Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“B. Legaat van vruchtgebruikI. ik legateer aan mijn genoemde partner, [eiseres] (…) (1) het levenslange vruchtgebruik van mijn nalatenschap.Met betrekking tot gemeld vruchtgebruik bepaal ik nog het volgende:a. (…)c. De vruchtgebruikster is verplicht op eerste verzoek van de hoofdgerechtigde(n) zoveel goederen van de nalatenschap te harer keuze te gelde te maken als nodig ten behoeve van de betaling van de tot de nalatenschap behorende schulden en kosten(…)C. Legaat aan kinderenI (…)II Ik legateer aan [gedaagde] voornoemd in bloot eigendom (eigendom belast met voormeld vruchtgebruik) het gedeelte van het voormelde kadastrale perceel voor zover het de winkel (thans juwelierswinkel) (…) betreft”
3.De vordering
(i) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 26.203,72, te vermeerderen met rente;
(ii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.967,71 per maand vanaf 1 maart 2021, te vermeerderen met rente;
(iii) verklaart voor recht dat [gedaagde] gerechtigd is de huur steeds jaarlijks te indexeren zoals in het huurcontract is voorzien;
(iv) primair: [gedaagde] veroordeelt in de volledige kosten van rechtsbijstand, te begroten op
€ 6.050,00 te vermeerderen met rente;
subsidiair: [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.394,25 aan buitengerechtelijke kosten ,te vermeerderen met rente;
(v) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
€ 26.203,72. [gedaagde] dient dit bedrag alsnog aan [eiseres] te voldoen. Gelet op de wanbetaling dient [gedaagde] daarnaast te vergoeden de verschuldigde rente over de betalingsachterstand, de werkelijke kosten van rechtsbijstand dan wel de buitengerechtelijke kosten.
4.Het verweer
[eiseres] heeft geen recht op afdracht van huurpenningen. De onderhavige huurovereenkomst die ziet op het gebruik van de winkelruimte waarin het juweliersbedrijf is gevestigd, is met terugwerkende kracht vanaf de datum van overlijden van de erflater komen te vervallen.
Daarbij komt dat [gedaagde] een vordering op de nalatenschap heeft. Deze vordering vloeit voort uit het feit dat de erflater bij overlijden een schuld van € 172.983,00 aan de vennootschap onder firma had. Deze schuld rust op de erfgenamen en is nog niet voldaan. Op grond van artikel Ic. van het testament (zie 2.3.) had [eiseres] voor betaling van de schuld moeten zorgdragen en dat heeft zij niet gedaan. Nu zit [gedaagde] met een vordering op de nalatenschap (en daarmee op zijn broer en zus die mede erfgenaam zijn), terwijl [eiseres] weigert verdere uitvoering te geven aan de op grond van het testament op haar rustende verplichting.
Nog afgezien van het voorgaande is de begroting door [eiseres] van de door haar gestelde achterstand in de huurbetaling onjuist. Dat de huurprijs moet worden geïndexeerd blijkt nergens uit.
heeft geen belang bij haar vordering tot het afgeven van de verklaring voor recht over de indexatie van de huurprijs.
[gedaagde] is geen vergoeding van werkelijke kosten of buitengerechtelijke kosten verschuldigd.