Geschil14. In geschil is of de diensten van eiseres zijn vrijgesteld op grond van artikel 11 lid 1 sub g, Wet OB 1968. Meer in het bijzonder is in geschil of de waarnemend huisarts een prestatie verricht aan eiseres, die eiseres op haar beurt aan de huisarts of huisartsenpraktijk die opdracht heeft gegeven tot waarneming verricht, dan wel dat eiseres slechts bemiddelt. Daarnaast beroept eiseres zich subsidiair op het vertrouwensbeginsel.
15. Eiseres heeft op 15 februari 2019 beroep ingesteld en daarbij verondersteld dat de motivering van de uitspraak op bezwaar van verweerder van 17 januari 2019 de uitspraak op bezwaar vormde. De uitspraak op bezwaar is echter eerst op 22 februari 2019 door verweerder gedaan.
16. Op grond van artikel 6:10 Awb blijft niet-ontvankelijkheidsverklaring van een beroepschrift dat voor het begin van de beroepstermijn is ingediend achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening: a) wel reeds tot stand was gekomen of b) nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit reeds het geval was.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres in verband met de motivering van de uitspraak op bezwaar van verweerder van 17 januari 2019 en het tijdsverloop redelijkerwijs menen dat de uitspraak op bezwaar op 15 februari 2019 reeds tot stand was gekomen. Daarin staat vermeld dat de definitieve beschikking met de beroepsmogelijkheden vanuit Apeldoorn wordt toegezonden. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
Beoordeling van het geschil
Toepassing vrijstelling artikel 11 lid 1 sub g Wet OB 1968
18. Op grond van artikel 11 lid 1, sub g, ten eerste onder a, Wet OB 1968 is vrijgesteld: gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep waarvoor regels, met inbegrip van kwaliteitseisen betreffende opleiding en beroepsuitoefening, zijn vastgesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welk beroep is vermeld in een door deze minister bij te houden register, voor zover de gezondheidskundige verzorging tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoort en onderdeel vormt van de bedoelde opleiding
19. Niet in geschil dat de diensten van de waarnemers gezondheidskundige verzorging van de mens vormen en dat zij een BIG-registratie hebben en derhalve vallen onder artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB 1968. De vraag is of de waarnemer de dienst verricht aan eiseres en eiseres vervolgens aan de opdrachtgever of dat de waarnemer de dienst rechtstreeks verricht aan de opdrachtgever. In het laatste geval moet volgens partijen de dienst van eiseres worden gekwalificeerd als bemiddeling en is deze belast met btw. In het eerste geval is volgens partijen sprake van diensten die vallen onder de reikwijdte van artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB 1968. De rechtbank volgt partijen hierin. Uit vaste jurisprudentie volgt dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd. Bemiddelingsdiensten kunnen niet onder de reikwijdte van artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB 1968 vallen.
20. Eiseres is van mening dat sprake is van een situatie waarin eiseres diensten inkoopt bij de waarnemend huisartsen en zij die op haar beurt verricht aan de opdrachtgever, waardoor haar diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB 1968. Volgens eiseres ontstaat een overeenkomst tot opdracht tussen eiseres en de waarnemer en een dergelijke overeenkomst tussen eiseres en de opdrachtgever. Volgens eiseres is in het Huishoudelijk reglement en de algemene voorwaarden abusievelijk de overeenkomst van de LHV verwerkt. Tot op heden zijn de betreffende bepalingen echter nog niet aangepast. De structuur was en is volgens eiseres nog steeds overeenkomstig de situatie die volgt uit de overeenkomst tussen eiseres en Stichting [G] . In de jaarrekening 2012 zijn de aan de opdrachtgevers gefactureerde bedragen als omzet opgenomen. Het feit dat eiseres aansprakelijkheid heeft uitgesloten in artikel 5 van het Huisreglement laat zien dat eiseres zich in beginsel aansprakelijk achtte. Deze aansprakelijkheid volgt uit de wet en kan niet worden uitgesloten. Bovendien kan in 2012 niet van het Huisreglement worden uitgegaan, aldus eiseres. Eiseres wijst voorts op artikel 5 uit de algemene voorwaarden die de aansprakelijkheid, volgens haar, conform de juridische werkelijkheid weergeven. Ook wijst zij erop dat zij met ingang van 1 maart 2017 een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Anders dan verweerder stelt is volgens eiseres niet relevant of eiseres voldoet aan regels inzake een klachtencommissie, ZBC, WTZi en ZKN. Dit zijn geen eisen voor toepassing van de medische vrijstelling. De BIG-registratie van de huisartsen in combinatie met het arrest Ambulanter Pflegedienst Kugler (HvJ 10 september 2002, C-106/05, ECLI:EU:C:2002:473) leidt er reeds toe dat eiseres een beroep kan doen op de medische vrijstelling, aldus eiseres. Daarnaast doet eiseres een beroep op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 augustus 2003, CPP 2003/1861.
21. Volgens verweerder verricht de waarnemer de diensten rechtstreeks aan de opdrachtgever. Hij wijst hierbij op de medische aansprakelijkheid van de waarnemer die daarvoor zelf een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet afsluiten. Dit blijkt ook uit artikel 8 met betrekking tot aansprakelijkheid in de voorbeeldovereenkomst van de LHV, zoals gevoegd bij het verweerschrift. Eiseres sluit nadrukkelijk de (beroeps-)aansprakelijkheid uit. Daarnaast heeft eiseres geen eigen medische klachtenregeling, is zij niet als ZBC toegelaten, heeft zij geen keurmerk ZKN en heeft zij geen toelating WTZi. Bij de aansprakelijkheidsverzekering zoals die per 1 maart 2017 is afgesloten gaat het om een restaansprakelijkheid en niet om een aansprakelijkheid voor de medische handelingen, aldus verweerder. Voor de beoordeling of in 2012 de vrijstelling van toepassing is moet volgens verweerder uitgegaan worden van de overeenkomst met Huisartsenpost [F] .
22. De bewijslast dat artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB 1968 van toepassing is op de diensten van eiseres ligt bij haar. In geschil is of zij de dienstverrichter van medische diensten is die zijn vrijgesteld op grond van voornoemde bepaling. Hiervoor moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat sprake is van een handelen in eigen naam en voor eigen rekening. Uit het arrest Paul Newey (HvJ 20 juni 2013, C-653/11, ECLI:EU:C:2013:409) volgt dat om te bepalen wie de verrichter is van een dienst de contractuele bepalingen normaliter de economische en commerciële realiteit van de handelingen weergeven en daarom omwille van de rechtszekerheid een in aanmerking te nemen factor vormen.
23. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met bepalingen uit het Huisreglement of algemene voorwaarden, aangezien die in de onderhavige periode niet golden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat moet worden uitgegaan van de overeenkomst met Huisartsenpost [F] , nu dit de enige overeenkomst is die beschikbaar is uit 2012. Andere schriftelijke vastleggingen van gesloten overeenkomsten met betrekking tot 2012 zijn niet voorhanden. Ook zijn geen andere bewijsmiddelen ingebracht met betrekking tot die overeenkomsten. Dat na 2012 gesloten overeenkomsten ook licht werpen op de inhoud van de overeenkomsten die golden in 2012, is niet aannemelijk gemaakt. In het bijzonder de stukken met betrekking tot de aansprakelijkheidsverzekering en artikel 5 van het Huisreglement werpen hier geen licht op, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat eiseres voor of na hun ingangsdatum volledige aansprakelijkheid heeft aanvaard met betrekking tot het medisch handelen door de waarnemende huisartsen.
24. Anders dan eiseres stelt, wijzen de bepalingen in de overeenkomst met Huisartsenpost [F] er niet eenduidig op dat het bij deze overeenkomst gaat om een overeenkomst waarbij de huisartsenpost [F] zich committeert om waarneemdiensten verricht door eiseres af te nemen. Dit strookt ook niet met het vaststaande feit dat het juist de huisartsenposten zijn die eiseres inschakelen, doch de waarneemdiensten worden verricht door zelfstandige huisartsen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij in eigen naam en voor eigen rekening de waarneemdiensten verricht. Daaruit volgt de conclusie dat eiseres slechts bemiddelt bij de waarneemdiensten. Met verweerder oordeelt de rechtbank dan ook dat sprake is van belaste diensten.
25. Het besluit van 7 augustus 2003, CPP 2003/1861, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Nog daargelaten dat dit besluit is ingetrokken bij besluit van 13 maart 2008, CPP 2008/78M, komt de beschreven situatie waarin diverse huisartsen hun werkzaamheden onderbrengen in een stichting van waaruit een huisartsenpost wordt geëxploiteerd niet overeen met de feitelijke situatie van eiseres, waarin geen sprake is van de gezamenlijke exploitatie van een huisartsenpost, maar zij – in opdracht – huisartsen als waarnemer bij opdrachtgevers plaatst.
26. Volgens eiseres heeft zij alle relevante informatie verstrekt in de periode oktober 2015 tot en met maart 2016 en heeft verweerder op basis daarvan haar standpunt kenbaar gemaakt. Dit standpunt is tot stand gekomen op grond van de op dat moment bestaande juridische werkelijkheid. De gewijzigde reglementen zijn pas per 1 mei 2016 van toepassing.
27. Verweerder stelt dat zij tevergeefs heeft gevraagd naar voorwaarden omtrent aansprakelijkheid van eiseres. Er is op dit punt door verweerder een nadrukkelijk voorbehoud gemaakt. De informatie betreffende aansprakelijkheid is pas op 31 januari 2017 ontdekt. Niet alleen uit de algemene voorwaarden die in 2016 en 2017 op de website zijn gepubliceerd, maar ook het aanvraagformulier voor de aansprakelijkheidsverzekering VvAA en de verzekeringsvoorwaarden blijkt dat aansprakelijkheid van eiseres ontbreekt.
28. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aan het door verweerder in de brieven van 19 februari 2016 en 27 mei 2016 ingenomen standpunt. Gelet op het uitdrukkelijke voorbehoud dat verweerder heeft gemaakt in de brief van 27 mei 2016 en het verzoek om contact op te nemen met verweerder indien de feiten anders liggen in de brief van 19 februari 2016 had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres gelegen om informatie over aansprakelijkheid, zoals het Huisreglement van 1 mei 2016 en de algemene voorwaarden, aan verweerder te overleggen. Zij wist of had kunnen weten dat verweerder groot belang hechtte aan deze stukken, omdat deze betrekking hebben op de aansprakelijkheid. Dit te meer nu het Huisreglement van 1 mei 2016 is en dus is gelegen voordat verweerder haar standpunt heeft ingenomen in de brief van 27 mei 2016. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst met Huisartsenpost [F] in dit kader verstrekt is aan verweerder, terwijl dit blijkbaar de enige beschikbare vastlegging is van de overeenkomsten die betrekking hebben op 2012. Ook dit stuk had zij dus moeten verstrekken aan verweerder, want zij had kunnen weten dat het relevant was. Nu eiseres dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en kan zij geen vertrouwen ontlenen aan het ingenomen standpunt. Dat het Huisreglement en de algemene voorwaarden geen gelding hebben met betrekking tot 2012 maakt dit niet anders. Door slechts in beperkte mate informatie te verstrekken terwijl zij wist of had kunnen weten dat die informatie relevant was, kan eiseres ook voor het verleden geen vertrouwen ontlenen aan het standpunt van verweerder.
29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
30. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.