ECLI:NL:RBNHO:2021:3216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
15/204491-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en bewezenverklaring van seksuele misdragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en andere ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 2 april 2021 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, onder andere op basis van inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en heeft deze ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar de rechtbank heeft zijn verklaring als niet geloofwaardig afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in de periode van 1 november 2017 tot en met 20 januari 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbare positie van het slachtoffer en het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, en heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/204491-20(P)
Uitspraakdatum: 16 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 april 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 20 januari 2018 te Anna Paulowna en/of Den Helder, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte (telkens)
- zijn (verdachtes) penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- gezoend met die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachte had weliswaar een innige en ongebruikelijke relatie met aangeefster maar ontkent uitdrukkelijk alle tenlastegelegde ontuchtige handelingen. De raadsman heeft aangevoerd dat aangeefster in haar verklaringen onvoldoende consistent is zodat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. De verklaringen van aangeefster bij de politie en rechter-commissaris verschillen op geconcretiseerde punten en specifieke details ontbreken of blijken onjuist. Zo verklaart zij in de aangifte over een bepaald liedje dat zij zouden hebben gehoord in de auto na de eerste keer seks. Bij de rechter-commissaris verklaart zij echter dat dat een ander liedje was. Ook zijn er verschillen tussen het aanvullend verhoor en het informatieve gesprek en de aangifte en spreekt aangeefster zichzelf daarbij tegen. Zo wordt in het aanvullend verhoor verklaard dat het seksueel contact meestal in het donker plaatsvond terwijl uit de aangifte en het informatieve gesprek lijkt te volgen dat het ook overdag plaatsvond en dat zij samen gedoucht zouden hebben. Dan zou zij ook het wild vlees bij de penis van de verdachte moeten hebben waargenomen, maar aangeefster verklaart dat niet te hebben waargenomen hetgeen haar verklaring onbetrouwbaar maakt. Verder is de omschrijving die aangeefster heeft gegeven van de woning waar volgens haar de eerste keer seks zou hebben plaatsgevonden onjuist.
Daarnaast worden deze belastende verklaringen van aangeefster onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Alle belastende verklaringen in het dossier zijn te herleiden tot één bron, te weten aangeefster. Verder heeft de raadsman bepleit dat van de gedraging op de foto waarop het lijkt of aangeefster en de verdachte elkaar zoenen, het ontuchtige karakter ontbreekt gelet op de omstandigheden waaronder deze foto is gemaakt, namelijk als selfie en omdat de lippen gesloten zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Overwegingen over het bewijs in het licht van de verweren en opmerkingen van de verdediging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Het verweer dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn, wordt verworpen. De rechtbank hanteert voor het bewijs de aangifte van aangeefster en haar daarop aanvullende verklaring. Deze acht de rechtbank betrouwbaar op de volgende gronden. Aangeefster heeft op de voor de bewezenverklaring relevante hoofdpunten (waaronder de groei en het verloop van de relatie, de plek van de eerste keer seks, de datum van de laatste keer seks) gedetailleerd en consistent verklaard. Voor zover de verdediging wijst op verschillen in deze verklaringen ten opzichte van het informatieve gesprek dat daaraan voorafging, stelt de rechtbank voorop dat een dergelijk informatief gesprek (en de verslaglegging daarvan) naar de aard ervan globaal is en niet gedetailleerd is uitgewerkt. De door de verdediging als verschillen aangemerkte punten zijn naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang en tasten de betrouwbaarheid van de tot bewijs gebezigde verklaringen of de geloofwaardigheid van aangeefster niet aan. Waar de verdediging in de pleitnota citeert uit de aangifte en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris, bestaat er daartussen - voor zover aan de rechtbank duidelijk is geworden - een verschil in het door aangeefster genoemde lied, dat zij na afloop van de eerste keer seks met elkaar zouden hebben beluisterd in de auto. Dit zowel qua titel als qua zanger (Hazes senior of junior). Naar het oordeel van de rechtbank tast dit verschil de geloofwaardigheid van aangeefster en de betrouwbaarheid van haar tot bewijs gebezigde verklaringen niet aan, enerzijds omdat deze verschillen niet essentieel zijn, anderzijds omdat deze verschillen zich goed kunnen laten verklaren door het tijdsverloop tussen deze verklaringen. In beide verklaringen spreekt aangeefster over een liedje van Hazes.
De rechtbank constateert verder dat de verklaringen van aangeefster op belangrijke punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen en verwerpt het andersluidende verweer daartegen van de verdediging. De verklaring van aangeefster dat zij in de zomer van 2015 in Spanje door verdachte aan haar kont werd gezeten, vindt bevestiging in de verklaring van vader dat hij in Spanje verdachte heeft aangesproken op de manier waarop verdachte aan aangeefster zat en in verdachte’s verklaring ter terechtzitting dat hij in Spanje door de vader op zijn omgang met aangeefster is aangesproken en dat hij wel aan haar kont kan hebben gezeten. Verder vindt dit bevestiging in het proces-verbaal met de politiemutatie van augustus 2015, over een melding van aanranding van aangeefster door verdachte met als detail het betasten van haar billen op vakantie in Spanje. De verklaring van aangeefster dat toen zij naar Fier ging de relatie met verdachte nog steeds bestond en dat zij foto’s van de stranddag in januari 2018 op haar kamer bij Fier hing en pas na enige tijd bij Fier haar relatie met verdachte in een ander licht is gaan zien en deze heeft verbroken, vindt steun in de verklaring van [naam] als medewerkster van Fier. [naam] beschrijft waargenomen te hebben dat aangeefster bij binnenkomst bij Fier er open over was een actieve seksuele (liefdes)relatie met verdachte te hebben, met toekomstplannen, zonder te vinden dat die relatie fout was. Zij beschrijft verder dat aangeefster na enige tijd bij Fier de relatie in een ander licht is gaan zien en na dit inzicht de relatie ook heeft uitgemaakt.
Naar uit vorenstaande reeds voortvloeit, faalt ook het verweer van de verdediging dat er geen steunbewijs is uit andere bron dan van aangeefster zelf.
Op grond van de bewijsmiddelen, waarbij zoals hierboven uiteengezet de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen, staat vast dat verdachte al in 2015 aangeefster ontuchtelijk heeft betast aan de billen. Dit ondersteunt haar verklaring dat in 2017 het contact tussen verdachte en aangeefster tot een actieve seksuele relatie is uitgegroeid en draagt bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Dat die ontuchtelijke betasting in 2015, dus ruim voor de tenlastegelegde handelingen plaatsvond, doet daaraan niet af.
Al het vorengaande is redengevend voor de bewezenverklaring dat in de tenlastegelegde periode tussen verdachte en aangeefster de seksuele handelingen zoals door haar verklaard hebben plaatsgevonden.
De verklaring van verdachte dat er, in weerwil van de inhoud en de toon van de door hem geschreven Valentijnsbrief en in weerwil van zijn ter zitting erkende romantische gevoelens voor aangeefster in 2017, nooit seksuele handelingen tussen hen hebben plaatsgevonden acht de rechtbank niet geloofwaardig en schuift de rechtbank terzijde. Dat sprake is geweest van erectieproblemen van een aard die enige door aangeefster genoemde seksuele handelingen onmogelijk zou hebben gemaakt, is niet aannemelijk geworden. Niet alleen heeft verdachte wisselend verklaard bij de politie versus ter zitting over het moment waarop erectieproblemen zouden zijn ontstaan. Ook is slechts genoemd dat in het algemeen erectieproblemen een complicatie kan zijn voor diabetespatiënten zoals verdachte, maar is er geen concrete onderbouwing van gegeven, bijvoorbeeld van een (al dan niet behandelend) medicus. Dat aangeefster, gevraagd naar bijzondere kenmerken van het geslachtsdeel van verdachte, niet het met de foto door de verdediging aangetoonde wildvlees heeft genoemd, kan de verdediging niet baten. Niet aannemelijk is geworden dat de door aangeefster genoemde seksuele gedragingen niet kunnen hebben plaatsgevonden zonder dit kenmerk waar te nemen. Niet alleen noopt dit kenmerk naar zijn aard ervan niet zonder meer tot die waarneming. Ook nopen de (orale of andere) seksuele gedragingen niet naar de aard ervan zonder meer tot die waarneming.
Concluderend faalt het bewijsverweer in al zijn onderdelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 november 2017 tot en met 20 januari 2018 te Anna Paulowna en Den Helder, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn (verdachtes) penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer] betast en
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
- gezoend met die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van een algeheel contactverbod met het slachtoffer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat strafoplegging achterwege moet blijven, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de foto waarop het lijkt of de verdachte en aangeefster elkaar zoenen een ontuchtig karakter heeft, dat geen ernstige inbreuk in de zin van artikel 22b Wetboek van Strafrecht oplevert en dus kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een periode van bijna drie maanden een seksuele relatie onderhouden met het slachtoffer, een meisje van (toen) 15 jaar oud. De verdachte was op dat moment 39 jaar oud. Die relatie omvatte volledige seksuele gemeenschap, waarbij sprake was van zowel vaginaal binnendringen van het lichaam van het slachtoffer als wederzijdse orale seksuele handelingen. De seksuele handelingen hebben veelvuldig (soms meerdere keren per dag) en op verschillende locaties plaatsgevonden.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin het minderjarige slachtoffer zich destijds bevond. De verdachte kende zowel het grote leeftijdsverschil als de persoonlijke problemen van het slachtoffer. Verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen en haar het gevoel gegeven dat zij veilig bij hem was. Door met het jonge, getroubleerde slachtoffer een seksuele relatie aan te gaan, heeft hij zijn vertrouwenspositie ernstig misbruikt. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen behoeften, terwijl hij hier juist weerstand tegen had moeten bieden. Uit zijn gedrag spreekt een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, normbesef en respect voor het slachtoffer. Hij heeft met zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge en kwetsbare slachtoffer op onaanvaardbare wijze geschonden en haar seksuele ontwikkeling verstoord. De relatie is enkel tot een eind gekomen doordat het slachtoffer in een jeugdzorg-instelling is geplaatst en daar tot andere inzichten is gekomen.
In de door de verdachte geschonden strafbepaling, artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. De inbreuk die verdachte, een volwassen man van 39 jaar, heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die toen 15 jaar oud was, kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Dat een dergelijke inbreuk langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke ontwikkeling en geestelijke gezondheid van het slachtoffer is een feit van algemene bekendheid. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen het plegen van seksuele/ontuchtige handelingen met jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren strafbaar te stellen, ook wanneer deze handelingen met wederzijds goedvinden lijken plaats te vinden.
In beginsel is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat ook in dit geval passend en geboden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te willen zien. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn schadelijke handelen, maar is tegen beter weten in de relatie blijven presenteren als die van ‘broer/zus’.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van zedendelicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 21 december 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringsmedewerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit alles overeenkomstig de eis van de officier van justitie.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren op
geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2021.
mr. P.E. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.