In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in Roemenië, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Timisoara naar Amsterdam via München op 8 juni 2019. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht gemist en is met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, plus buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk ATC-restricties die de vertraging van de vlucht zouden hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel de vervoerder ATC-restricties aanvoerde, was niet bewezen dat deze restricties specifiek gericht waren op het toestel van de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vervoerder redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken, maar dat de vordering van de passagier om deze redenen werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze zaak.