ECLI:NL:RBNHO:2021:3253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
8845505 \ CV EXPL 20-5770
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betaling van huurschuld en oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft Boxtom B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde huur voor vijf tijdelijke woonunits. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 november 2018 en Boxtom heeft [gedaagde] herhaaldelijk aangemaand tot betaling van een totaalbedrag van € 11.504,68. Ondanks een gedeeltelijke betaling van € 3.426,72 door [gedaagde] op 29 juni 2020, bleef er een openstaand bedrag van € 8.077,96. Boxtom vorderde primair betaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, en subsidiair wettelijke rente.

Tijdens de zitting op 1 maart 2021 heeft [gedaagde] erkend de overeenkomst met Boxtom te hebben gesloten, maar verwees naar een grote brand die haar in financiële problemen had gebracht. [gedaagde] was in afwachting van een uitkering van de verzekeringsmaatschappij en stelde dat de contractuele rente exorbitant was. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom van € 8.077,96 niet betwist werd en deze werd toegewezen. Echter, de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat Boxtom niet voldoende had aangetoond dat de aanmaning correct was verzonden.

De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of er sprake was van een oneerlijk beding in de huurovereenkomst, met betrekking tot de contractuele rente. Aangezien de overeengekomen rente aanzienlijk hoger was dan de wettelijke rente en Boxtom geen omstandigheden had aangevoerd die het beding rechtvaardigden, werd het beding als onredelijk bezwarend beschouwd en vernietigd. De vordering tot betaling van de contractuele rente werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan Boxtom, omdat [gedaagde] ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8845505 \ CV EXPL 20-5770 (TB)
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Boxtom B.V.
gevestigd te Goirle
eiseres
verder te noemen: Boxtom
gemachtigde: mr. S.A.M. de Beer
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: F. Vanacker

1.Het procesverloop

1.1.
Boxtom heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 1 maart 2021 heeft via Skype een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Boxtom bij brief van 8 februari 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met Boxtom een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] met ingang van 1 november 2018 vijf tijdelijke woonunits van Boxtom heeft gehuurd. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van Boxtom van toepassing verklaard.
2.2.
Boxtom heeft aan [gedaagde] facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 11.504,68. De laatste factuur dateert van 15 juni 2020.
2.3.
Boxtom heeft [gedaagde] herhaaldelijk aangemaand tot betaling van voormelde vordering over te gaan, zonder gewenst resultaat. Boxtom heeft haar resterende vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde. De gemachtigde van Boxtom heeft [gedaagde] schriftelijk gesommeerd.
2.4.
Op 29 juni 2020 heeft [gedaagde] een betaling gedaan van € 3.426,72. Het resterende bedrag van € 8.077,96 heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Boxtom vordert – na wijziging van eis – primair dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 10.070,00 (bestaande uit hoofdsom € 8.077,96, rente € 1.213,18 en buitengerechtelijke incassokosten € 778,86), vermeerderd met de contractuele rente van 2,00% per maand over € 10.070,00 vanaf 17 oktober 2020 tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.2.
Subsidiair vordert Boxtom betaling van € 9.002,88 (bestaande uit hoofdsom € 8.077,96, rente € 146,06 en buitengerechtelijke incassokosten € 778,86), vermeerderd met de wettelijke rente van 2,00% per jaar over € 9.002,88 vanaf 30 januari 2021 tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.3.
Boxtom legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning niet tot volledige betaling is overgegaan van het aan Boxtom verschuldigde bedrag. [gedaagde] is in verzuim. Zij is daarom ook contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.4.
[gedaagde] betwist de vordering niet. Zij erkent de overeenkomst met Boxtom. [gedaagde] is getroffen door een grote brand. De noodzakelijke tijdelijke huisvesting is door Boxtom verzorgd. [gedaagde] is in afwachting van een eindafwikkeling van de verzekeringsmaatschappij, en op het moment dat de verzekeringsmaatschappij het dossier heeft afgewikkeld kan [gedaagde] de vordering aan Boxtom betalen of een regeling voorstellen. Boxtom is op de hoogte van de situatie van [gedaagde].
3.5.
Met betrekking tot de contractuele rente merkt [gedaagde] op dat deze exorbitant is.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [gedaagde] de hoofdsom niet betwist en deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal deze worden toegewezen tot een bedrag van € 8.077,96.
4.2.
[gedaagde] is een natuurlijk persoon. Natuurlijke personen zijn in de regel consument en op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daarom niet is gevraagd (‘ambtshalve toepassing’). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.3.
Boxtom maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu Boxtom niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum Boxtom de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde rente beroept Boxtom zich op een beding dat is opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te toetsen of er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn 93/13 van de EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Nu de overeengekomen rente aanmerkelijk hoger is dan de geldende wettelijke rente en Boxtom geen omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het beding niet onredelijk bezwarend is, is de kantonrechter van oordeel dat dit beding onredelijk bezwarend is en daarom moet worden vernietigd. De primair gevorderde contractuele rente zal dan ook worden afgewezen. De subsidiair gevorderde wettelijke rente wordt ook afgewezen, omdat uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat Boxtom, na vernietiging van een oneerlijk rentebeding, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
4.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Boxtom gedeeltelijk zal toewijzen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Boxtom van € 8.077,96;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Boxtom tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 746,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter