In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Vancouver via Zürich op 6 augustus 2019. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft de vordering betwist en zich beroepen op buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de grondafhandeling op de luchthaven van Zürich hebben bemoeilijkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de vertraging is veroorzaakt door slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht hebben beïnvloed. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. Daarom wordt de vordering van de passagiers afgewezen en worden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.