ECLI:NL:RBNHO:2021:3290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8208469 CV EXPL 19-18834
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling van een factuur in het kader van een verzekeringsovereenkomst met informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap ANWB B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een factuur van € 52,00, die voortvloeit uit een verzekeringsovereenkomst voor telefonische pechhulp. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een verzekeringsovereenkomst, waarbij de eisende partij heeft voldaan aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de factuur toegewezen, evenals de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden. De kantonrechter heeft tevens opgemerkt dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke eisen, maar heeft de eisende partij de gelegenheid gegeven om deze gebreken te repareren. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van informatieverplichtingen in het kader van consumentenbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8208469 CV EXPL 19-18834
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap ANWB B.V.
te 's-Gravenhage
de eisende partij
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor De Klerk Vis Niekus
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Op 22 juli 2020 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis). Voor het verloop van de procedure tot aan dat moment wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 16 december 2020 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
Naar aanleiding van de akte van de eisende partij overweegt de kantonrechter als volgt.
Verzekeringsovereenkomst
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als verzekeringsovereenkomst. De eisende partij heeft dit in haar akte beaamd, waar zij zich op het standpunt stelt dat de Wegenwacht Service een verzekering betreft. Om deze verzekering te kunnen afsluiten, is een ANWB-lidmaatschap vereist. In de onderhavige zaak is ook sprake van directe pechhulp, dat is hulp aan iemand die op het moment van pech geen lidmaatschap met Wegenwacht Service heeft, dan wel een verzekeringspakket heeft dat (nog) geen dekking biedt voor de benodigde pechhulp. De eisende partij stelt dat sprake is van één overeenkomst, waarvan de onderdelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor het afsluiten van de Wegenwacht Service is een lidmaatschap vereist en de directe pechhulp wordt enkel verleend na het afsluiten van de Wegenwacht Service.
2.4.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van de eisende partij aldus, dat het lidmaatschap en de directe pechhulp ten dienste staan van en accessoir zijn aan de Wegenwacht Service (de verzekeringsovereenkomst). Bij de verdere beoordeling neemt de kantonrechter dan ook tot uitgangspunt dat (enkel) sprake is van een verzekeringsovereenkomst.
Gevolgen kwalificatie verzekeringsovereenkomst
2.5.
In de akte stelt de eisende partij zich op het standpunt dat de onderdelen sleutelhulp, transporthulp en repatriëring van de Wegenwacht Service vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1:6 lid 1 onder e, onderdelen 1, 2 en 3 Wft. De onderdelen vervoer, toezenden onderdelen en een vervangend chauffeur vallen niet onder deze bepaling, zodat, zo stelt de eisende partij, de Wft op de Wegenwacht Service van toepassing is.
2.6.
Nu de eisende partij niet heeft gespecificeerd welke diensten in het onderhavige geval aan de gedaagde partij zijn verleend, neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de Wft op de onderhavige overeenkomst van toepassing is.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
2.7.
Op de onderhavige verzekeringsovereenkomst zijn de informatieverplichtingen van toepassing zoals bedoeld in paragrafen 1 en 6 van afdeling 6.5.2b BW, artikel 4:20 Wft en de paragrafen 8.1.1, 8.1.4, 8.1.6 en 8.1.7 BGfo. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, moet de kantonrechter er ambtshalve op toezien dat deze consumentenbeschermende voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd.
2.8.
De eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar bij eerdere akte overgelegde printscreens, waaruit blijkt hoe het telefonische inschrijfproces verloopt. De eisende partij heeft de gang van zaken tijdens het met de gedaagde partij gevoerde telefoongesprek geschetst. Zij stelt dat haar medewerker aan het einde van het telefoongesprek de aanvraag heeft samengevat en de gedaagde partij daarbij heeft geïnformeerd over de voornaamste kenmerken en de totale prijs van de aangevraagde diensten, de duur van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Na expliciet akkoord van de gedaagde partij is de overeenkomst tot stand gekomen.
De eisende partij heeft het gevolgde belscript overgelegd en de tarievenlijst die een medewerker gelijktijdig kan openen.
2.9.
De eisende partij heeft in haar eerdere akte, van 26 februari 2020, uiteengezet welke gegevens in de bevestigingsbrief en de factuur zijn opgenomen en welke informatie in de polisvoorwaarden te vinden is. De aan de gedaagde partij verzonden factuur is overgelegd. De eisende partij heeft in haar akte een link naar de polisvoorwaarden opgenomen, een en ander in lijn met het landelijke ‘Informatieformulier voor zaken waarin de gedaagde een natuurlijke persoon is’.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat met hetgeen de eisende partij in de aktes heeft gesteld en onderbouwd, voldoende is gebleken dat zij heeft voldaan aan haar wettelijke informatieverplichtingen. Voor zover de vereiste informatie (deels) niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is verstrekt, geldt dat deze ook onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst kan worden verstrekt, al dan niet door opname in de polisvoorwaarden (art. 4:20 lid 6 Wft en art. 78 BGfo). In de onderhavige polisvoorwaarden is in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen melding gemaakt van de vereiste informatie (voor zover niet reeds voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst verstrekt). Dit geldt in ieder geval voor het herroepingsrecht, waarop in de precontractuele fase niet expliciet wordt gewezen (zie in dit verband ook artikel 6:230x lid 1 BW en artikel 78 BGfo), maar waarvan in de polisvoorwaarden in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen melding wordt gemaakt. Daarmee is ook aan deze informatieverplichting voldaan.
Einde van de verzekeringsovereenkomst
2.11.
De eisende partij stelt zich in haar akte op het standpunt dat zij, in tegenstelling tot wat zij eerder heeft gesteld, de overeenkomst heeft ontbonden op grond van artikel 6:265 lid 1 BW wegens toerekenbare tekortkoming van de gedaagde partij in de nakoming ervan.
2.12.
Gelet op de als productie V overgelegde brief, waarin is aangegeven dat de overeenkomst per einde van de lopende contractperiode niet wordt verlengd, en hetgeen de eisende partij kennelijk heeft beoogd, in het licht van het feit dat het om een verzekeringsovereenkomst gaat, gaat de kantonrechter er echter van uit dat de eisende partij bedoeld heeft dat zij de verzekeringsovereenkomst heeft opgezegd, in de zin van artikel 7:940 BW. Dit brengt met zich dat de overeenkomst is geëindigd op 2 december 2019 en dat de gedaagde partij tot die datum premie verschuldigd is. De kantonrechter gaat er daarbij vanuit dat de gedaagde partij tot die datum aanspraak heeft kunnen maken op zijn uit de overeenkomst voortvloeiende rechten.
Wat is toewijsbaar?
2.13.
Als productie III is de factuur overgelegd waarvan de eisende partij betaling vordert. In de factuur staat dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 52,00 verschuldigd is. Uit de overgelegde aanmaning en 14-dagenbrief blijkt dat de gedaagde partij heeft nagelaten dit bedrag te betalen.
2.14.
De vordering tot betaling van € 52,00 ligt gelet hierop voor toewijzing gereed.
2.15.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente worden toegewezen, omdat deze vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.16.
De gedaagde partij wordt in deze zaak in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor genomen aktes blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra aktes op te stellen.
Tot slot
2.17.
De kantonrechter overweegt tot slot, ten overvloede, als volgt. De eisende partij heeft in de dagvaarding (onder het kopje “verweer”) aangegeven:
“Gelet op het bepaalde bij art. 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijst eiseres er op dat haar geen verweer tegen haar vordering bekend is;
Eiseres ziet er dan ook vanaf in dit stadium allerlei op de zaak betrekking hebbende
bescheiden over te leggendoch is bereid en in staat op het eerste verzoek haar vordering
nader te documenteren;”[onderstreping toegevoegd].
2.18.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, voldoet de dagvaarding niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Dat een gedaagde partij (mogelijk) geen verweer voert, doet aan de in het tussenvonnis genoemde wettelijke verplichtingen van artikelen 21 en 111 Rv niets af. De eisende partij is nu nog in de gelegenheid gesteld de gebreken aan de dagvaarding te repareren met aktes. Deze praktijk is niet blijvend. De kantonrechter geeft de eisende partij dan ook met klem in overweging haar dagvaardingen in het vervolg direct te voorzien van de voor de beoordeling benodigde informatie en stukken. Immers, het niet of niet volledig voldoen aan de wettelijke verplichtingen of het niet of onvoldoende onderbouwen van de stelling dat daaraan is voldaan, kan (en zal op termijn) leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering
.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 92,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 52,00 vanaf de vervaldatum van de factuur (3 december 2018) tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 85,18 wegens dagvaardingskosten,
€ 121,00 wegens griffierecht en
€ 37,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter