst met [gedaagde] zal aangaan.
3.4.
Holiday Park heeft de huurtermijnen over de periode september 2019 tot en met december 2019 onbetaald gelaten, tot een bedrag van € 1.287,13.

4.De vordering

4.1.
Holiday Park vordert, na wijziging van eis, dat de kantonrechter
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.451,91, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.287,13, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
2. Aan Holiday Park een schadevergoeding toekent, van € 10,- per dag, te betalen door [gedaagde] , over de periode vanaf 1 januari 2020 tot de dag dat [gedaagde] de eigendommen daadwerkelijk heeft verwijderd van het terrein van Holiday Park, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten over de toegekende schadevergoeding;
3. Holiday Park te machtigen, 1 maand na betekening van het vonnis, de eigendommen van [gedaagde] zelf te verwijderen van het terrein, indien [gedaagde] deze niet zelf heeft verwijderd, en zich te verhalen op de eigendommen van [gedaagde] ter delging van de dan openstaande vorderingen;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
Holiday Park legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 31 december 2019. Bij brief van 26 juli 2019 heeft Holiday Park aan [gedaagde] medegedeeld zij geen nieuwe huurovereenkomst met [gedaagde] zal aangaan, omdat hij zich zonder medeweten en toestemming van Holiday Park heeft ingeschreven in het GBA van de gemeente Koggenland. [gedaagde] heeft de huurtermijnen over de periode september 2019 tot en met december 2019 onbetaald gelaten. [gedaagde] had een caravan geplaatst op de door hem gehuurde kavel. Holiday Park heeft de caravan inmiddels van de kavel verwijderd en op een andere plek op haar terrein gestald.
Zij vordert daarom betaling van stallingkosten van € 10,- per dag. Zij zal de caravan onder zich houden, totdat de achterstallige facturen en de stallingskosten zijn voldaan. Dat de caravan mogelijk niet aan [gedaagde] in eigendom toebehoort, is daarbij volgens Holiday Park niet van belang.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij voornemens was om een chalet dat zich op een ander terrein van Holiday Park te Cromvoirt bevond, over te brengen naar en te plaatsen op zijn kavel te Hensbroek. Mevrouw [naam] zou dit chalet kopen ten behoeve van [gedaagde] en zij had daartoe ook al een aanbetaling gedaan.
Later bleek echter dat dit chalet aan een ander was doorverhuurd. Dit heeft voor [gedaagde] dan ook tot woonschade geleid. Het handelen van de parkeigenaar te Comvoirt moet volgens [gedaagde] worden toegerekend aan Holiday Park. Hierna heeft [gedaagde] op zijn kavel te Hensbroek een caravan geplaatst, die eigendom is van mevrouw [naam] . Holiday Park heeft ten onrechte de GBA-inschrijving, die door de gemeente werd gedoogd, niet aanvaard. De schade die [gedaagde] heeft geleden door de handelwijze van Holiday Park bestaat uit ongemak en een gebrek aan een rustig huurgenot in de laatste vier maanden van 2019. De gevorderde hoofdsom moet dan ook worden afgewezen dan wel gematigd. [gedaagde] beroept zich in dit verband op schuldeisersverzuim aan de zijde van Holiday Park.

6.De beoordeling

6.1.
Partijen zijn het erover eens dat de huurovereenkomst is geëindigd op 31 december 2019. Ook volgt uit de standpunten van partijen dat [gedaagde] de huurtermijnen over de maanden september tot en met december 2019 niet heeft voldaan. [gedaagde] beroept zich in dit verband, zo begrijpt de kantonrechter, op verrekening van deze huurtermijnen met de schade die hij heeft geleden vanwege gederfd huurgenot. Artikel 6:136 BW bepaalt dat een verweer tot verrekening alleen slaagt, indien de gegrondheid van het verweer op eenvoudige wijze is vast te stellen. De kantonrechter is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Zonder nadere bewijsvoering is immers niet vast te stellen of Holiday Park daadwerkelijk betrokken is geweest bij het mislukken van de koop van het chalet in Cromvoirt, dat [gedaagde] op het oog had. Verder gaat ook het verweer dat Holiday Park de GBA inschrijving van [gedaagde] op het park nog een langere tijd had moeten dulden, niet op. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat Holiday Park al in juli 2019 aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij na december 2019 geen nieuwe huurovereenkomst met hem zal aangaan. Holiday Park heeft hiermee aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst voldaan en heeft [gedaagde] daarbij een termijn van ruim vijf maanden gegund om zich op een ander adres in te laten schrijven.
Dat [gedaagde] door de handelwijze van Holiday Park schade heeft geleden, is hiermee niet aangetoond. De kantonrechter wijst het beroep op verrekening, en daarmee het beroep op afwijzing of matiging van de vordering, dan ook af.
6.2.
Holiday Park heeft ter zitting een beroep gedaan op een retentierecht op grond van artikel 3:291 lid 2 BW. Zij stelt dat zij de caravan die op het perceel van [gedaagde] stond, onder zich mag houden, totdat de achterstallige huurtermijnen zijn betaald. In dit verband vordert zijn nog een vergoeding van € 10,- aan stallingskosten per dag. Dat de caravan mogelijk aan een derde ( [naam] ) in eigendom toebehoort staat er volgens Holiday Park niet aan in de weg dat zij jegens [gedaagde] het retentierecht kan inroepen.
6.3.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 3:291 lid 2 BW kan de schuldeiser het retentierecht inroepen tegenover derden met een ouder recht op de zaak, indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan. De strekking van deze bepaling is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft. Uit artikel 3:291 lid 2 BW volgt echter niet dat Holiday Park zich uit hoofde van de huurovereenkomst jegens [gedaagde] kan beroepen op een retentierecht.
De huurovereenkomst tussen Holiday Park en [gedaagde] zag op de kavel en niet op de caravan die op de kavel was geplaatst. Er is dan ook geen sprake van een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan aan Holiday Park ten aanzien van de caravan een beroep op het retentierecht toekomt. Dat volgens Holiday Park, [gedaagde] mogelijk zelf eigenaar is van de caravan en dat Holiday Park om die reden een retentierecht jegens [gedaagde] kan inroepen, is niet gebleken of onderbouwd en wordt weerlegd door de e-mail wisseling die tussen Holiday Park en [naam] heeft plaatsgevonden over het ophalen of retourneren van de caravan. Uit de e-mailwisseling en de verklaring van [naam] , zoals bijgevoegd bij conclusie van antwoord, blijkt dat [naam] diverse pogingen heeft ondernomen om de caravan bij Holiday Park op te halen. Nu uit het voorgaande is gebleken dat aan Holiday Park geen beroep op een retentierecht toekomt, komt het feit dat de caravan zich nog steeds op haar terrein bevindt, voor haar rekening en risico. Holiday Park heeft er immers zelf voor gekozen om de caravan niet aan [naam] af te geven. De gevorderde kosten voor stalling van de caravan zullen daarom worden afgewezen. Ook de vordering van Holiday Park tot verhaal op eigendommen van [gedaagde] en tot betaling van schadevergoeding zal om die reden worden afgewezen.
6.4.
Dit leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom van € 1.287,13 zal worden toegewezen.
6.5.
Holiday Park maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 193,07. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gebleken dat in enige aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven, ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals bepaald in artikel 6:96 lid 6 BW. Evenmin is in de dagvaarding gesteld op welke datum Holiday Park de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] heeft verzonden. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
6.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen, nu hiertegen geen (nader) verweer is gevoerd.
6.7.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Holiday Park van € 1.287,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter