ECLI:NL:RBNHO:2021:3101

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
15-246116-20 en 23-002270-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 september 2020 betrokken was bij een situatie waarin de aangever, een minderjarige, door medeverdachten werd meegenomen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim in het proces, omdat de verhoren van de aangever en getuige niet correct waren geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er inderdaad sprake was van een vormverzuim, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever en zijn broer tegenstrijdig waren en dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de aangever niet vrijwillig in de auto was gestapt. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd eveneens afgewezen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-246116-20 en 23-002270-17 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 15 april 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 april 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad en/of Amsterdam, althans in de provincie Noord-Holland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [benadeelde] bij de hand en/of pols en/of arm te pakken en/of
- te zeggen dat hij en/of zijn mededader(s) een of meer vinger(s) van die [benadeelde] zouden afsnijden en/of
- die [benadeelde] te dwingen/zeggen naar een auto te lopen en/of
- die [benadeelde] die/een auto in te duwen en/of
- die [benadeelde] te dwingen/zeggen in die/een auto te gaan zitten en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij niet moest gaan gillen en/of
- die [benadeelde] te begeleiden bij een of meerdere benzinestation(s) en/of
- die [benadeelde] (continue) te bewaken in de auto,
met het oogmerk een ander, te weten [betrokkene 1], te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten de afgifte van (een tas met) geld en/of een partij verdovende middelen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 30 september 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad /of Amsterdam, althans in de provincie Noord-Holland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben die persoon/personen opzettelijk wederrechtelijk:
- die [benadeelde] bij de hand en/of pols en/of arm gepakt en/of
- gezegd dat hij en/of zijn mededader(s) een of meer vinger(s) van die [benadeelde] zouden afsnijden en/of
- die [benadeelde] te gedwongen/gezegd naar een auto te lopen en/of
- die [benadeelde] die/een auto in geduwd en/of
- die [benadeelde] gedwongen/gezegd in die/een auto te gaan zitten en/of
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij niet moest gaan gillen en/of
- die [benadeelde] begeleid bij een of meerdere benzinestation(s) en/of
- die [benadeelde] (continue) bewaakt in de auto
met het oogmerk een ander, te weten [betrokkene 1], te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten de afgifte van (een tas met) geld en/of een partij verdovende middelen,
tot het plegen van voormelde gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving hij op of omstreeks 30 september 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad en/of Amsterdam, althans in de provincie Noord-Holland opzettelijk een plaats heeft verschaft door, met dat opzet aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een auto (te weten een Seat Ibiza, voorzien van kenteken [kenteken]) aan te bieden en/of ter beschikking te stellen (ten behoeve van het vervoer van die [benadeelde]).

2.Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de regeling “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” (hierna: de Aanwijzing) door de verhoren van de minderjarige aangever niet audiovisueel te registreren en de verklaringen van de getuige [getuige], de broer van de aangever, niet auditief te registreren. Bovendien was van het verhoor van de aangever dat wel auditief was geregistreerd, als gevolg van een technische storing maar veertig minuten te beluisteren. Hierdoor kunnen de verhoren niet getoetst worden, hetgeen noodzakelijk is nu door de beide broers aantoonbaar leugenachtig en wisselend is verklaard en de aangever tijdens de verhoren op onrechtmatige wijze is beïnvloed door de verbalisanten. Hierdoor is volgens de raadsman het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden.
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verhoren van 30 september 2020 niet hoefden te worden geregistreerd, aangezien het geen geplande verhoren als bedoeling in de Aanwijzing waren. De officier van justitie is net als de raadsman van mening dat wel sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu in strijd met voormelde regeling geen audiovisuele registratie heeft plaatsgevonden van het verhoor van de aangever van 7 oktober 2020 en er geen volledige auditieve registratie van dat verhoor heeft plaatsgevonden als gevolg van een storing. Ook heeft er geen auditieve registratie van het verhoor van de getuige [getuige] van 17 oktober 2020 plaatsgevonden. Volgens de officier van justitie hoeft dit vormverzuim niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden en hoeft de rechtbank aan dit vormverzuim geen rechtsgevolgen te verbinden. De rechtbank kan het laten bij de enkele constatering dat er in de onderhavige zaak sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op het verhoren van de aangever [benadeelde] en de getuige [getuige] bij de politie was de Aanwijzing van toepassing. In deze aanwijzing is - voor zover van belang - bepaald dat auditieve registratie van geplande verhoren van getuigen en aangevers verplicht is bij misdrijven met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer. Audiovisuele registratie is verplicht bij geplande verhoren van getuigen, slachtoffers en aangevers bij de dergelijke misdrijven wanneer het slachtoffer onder de 18 jaar is.
Op 30 september 2020, omstreeks 20:30 uur kreeg de politie de melding dat er een ontvoering had plaatsgevonden. Omstreeks 21:30 uur werd het veertienjarige slachtoffer [benadeelde] door de politie aangetroffen in een auto, samen met de verdachte en twee medeverdachten. Diezelfde avond om 22:45 uur heeft de politie een aangifte opgenomen van [benadeelde] ter zake van gijzeling, een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Om 23:25 uur is [getuige] als getuige gehoord.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond geen verplichting tot auditief of audiovisueel registreren van deze verhoren. De verhoren vonden plaats zeer kort nadat de aangever door de verbalisanten was aangetroffen in de auto van de verdachte en dit waren dan ook geen geplande verhoren zoals bedoeld in de Aanwijzing.
Het verhoor van de aangever op 7 oktober 2020 was wel een gepland verhoor en had gelet op de omstandigheid dat de aangever minderjarig is en dat het gaat om een misdrijf waarop de strafbedreiging 12 jaar of meer bedraagt, audiovisueel moeten worden vastgelegd. Nu dit verhoor slechts auditief is vastgelegd en hiervan door een technische fout slechts 40 minuten te beluisteren zijn, is in zoverre sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Ten aanzien van het verhoor van de getuige [getuige] van 17 oktober 2020 geldt eveneens dat sprake is van een gepland verhoor. Dit verhoor had op grond van de Aanwijzing auditief geregistreerd moeten worden. Dit is niet gebeurd en leidt eveneens tot een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
De rechtbank acht dit verzuim echter niet zodanig ernstig dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden. In de processen-verbaal is weergegeven hoe de verhoren hebben plaatsgevonden en wat door de aanwezigen is gezegd. Dit geldt niet alleen voor de verklaringen van de aangever en zijn broer, maar ook voor wat de verhorende politieambtenaren tegen hen hebben gezegd. Uit de weergave van hetgeen besproken is tijdens de verhoren valt op te maken dat niet is gepoogd de gang van zaken anders weer te geven dan feitelijk het geval was. Het standpunt van de verdediging ten aanzien van onrechtmatige beïnvloeding is gebaseerd op het eerste verhoor van aangever op 30 september 2020, in het bijzonder op het volgens de verdediging cruciale begin daarvan zoals dat uitgebreid in vraag en antwoord is gerelateerd. Bij dit verhoor was geen sprake van een vormverzuim als bovenbedoeld. Het verhoor van de aangever van 7 oktober 2020 is auditief vastgelegd en voor een deel nog uit te luisteren. De toetsbaarheid van de tweede verhoren van de aangever en zijn broer is daarmee weliswaar beperkt in rechtstreekse waarneming, maar heeft vervolgens vorm gekregen in ondervraging van aangever en getuigen, op verzoek van de verdediging, ten overstaan van de rechter-commissaris.
Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het verweer van de verdediging slaagt dus niet. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

3.Overige voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten van partijen

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie is niet geloofwaardig dat de verdachte niet wist wat er speelde ten aanzien van de (misgelopen) drugsdeal en het meenemen van de aangever. Hierbij wordt verwezen naar de chatberichten in de telefoon van de verdachte tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 2], die duiden op het plannen van een drugsdeal, de omstandigheid dat de twee medeverdachten hem hebben meegenomen naar de woning van de aangever nadat de medeverdachten van hun drugs waren beroofd, dat hij vervolgens samen met de medeverdachten aangever heeft meegenomen naar zijn auto en ruim 75 minuten met de aangever en de medeverdachten in de auto heeft rondgereden. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan de hand van zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat voor de ten laste gelegde gijzeling onvoldoende bewijs bestaat, omdat nergens uit blijkt dat de aangever tegen zijn wil is meegenomen om zijn stiefvader te dwingen iets te doen of na te laten. Daarnaast betoogt hij dat de verklaringen van de aangever en de getuige [getuige], gelet op de grote hoeveelheid leugenachtige, wisselende en weigerachtige verklaringen, als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Gelet hierop is er geen bewijs dat de aangever onvrijwillig met de verdachte en zijn medeverdachten is meegegaan. Volgens de raadsman moet worden uitgegaan van een alternatief scenario, waarin de aangever vrijwillig met de verdachte en de medeverdachten is meegegaan om zijn stiefvader te zoeken. Toen zij er niet in slaagden de stiefvader te vinden zijn zij teruggereden richting Wormerveer, waarbij zij zijn aangehouden voordat zij de aangever terug hebben kunnen brengen naar zijn huis. Mocht niet worden gevolgd dat de aangever vrijwillig is meegegaan, dan betoogt de raadsman dat geen sprake is van medeplegen door de verdachte, omdat geen sprake was van een gezamenlijk plan om de aangever mee te nemen. De verdachte is niet in de woning geweest en het was hem dan ook niet duidelijk dat de aangever niet uit vrije wil in de auto is gestapt. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte de medeverdachten op 30 september 2020 in de middag met de auto heeft opgehaald en ze op het adres [adres 2] de woning waar de aangever met zijn moeder en stiefvader woont, heeft afgezet. De medeverdachten zijn vervolgens enkele uren in die woning geweest met de kennelijke bedoeling om een drugsdeal te sluiten met twee Dominicaanse mannen die zich eveneens in de woning bevonden. Deze deal is misgegaan nadat de Dominicaanse mannen de partij drugs onder bedreiging van een vuurwapen van de medeverdachten hadden afgenomen. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte - gelet op de chatberichten met [medeverdachte 2] die in zijn telefoon zijn aangetroffen - op de hoogte was van de geplande drugsdeal, was hij hier niet bij aanwezig en kon hij niet weten wat zich in de woning precies had afgespeeld en wie daarbij aanwezig waren. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat de verdachte op het moment van de beroving buiten bij de flat in zijn auto op de medeverdachten wachtte. Korte tijd nadat de Dominicanen met de drugs de flat hadden verlaten, zijn ook de medeverdachten naar buiten gekomen. Buiten hebben zij de verdachte getroffen en zijn zij met z’n drieën teruggegaan naar de woning. Uit de verklaring van de verdachte en de getuige [getuige] blijkt dat de verdachte niet in de woning is geweest, maar alleen op de galerij voor de woning. Niet is gebleken dat de verdachte heeft gezien of gehoord wat er in de woning gebeurde en op welke wijze de medeverdachten de aangever zo ver hebben gekregen dat hij meeging in de auto.
De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs aanwezig is dat erop duidt dat de verdachte wist dat de aangever niet vrijwillig meeging in de auto. De aangever heeft bij de politie verklaard dat hij door een van de medeverdachten bij de arm werd vastgepakt en vastgehouden totdat ze bij de lift kwamen en dat bij de auto, waar hij zelf is ingestapt, tegen hem zou zijn gezegd dat hij moest instappen. Bij de rechter-commissaris heeft de aangever verklaard dat hij alleen in de flat bij zijn arm was vastgepakt en dat hij op de galerij niet was gedwongen of geduwd. Zijn broer heeft verklaard dat de mannen de aangever mee naar beneden namen en dat zij hem met duwen en trekken de auto in dwongen toen hij probeerde weg te komen. De verklaringen van de aangever en zijn broer lopen op deze punten zodanig ver uiteen, dat op basis daarvan niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte moet hebben geweten dat de aangever tegen zijn zin werd meegenomen in de auto. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de camerabeelden van de entree van de flat, die ter zitting zijn bekeken, ook niet kan worden afgeleid dat zich een situatie voordeed waaruit de verdachte had moeten begrijpen dat de aangever tegen zijn wil werd meegenomen door de medeverdachten.
Gelet op het voorgaande bevat het dossier geen bewijs dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangever, dan wel opzettelijk een plaats (de auto) heeft verschaft voor de vrijheidsberoving.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde], vanwege zijn minderjarigheid vertegenwoordigd door zijn moeder, [betrokkene 2], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 5 april 2019 in de zaak met parketnummer 23-002270-17, onherroepelijk geworden op 7 juli 2020, heeft het gerechtshof te Amsterdam de verdachte ter zake van schuldheling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 augustus 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 juli 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

7.7. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van
het gerechtshof te Amsterdam in de zaak met parketnummer 23-002270-17 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2021.
Mr. N.M.L. Rogmans en mr. A. Klippel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.