Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Boxtom B.V.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft Boxtom B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde huur voor vijf tijdelijke woonunits. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 november 2018 en Boxtom heeft [gedaagde] herhaaldelijk aangemaand tot betaling van een totaalbedrag van € 11.504,68. Ondanks een gedeeltelijke betaling van € 3.426,72 door [gedaagde] op 29 juni 2020, bleef er een openstaand bedrag van € 8.077,96. Boxtom vorderde primair betaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, en subsidiair wettelijke rente.
Tijdens de zitting op 1 maart 2021 heeft [gedaagde] erkend de overeenkomst met Boxtom te hebben gesloten, maar verwees naar een grote brand die haar in financiële problemen had gebracht. [gedaagde] was in afwachting van een uitkering van de verzekeringsmaatschappij en stelde dat de contractuele rente exorbitant was. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom van € 8.077,96 niet betwist werd en deze werd toegewezen. Echter, de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat Boxtom niet voldoende had aangetoond dat de aanmaning correct was verzonden.
De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of er sprake was van een oneerlijk beding in de huurovereenkomst, met betrekking tot de contractuele rente. Aangezien de overeengekomen rente aanzienlijk hoger was dan de wettelijke rente en Boxtom geen omstandigheden had aangevoerd die het beding rechtvaardigden, werd het beding als onredelijk bezwarend beschouwd en vernietigd. De vordering tot betaling van de contractuele rente werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan Boxtom, omdat [gedaagde] ongelijk kreeg.