In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 1 september 2019, maar arriveerde met drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder, Ryanair, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een storing in de computersystemen van de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze storing. De vervoerder had geen gegevens overgelegd die specifiek betrekking hadden op de vlucht in kwestie, waardoor de kantonrechter niet kon vaststellen of de vertraging door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt.
De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van de passagier. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.