ECLI:NL:RBNHO:2021:3059

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/15/295244 / HA ZA 19-682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over mondelinge afspraken en betaling van gele en rode uien tussen importeur en exporteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een importeur van groente en fruit, aangeduid als [eiseres], en een vennootschap, aangeduid als [gedaagden], die zich bezighoudt met de import en export van agrarische producten. De procedure betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 31.946,95, vermeerderd met handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van een achterstand in de betaling van gele en rode uien. [gedaagden] heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld, waarbij zij stelt dat [eiseres] niet heeft geleverd conform de afspraken en dat zij schade heeft geleden door het niet nakomen van de overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen mondelinge afspraken hebben gemaakt over de levering van gele en rode uien, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de betalingsvoorwaarden en de hoogte van de facturen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagden] een bedrag van € 16.927,55 aan [eiseres] verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [eiseres]. De reconventionele vordering van [gedaagden] is afgewezen, omdat deze was ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank het beroep op verrekening in conventie zou afwijzen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere artikel 6:83 BW besproken, dat betrekking heeft op verzuim zonder ingebrekestelling, en heeft geoordeeld dat [gedaagden] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en documentatie in handelsrelaties, vooral bij mondelinge overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/295244 / HA ZA 19-682
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[naam vennootschap]
gevestigd en kantoorhoudende te Hippolytushoef,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KTG INTERNATIONAL B.V.,
vennoot van gedaagde 1.,
gevestigd te Groningen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOSTAGRO B.V.,
vennoot van gedaagde 1.,
gevestigd te Hippolytushoef,
gedaagden in conventie,
eiseressen in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagden]” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 18),
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van eis in reconventie (met producties 1 tot en met 9 en 11 tot en met 23),
  • het tussenvonnis van 5 februari 2020,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het bericht van 2 maart 2020 van mr. El-Sharkawi (met de vertaling van productie 1 bij dagvaarding),
  • het faxbericht van 3 maart 2020 van mr. El-Sharkawi (met producties 19 tot en met 23),
  • het bericht van 4 maart 2020 van mr. Mekkelholt (met productie 10),
  • het bericht van 25 januari 2021 van mr. El-Sharkawi (met producties 24 tot en met 26), en
  • de mondelinge behandeling van 9 februari 2021, waar zijn verschenen mr. El-Sharkawi en namens [gedaagden] de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] , bijgestaan door mr. Mekkelholt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

2.1.
[eiseres] handelt in groente en fruit tussen Egypte en Nederland, zij importeert daartoe groente en fruit voor diverse klanten in Nederland. [eiseres] handelt onder meer in Egyptische uien.
2.2.
De activiteiten van [gedaagden] bestaan uit de import en export van agrarische producten. [naam 1] is via zijn B.V. Mooie Kosters B.V. en KTG International B.V. verbonden aan [gedaagden]
2.3.
Partijen hebben met elkaar gehandeld in gele en rode uien. [gedaagden] bestelde bij [eiseres] uien, welke uien [eiseres] uit Egypte naar Nederland exporteerde. [gedaagden] heeft bij de onderhandelingen en verdere contacten ten aanzien van de handelsafspraken met [eiseres] enkel contact gehad met mr. El-Sharkawi. Partijen hebben mondeling afspraken met elkaar gemaakt en gecommuniceerd via e-mail en Whatsapp.
2.4.
Op 10 februari 2019 heeft [gedaagden] aan [eiseres] een concept overeenkomst van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) gezonden bij het aangaan van welke overeenkomst [gedaagden] zich verplichtte ca. 50 ton per week Egyptische gele uien te leveren voor een bedrag van € 0,39 per kilo.
2.5.
Op 15 februari 2019 heeft [gedaagden] de overeenkomst met [naam 3] ondertekend.
2.6.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] de facturen van [eiseres] deels kon betalen door aanschaf van machines ten behoeve van [eiseres] en door de kosten van zeevracht voor [eiseres] te betalen.
2.7.
Vanaf 23 mei 2019 heeft [gedaagden] geen gele uien meer bij [eiseres] besteld. [gedaagden] heeft wel vijf partijen gele uien bij andere leveranciers besteld.
2.8.
Op 17 september 2019 heeft [gedaagden] aan [eiseres] een e-mail gestuurd en daarbij aangegeven dat zij die dag een bedrag van € 12.500,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [eiseres] in Egypte “
onder de voorwaarde dat deze kwestie[het geschil tussen partijen met betrekking tot de gele en rode uien – aanvulling rechtbank]
hiermee alsnog/ toch als afgedaan kan worden beschouwd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen:
I. tot betaling aan [eiseres] van € 31.946,95, te vermeerderen met de handelsrente, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van dagvaarding berekend op € 592,95
II. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.104,15, te vermeerderen met de handelsrente, en
III. in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] het volgende.
[gedaagden] heeft een achterstand in de betaling van de facturen van de aan haar geleverde gele uien ter hoogte van € 25.209,25 en een achterstand in betaling van de facturen van de aan haar geleverde rode uien ter hoogte van € 6.737,70. In totaal dient [gedaagden] aan [eiseres] derhalve nog een bedrag te betalen van € 31.946,95.
[eiseres] betwist de verschillende tegenvorderingen die [gedaagden] op [eiseres] stelt te hebben en die [gedaagden] met het door [eiseres] gevorderde wenst te verrekenen.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer en stelt verschillende tegenvorderingen op [eiseres] te hebben.
Wat betreft de gele uien heeft [gedaagden] het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft op enig moment als nadere voorwaarde aan de overeenkomst van partijen gesteld dat [gedaagden] de facturen van [eiseres] voorafgaand aan levering volledig zou moeten betalen. Indien niet aan deze voorwaarde zou worden voldaan dan zou [eiseres] geen gele uien meer inkopen. [gedaagden] biedt van deze stelling uitdrukkelijk bewijs aan. Omdat [gedaagden] niet met die voorwaarde instemde, leverde [eiseres] geen gele uien meer ten behoeve van [naam 3] . [gedaagden] moest daarom elders uien inkopen tegen hogere prijzen, waardoor zij schade heeft geleden. Zij meent die vordering te kunnen verrekenen met de vordering van [eiseres] op haar.
Met betrekking tot de rode uien heeft [eiseres] niet die hoeveelheid en/of maat uien geleverd zoals was overeengekomen. Door toedoen van [eiseres] heeft [gedaagden] daarnaast demurragekosten doorbelast gekregen, welke kosten door middel van verrekening in mindering dienen te strekken op de vordering van [eiseres] . Datzelfde geldt voor de vrachtkosten die [gedaagden] voor [eiseres] heeft betaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert – samengevat –
primair
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagden] te betalen € 31.606,56 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 januari 2020,
subsidiair
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagden] te betalen € 11.314,31 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 januari 2020,
primair en subsidiair
[eiseres] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagden] vordert in reconventie betaling van de tegenvorderingen die zij op [eiseres] stelt te hebben, onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie het beroep op verrekening afwijst.
3.7.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk behandelen.
4.2.
De geschillen tussen partijen zien op de handel in gele en rode uien. In het navolgende zal de rechtbank bij het beoordelen van de vorderingen van partijen onderscheid maken tussen de kleur uien en het geschil dat speelt.
Gele uien
4.3.
Met betrekking tot de gele uien ziet het geschil van partijen enerzijds op de verschillende factuurbedragen en de hoogte van de betalingen die daarop in mindering strekken. Het geschil ziet anderzijds op de zogenaamde rouwkoop. Mostagro bedoelt hiermee de schade die zij stelt te hebben geleden, doordat [eiseres] op een bepaald moment is gestopt met het leveren van gele uien. Als gevolg daarvan heeft [gedaagden] elders vijf partijen gele uien moeten inkopen tegen een hogere prijs dan zij aan [eiseres] zou hebben betaald.
4.4.
Partijen hebben met elkaar een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij [gedaagden] bij [eiseres] gele uien zou bestellen voor afnemers in Nederland. [gedaagden] heeft onder andere in [naam 3] een afnemer gevonden en met haar een overeenkomst gesloten tot het leveren van twee containers gele uien per week gedurende een periode van 18 weken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat zij (mondeling) met [gedaagden] is overeengekomen dat [eiseres] op afroep uien zou leveren, zodat [gedaagden] die vervolgens aan [naam 3] kon leveren.
Factuurbedragen en betalingen
4.5.
Over de hoogte van het resterende bedrag dat [gedaagden] nog aan [eiseres] (in conventie) verschuldigd is in verband met de levering van gele uien overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat er tussen hen geen verschil van mening is over de hoogte van de door [eiseres] aan [gedaagden] gefactureerde bedragen ter zake de levering van de gele uien. Ondanks dat gaat [eiseres] uit van een totaal gefactureerd bedrag van € 199.765,- terwijl [gedaagden] uitgaat van € 199.619,-. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaart dat het verschil gelegen kan zijn in het maken van een rekenfout door één van partijen. [gedaagden] heeft in haar productie 10 de facturen overgelegd betreffende de gele uien. De som van de bedragen op deze facturen is een ander, hoger bedrag uit dan waar partijen van uitgaan. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding uit te gaan van het door [eiseres] gestelde bedrag, aangezien dit bedrag door [gedaagden] onvoldoende is betwist.
4.5.2.
Van de gefactureerde bedragen dienen te worden afgetrokken de betalingen via de bank door [gedaagden] [eiseres] gaat in dat verband uit van een bedrag van € 109.646,- terwijl [gedaagden] uitgaat van € 109.813,15. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het verschil in de bedragen ligt in de vraag wie de bankkosten voor deze internationale betalingen dient te dragen. [eiseres] stelt dat deze kosten volledig door [gedaagden] dienen te worden gedragen, omdat [gedaagden] als schuldenaar ervoor moet zorgen dat [eiseres] als schuldeiser het volledige factuurbedrag op haar rekening gestort krijgt.
Volgens [gedaagden] dient zij deze kosten in Nederland te dragen en [eiseres] in Egypte, omdat dit een algemeen gebruikelijke manier van doen is.
Vast staat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de vraag voor wiens rekening deze kosten dienen te komen. De rechtbank is van oordeel dat in deze omstandigheden partijen beide de kosten deels dienen te dragen en sluit daarmee aan bij het standpunt van [gedaagden] De rechtbank zal in het navolgende er dan ook vanuit gaan dat [gedaagden] een bedrag van € 109.813,15 via de bank heeft betaald op de door [eiseres] gefactureerde bedragen.
4.5.3.
[gedaagden] heeft de facturen voorts deels betaald via verrekening door aankoop van machines ten behoeve van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze betaling een bedrag van € 38.553,75 betreft. De rechtbank zal ook dit bedrag van de gefactureerde bedragen aftrekken.
4.5.4.
[gedaagden] heeft de door haar verschuldigde bedragen deels ook voldaan met zeevrachtkosten. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze betaling een bedrag van € 17.135,- betreft. De rechtbank zal ook van dit bedrag uitgaan.
4.5.5.
Over de factuur van [gedaagden] ter hoogte van € 9.206,-, omdat er minder is geleverd door [eiseres] , verschillen partijen niet van mening. De rechtbank zal ook dit bedrag van de gefactureerde bedragen aftrekken.
4.5.6.
Voorgaande komt erop neer dat [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank aan [eiseres] ter zake van de door haar gefactureerde bedragen nog een bedrag dient te voldoen van:
  • gefactureerd: € 199.765,00
  • betaald via bank: € 109.813,15 -/-
  • verrekening machines: € 38.553,75 -/-
  • verrekening zeevracht: € 17.135,00 -/-
  • minder geleverd:
Totaal € 25.057,10
4.6.
[gedaagden] heeft op 17 september 2019 onverschuldigd een bedrag aan [eiseres] betaald om te komen tot een minnelijke regeling, op voorwaarde dat [eiseres] geen gerechtelijke procedure zou starten. Volgens [eiseres] betreft dit een bedrag van € 12.475,- en volgens [gedaagden] een bedrag van € 12.500,-. De rechtbank gaat ervan uit dat het verschil is gelegen in de over het bedrag berekende bankkosten en zal, onder verwijzing naar hetgeen op dat punt onder 4.5.2 is overwogen, uitgaan van een betaald bedrag van € 12.500,-.
[eiseres] heeft erkend dat hij in beginsel is gehouden tot terugbetaling van dit bedrag en heeft het beroep van [gedaagden] op verrekening onvoldoende gemotiveerd betwist. Het door [gedaagden] totaal verschuldigde, onder 4.5.6 berekende factuurbedrag van € 25.057,10 is dus op 17 september 2019 verminderd met € 12.500,- tot € 12.557,10.
Rouwkoop
4.7.
[gedaagden] stelt dat het door haar te betalen bedrag dient te worden verrekend met een bedrag van € 25.334,40. Dit bedrag betreft de schade die zij stelt te hebben geleden door rouwkoop van gele uien.
[eiseres] betwist de vordering van [gedaagden]
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze vordering als volgt.
4.7.1.
[gedaagden] baseert haar vordering ter zake van rouwkoop op de stelling dat [eiseres] als nadere voorwaarde voor verdere levering van gele uien heeft gesteld dat [gedaagden] vooraf betaalde. Omdat [gedaagden] niet akkoord ging met die nadere voorwaarde, leverde [eiseres] geen gele uien meer. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden] met haar stelling dat [eiseres] een wijziging wilde in de betaalafspraken een beroep doet op artikel 6:83 sub c BW. Dit artikel bepaalt dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. Een dergelijke mededeling kan zijn dat de schuldenaar alleen bereid is tot het verrichten van de overeengekomen prestatie onder nadere voorwaarden.
4.7.2.
[gedaagden] verbindt rechtsgevolgen aan haar stelling dat [eiseres] een nadere voorwaarde had gesteld aan de levering van gele uien. Volgens [gedaagden] kwam [eiseres] daardoor namelijk van rechtswege in verzuim. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan [gedaagden] om de juistheid van die stelling te bewijzen. Aan bewijslevering wordt echter alleen toegekomen, indien [gedaagden] haar stellingen voldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. [gedaagden] heeft slechts gesteld dat [eiseres] op enig moment telefonisch die voorwaarde heeft gesteld. Niet duidelijk is hoe, wanneer en onder welke omstandigheden dat plaatsvond; nadere onderbouwing ontbreekt. Bovendien heeft [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat [naam 3] nog wel levering van vijf partijen gele uien verlangde. [gedaagden] zal dus niet tot bewijslevering worden gelaten.
4.8.
Gezien het voorgaande is de grondslag van de vordering van [gedaagden] ter zake van rouwkoop niet komen vast te staan. Alleen al daarom zal de vordering worden afgewezen.
Rode uien
4.9.
Naast gele uien heeft [eiseres] ook rode uien aan [gedaagden] geleverd. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] met betrekking tot de rode uien een bedrag van € 77.154,- heeft gefactureerd aan [gedaagden] en dat daarop een bedrag van € 4.250,- in mindering moet worden gebracht. [gedaagden] heeft laatstgenoemd bedrag namelijk ten behoeve van [eiseres] betaald.
4.10.
In geschil is wie van partijen de bankkosten (in verband met internationale betalingen) over de door [gedaagden] verrichte betalingen dient te voldoen en welke vrachtkosten [gedaagden] ten behoeve van [eiseres] heeft betaald. Ook is in geschil of de vordering inzake de rode uien dient te worden verminderd in verband met ondermaat, tarra en demurrage. De rechtbank overweegt als volgt.
Bankkosten
4.10.1.
Met betrekking tot de bankkosten verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft opgenomen onder overweging 4.5.2; de bankkosten dienen te worden gesplitst. De rechtbank brengt dan ook het door [gedaagden] gehanteerde bedrag aan betalingen van € 57.153,55 in mindering op het totaal gefactureerde bedrag.
Vrachtkosten
4.10.2.
Met betrekking tot de vrachtkosten heeft [eiseres] in de conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat de werkelijk betaalde vrachtkosten € 9.135,30 bedragen. Volgens [gedaagden] bedragen deze kosten € 10.700,-. Het verschil tussen beide bedragen is volgens [eiseres] gelegen in het feit dat [gedaagden] aan Neele-vat Ocean B.V. (hierna: Neele-vat) een fee diende te betalen, welke fee voor rekening van [gedaagden] dient te komen. Neele-vat is het bedrijf dat in Nederland voor [gedaagden] regelt dat geïmporteerde goederen daadwerkelijk Nederland in kunnen komen. In productie 21 heeft [gedaagden] de facturen van Neele-vat overgelegd.
De rechtbank leidt uit de facturen van Neele-vat af dat de kosten zeevracht (€ 2.700,- + € 2.600,- + € 2.700,- + € 2.700,- =) € 10.700,- hebben bedragen. Uit deze facturen blijkt niet óf en zo ja welke fee over de genoemde bedragen is berekend. Bovendien heeft [eiseres] niet met stukken onderbouwd dat de werkelijke vrachtkosten € 9.135,30 bedragen. De rechtbank gaat dan ook uit van met de facturen te verrekenen vrachtkosten van € 10.700,-.
Ondermaat en tarra
4.10.3.
Volgens [gedaagden] dienen op het factuurbedrag in mindering te worden gebracht een bedrag van € 1.419,13 in verband met ondermaat van door [eiseres] geleverde rode uien en een bedrag van € 1.542,33 in verband met tarra (rot).
[eiseres] voert als meest verstrekkend verweer aan dat [gedaagden] al bij aankomst van de containers, op 30 juni 2019, had moet klagen over de ondermaat en tarra. [gedaagden] klaagde pas op 15 juli 2019 en was daarmee te laat.
[gedaagden] heeft niet betwist dat in beginsel bij aankomst moet worden gecontroleerd en tekortkomingen moeten worden gemeld. Zij heeft er echter op gewezen dat dat in de praktijk niet gebeurt, ook omdat er soms veel aanvoer tegelijk binnenkomt. Eventuele problemen blijken dan pas bij het verwerken.
4.10.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de uien bij aankomst in de haven hadden moeten worden gecontroleerd en dat dat niet is gebeurd, zodat de melding van [gedaagden] over ondermaat en tarra te laat was. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij met het oog op het behoud van de goede handelsrelatie eerst heeft geprobeerd het probleem op te lossen en daarom niet direct op de te late melding heeft gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit [eiseres] niet worden tegengeworpen als overleg niet tot een oplossing leidt. De door [gedaagden] genoemde bedragen wat betreft ondermaat en tarra dienen daarom niet op het factuurbedrag in mindering te worden gebracht.
Demurrage
4.10.5.
Met betrekking tot de kosten van demurrage stelt [gedaagden] dat [eiseres] de relevante formulieren niet tijdig beschikbaar heeft gesteld. [eiseres] betwist deze stelling van [gedaagden] en stelt bovendien niet in verzuim te zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.10.6.
In productie 20 heeft [gedaagden] een verklaring overgelegd van Neele-vat waarin Neele-vat verklaard dat van vier verschillende containers de BL (bill of lading) miste, waardoor de containers pas later konden worden ingeklaard, wat extra kosten met zich bracht. Bij de verklaring zijn e-mailberichten overgelegd waarin op de documenten van de betreffende containers wordt ingegaan.
[eiseres] heeft weliswaar de inhoud en de betrouwbaarheid van de verklaring van Neele-vat betwist, maar heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Bovendien heeft [eiseres] geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij de documenten, in tegenstelling tot wat Neele-vat verklaart, tijdig heeft opgestuurd. Voor zover [eiseres] dat met productie 18 heeft willen doen, is zij in haar bewijs niet geslaagd aangezien de rechtbank uit deze productie niet kan afleiden welk document [eiseres] aan [gedaagden] heeft gestuurd noch waarop dit document ziet. Omdat er sprake was van een fatale termijn waarbinnen de documenten moesten worden aangeleverd, behoefde [gedaagden] [eiseres] op grond van artikel 6:83 sub a BW niet in gebreke te stellen.
4.11.
[eiseres] is op grond van de voorgaande overwegingen in verband met de kosten voor de demurrage aan [gedaagden] het bedrag van € 680,- verschuldigd. Het beroep van [gedaagden] op verrekening van de door [eiseres] aan haar verschuldigde bedragen met hetgeen [gedaagden] aan [eiseres] is verschuldigd zal als onbetwist worden toegewezen.
Conclusie
4.12.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat [eiseres] van [gedaagden] in verband met de levering van rode uien nog te vorderen heeft een bedrag van:
- gefactureerd € 77.154,00
- betaling [gedaagden] € 4.250,00 -/-
  • betalingen via de bank € 57.153,55 -/-
  • betaalde vrachtkosten € 10.700,00 -/-
  • demurrage
Totaal € 4.370,45
Verschuldigde bedragen rode en gele uien
4.13.
Inclusief het bedrag dat [gedaagden] aan [eiseres] verschuldigd is in verband met de gele uien dient [gedaagden] aan [eiseres] een totaal bedrag te betalen van (€ 12.557,10 + € 4.370,45 =) € 16.927,55.
Rente en kosten
In conventie
Rente
4.14.
Het verschuldigde bedrag van € 16.927,55 dient te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [eiseres] heeft deze rente voor de gele uien vanaf 4 juli 2019 tot 25 september 2019 berekend op een bedrag van € 480,70 en voor de rode uien vanaf 17 juli 2019 tot 30 september 2019 op een bedrag van € 112,25. [gedaagden] heeft de juistheid van die bedragen betwist. Omdat [eiseres] de gevorderde bedragen niet met een berekening heeft onderbouwd, kon [gedaagden] volstaan met een enkele betwisting. [eiseres] heeft niet afdoende toegelicht waarom de genoemde ingangsdata van de wettelijke handelsrente moeten worden gehanteerd – de enkele stelling dat de bedragen toen opeisbaar waren in de conclusie van antwoord in reconventie is daarvoor onvoldoende – zodat de rechtbank de gevorderde rente zal toewijzen met ingang van de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
Aan buitengerechtelijke incassokosten vordert [eiseres] een bedrag van € 1.242,75 voor de gele uien en een bedrag van € 861,40 voor de rode uien. [gedaagden] stelt dat deze kosten dienen te worden berekend over het totaalbedrag van de hoofdsom. Deze stelling is juist. Aanmaning voor beide hoofdsommen had plaats kunnen vinden in één aanmaning. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij met betrekking tot de gele uien al buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht voordat de eindafrekening van de rode uien kon worden opgemaakt, maar dat is niet gebleken. De overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen met betrekking tot betaling van de facturen voor de gele én de rode uien is van juli 2019.
Op grond van (analoge toepassing van) artikel 6:96 lid 7 tweede zin BW dienen de hoofdsommen van de vorderingen voor de vaststelling van de hoogte van het tarief bij elkaar te worden opgeteld.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt verder vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Omdat een lager bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen dan gevorderd, wijst de rechtbank een bedrag toe berekend over dat lagere bedrag, conform het wettelijk tarief, namelijk € 944,28.
proceskosten
4.16.
[gedaagden] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 104,42
- griffierecht € 914,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.144,42
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.18.
De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank het beroep in conventie van [gedaagden] op verrekening afwijst. Omdat die voorwaarde niet vervuld is, wordt aan beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie niet toegekomen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 16.927,55 (zestienduizend negenhonderd zevenentwintig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 18 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] te betalen van € 944,28,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.144,42,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MKG