In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een verzoekster en haar werkgever, aangeduid als [verweerster 1]. De verzoekster heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding en betaling van achterstallig loon, niet-opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het recht van de verzoekster op een transitievergoeding en uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag. Echter, er was wel discussie over het recht op loon over de periode van 1 oktober 2020 tot 11 november 2020, waarbij de werkgever stelde dat de verzoekster zelf ontslag had genomen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een duidelijk en ondubbelzinnig ontslag door de verzoekster. De werkgever kon niet aantonen dat de verzoekster had aangegeven niet meer te willen werken. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op loon over de genoemde periode. De werkgever is veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 186,93 bruto, achterstallig loon van € 1.412,74 bruto, niet-opgenomen vakantiedagen van € 643,55 bruto en vakantietoeslag van € 113,02 bruto.
Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen, maar de wettelijke verhoging is gematigd tot nihil vanwege de coronamaatregelen die de onderneming van de werkgever hebben getroffen. De kantonrechter heeft ook de betaling van buitengerechtelijke incassokosten en een deugdelijke bruto/nettospecificatie toegewezen, met een dwangsom voor het niet voldoen aan deze verplichtingen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die ook hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van de verzochte bedragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.