ECLI:NL:RBNHO:2021:3202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
8146061 \ CV EXPL 19-17131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, die vanuit Krakau naar Amsterdam wilde vliegen met een tussenstop in München, heeft een vordering ingesteld wegens vertraging van meer dan drie uur. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een door de luchtverkeersleiding opgelegd nieuw slot voor de vlucht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder moest echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door een combinatie van een late aankomst van het vliegtuig en beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. Hierdoor was de vervoerder niet aansprakelijk voor de compensatie.

De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om vertragingen te voorkomen, maar ook dat buitengewone omstandigheden hen kunnen vrijstellen van compensatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8146061 \ CV EXPL 19-17131
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats] (Polen)
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Krakau (Polen) naar München (Duitsland) met vluchtnummer LH1623 en aansluitend van München naar Amsterdam met vluchtnummer LH2306 op 26 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Krakau naar München heeft vertraging opgelopen, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagier opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in haar laatste conclusie overgelegde producties. De passagier is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
4.3.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan omdat zij heeft nagelaten te vermelden hoe laat zij in Amsterdam is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen is vervoerd moet vermelden, maar dat zij de haar bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor dient te vermelden, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat zij om 20:53 uur in Amsterdam is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.4.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.5.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van vlucht LH1623 overgelegd. Hieruit volgt dat deze vlucht een vertrekvertraging had van 12 minuten wegens vertragingscode 93. Deze code staat voor: “AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector”. De overige vertrekvertraging van vlucht LH1623 van 33 minuten was te wijten aan door de luchtverkeersleiding ingestelde beperkingen (vertragingscode 81). Vanwege deze beperkingen trok de luchtverkeersleiding om 09:10 uur UTC het slot in en verving die voor een slot om 11:59 uur UTC. Vervolgens werd het slot nog meerdere malen gewijzigd tot uiteindelijk een slot van 12:16 uur UTC werd toegewezen. Het opleggen van een nieuw slot betreft een directe instructie van luchtverkeersbeheer aan de bemanning van de vlucht die moet worden opgevolgd, ongeacht de reden, aldus de vervoerder.
4.6.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan vlucht LH1623. Het betreft besluiten die specifiek waren gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd wegens vertragingscode 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Een nieuw slot is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld nog gebleken is dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden die zijn opgelegd aan vlucht LH1623 aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
4.7.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht LH1623. De vertraging ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheid (van 33 minuten) heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam te halen. Daarbij wordt opgemerkt dat vlucht LH1623 ook 12 minuten vertraagd was wegens vertragingscode 93 “vertraagde aankomst van de vorige vlucht”. Lufthansa heeft ten aanzien van de vertraging van de voorgaande vlucht geen beroep gedaan op een buitengewone omstandigheid. Dit is ook niet van belang, omdat deze vertraging van in totaal 12 minuten er niet toe heeft geleid dat de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. Vast staat immers dat er op de luchthaven van München een minimum overstaptijd geldt van 30 minuten. Indien de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid buiten beschouwing wordt gelaten en ervan wordt uitgegaan dat vlucht LH1623 met slechts 12 minuten vertraging te München was aangekomen (om 14:37 uur lokale tijd), dan had de passagier de aansluitende vlucht, gelet op de minimale overstaptijd te München, nog kunnen halen. Dit betekent dus dat het missen van de aansluitende vlucht is veroorzaakt door (de vertraging ten gevolge van) de buitengewone omstandigheid.
4.8.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder voldoende reservetijd bovenop de minimale overstaptijd in acht heeft genomen. De vertraging van de voorgaande vlucht, werkt in dit geval niet door op de onderhavige vlucht. De stelling van de passagier dat de vervoerder maatregelen had moeten treffen om doorwerking te voorkomen, behoeft dan ook geen bespreking. Te München heeft de vervoerder de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Amsterdam. Dit wordt door de passagier betwist. Echter, de passagier heeft niet aangetoond dat er een eerder beschikbaar alternatief was, zodat die stelling als onvoldoende onderbouwd dient te worden verworpen. Niet vast is komen te staan dat de passagier sneller naar de eindbestemming vervoerd had kunnen worden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter