ECLI:NL:RBNHO:2021:3189

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
17 april 2021
Zaaknummer
8388593 \ CV FORM 20-2556
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en buitengewone omstandigheden in luchtvaartrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 1 september 2019, maar arriveerde met drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder, Ryanair, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een storing in de computersystemen van de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze storing. De vervoerder had geen gegevens overgelegd die specifiek betrekking hadden op de vlucht in kwestie, waardoor de kantonrechter niet kon vaststellen of de vertraging door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van de passagier. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8388593 \ CV FORM 20-2556
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 13 maart 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 26 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Malaga (Spanje) naar Amsterdam op 1 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier is drie uur later op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier baseert haar verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft zij, onder meer, het volgende aangevoerd. Op 1 september 2019 was er sprake van een storing van de computersystemen van de Franse luchtverkeersleiding. Hierdoor werd de communicatie tussen vliegmaatschappijen, vliegtuigen en vliegvelden verstoord. Als gevolg van deze storing konden vluchten vanuit Frankrijk en Spanje niet volgens planning worden uitgevoerd. In deze situatie was sprake van een gebeurtenis – computerstoring – die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de vervoerder. Het betreft hier een van buiten komende oorzaak waarop de vervoerder wegens de oorsprong ervan geen invloed kan uitoefenen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Als onweersproken staat vast dat de passagier met drie uur vertraging op haar eindbestemming is aangekomen. In beginsel is de vervoerder derhalve op grond van de Verordening gehouden de passagier voor de vertraging te compenseren, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.3.
De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. Ter onderbouwing van haar verweer heeft zij een nieuwsbericht overgelegd en een melding van NMOC Brussel. Uit deze stukken kan worden opgemaakt dat er op 1 september 2019 sprake was een storing in de computersystemen van Frankrijk. Maar niet gebleken is dat de vlucht in kwestie om die reden vertraagd is uitgevoerd. Uit de overgelegde stukken kan immers niet worden opgemaakt dat alle vluchten door de storing zijn gehinderd. De vervoerder heeft geen stukken overgelegd die zien op de vlucht in kwestie. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om voldoende gegevens en onderbouwing daarvan te verstrekken opdat de kantonrechter een oordeel kan vormen. De vervoerder heeft dit nagelaten, waardoor de kantonrechter niet kan beoordelen wat de reden is van de vertraging. De vervoerder is dan ook niet in is geslaagd om aan te tonen dat de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de beoordeling van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
4.4.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.5.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
Voorts heeft de vervoerder nog aangevoerd dat indien de compensatie wordt toegewezen, de vervoerder niet gehouden is proceskosten te voldoen. De vervoerder beroept zich daarbij op artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden. De kantonrechter overweegt dat eerder bij beschikkingen van 22 januari 2020 ( 7573474/ CV FORM 19-2569 en 7526665 CV FORM 19-1756) is geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder is door de kantonrechter vernietigd en dient dan ook buiten toepassing te blijven. De proceskosten komen dan ook voor rekening van de vervoerder.
4.7.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open