ECLI:NL:RBNHO:2021:2986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8961193
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen en nalaten van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen Foekens Sloopcombinatie B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. Foekens verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer, met name in verband met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat Foekens geen deskundigenverklaring van het UWV heeft overgelegd, wat volgens de wet vereist is voor een ontbinding op deze grond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet heeft meegewerkt aan het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV, en dat de andere aangevoerde gronden voor ontbinding niet voldoende waren om het verzoek te rechtvaardigen.

De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de werknemer, die zich in een zieke toestand bevond, niet in staat was om zijn werk of aangepaste werkzaamheden te verrichten. Dit speelde een belangrijke rol in de beslissing, aangezien de gedragingen van de werknemer mede te maken hadden met zijn medische en sociale problemen. De kantonrechter heeft de frustratie van de werkgever over de situatie erkend, maar benadrukt dat de werknemer nu hulp en begeleiding ontvangt en dat hij actief moet blijven meewerken aan zijn re-integratie. De kantonrechter heeft besloten dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 8961193 AO VERZ 21-2
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (beschikking) van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Foekens Sloopcombinatie B.V.
gevestigd te Zaandam
verzoekster
verder te noemen: Foekens
gemachtigde: mr. drs. A.M. Feringa
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. A. Knol

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Foekens verzoekt om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] .
1.2.
De kantonrechter zal het verzoek van Foekens afwijzen, op de volgende gronden.
1.3.
De door Foekens gestelde verwijtbare gedragingen van [verweerder] gaan voor een groot deel over het niet of onvoldoende meewerken aan re-integratie door [verweerder] en hebben ook voor belangrijk deel te maken met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] vanaf 2 juni 2020. Als een werkgever ontbinding verzoekt wegens verwijtbaar handelen of nalaten in verband met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen, volgt uit de wet dat de kantonrechter het verzoek moet afwijzen als de werkgever geen deskundigenverklaring van het UWV heeft overgelegd (artikel 7:671b lid 5 van het Burgerlijk Wetboek). Foekens heeft geen deskundigenverklaring van het UWV overgelegd. Het verzoek moet daarom worden afgewezen, voor zover het is gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten in verband met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen.
1.4.
Op de hiervoor genoemde wettelijke eis bestaat een uitzondering voor het geval in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd om een deskundigenverklaring van het UWV te overleggen. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer niet meewerkt aan het onderzoek door het UWV. Maar die uitzondering doet zich hier niet voor. Vast staat namelijk dat Foekens geen deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd. Er is dus ook niet gebleken dat [verweerder] daaraan niet zou willen meewerken.
1.5.
De andere door Foekens aangevoerde gronden kunnen op zichzelf geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.
1.6.
Foekens beroept zich onder andere op twee incidenten in 2019. Over één van die incidenten, een gestelde aanval van [verweerder] op een medewerker, zegt Foekens zelf al dat niet kan worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Verder geldt dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na die incidenten is verlengd voor onbepaalde tijd. Gelet daarop kan Foekens deze incidenten niet nu alsnog aandragen als grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze incidenten zijn daarvoor ook niet meer actueel genoeg.
1.7.
Wat betreft een auto die door Foekens ter beschikking is gesteld aan [verweerder] , erkent [verweerder] dat hij die auto privé heeft gebruikt. Niet gebleken is echter dat Foekens aan [verweerder] heeft laten weten dat hij dat niet mocht doen en dat [verweerder] vervolgens de auto daarna toch weer privé heeft gebruikt. Daarvan uitgaande is geen sprake van verwijtbaar gedrag dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Ten aanzien van het door Foekens genoemde incident met een shovel geldt hetzelfde. Dit incident zou verwijtbaar handelen kunnen opleveren als kan worden vastgesteld dat [verweerder] na een expliciete waarschuwing toch met de shovel heeft gereden. Maar uit de door Foekens overgelegde en op de zitting besproken verklaring, en uit de overige stukken, blijkt dat niet.
1.8.
Vast staat wel dat [verweerder] met een telefoon die hem door Foekens ter beschikking was gesteld, heeft gebeld met of een sms heeft gestuurd naar Tunesië, ondanks een duidelijke mededeling van Foekens dat dat niet was toegestaan. Ook staat vast dat [verweerder] een andere telefoon heeft ingeleverd bij Foekens dan die hem ter beschikking was gesteld. Dit levert wel verwijtbaar gedrag op van [verweerder] . Maar deze twee gedragingen zijn niet van dien aard dat van Foekens redelijkerwijs niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die gedragingen kunnen daarom ook geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.
1.9.
Bovendien speelt mee dat [verweerder] een zieke werknemer is. Hoewel geen medische stukken zijn overgelegd, is wel voldoende aannemelijk geworden dat de gedragingen van [verweerder] , zoals het bellen en een sms sturen aan Tunesië, mede te maken hebben met medische en/of sociale problemen van [verweerder] . In de laatste verklaring van de bedrijfsarts van 27 januari 2021 staat dat [verweerder] nog steeds in het geheel niet in staat is zijn eigen werk of aangepaste werkzaamheden te doen. Hieruit volgt dat sprake is van ernstige medische problemen. Dit betekent dat kan worden aangenomen dat de gedragingen van [verweerder] in mindere mate verwijtbaar zijn en dat het verzoek van Foekens mede verband houdt met het opzegverbod tijdens ziekte. Ook dit staat in de weg aan ontbinding.
1.10.
De kantonrechter begrijpt de frustratie van Foekens over het optreden van [verweerder] en de ergernis over de moeite die het kost om in het kader van de re-integratie in contact te komen met [verweerder] . Anderzijds is ook wel duidelijk dat sprake is van serieuze medische problemen bij [verweerder] . Maar inmiddels heeft [verweerder] van meerdere kanten hulp en begeleiding. De kantonrechter wijst [verweerder] erop dat hij, met de hulp en begeleiding die hij inmiddels heeft, actief en beter moet meewerken en blijven meewerken aan zijn re-integratie. Als [verweerder] dat niet doet en incidenten blijven ontstaan, loopt hij het risico dat een nieuw verzoek van Foekens om ontbinding wel wordt toegewezen, dan wel dat wordt geoordeeld dat Foekens een nieuwe loonstop kan opleggen.
1.11.
Op de zitting heeft Foekens nog aangevoerd dat er veel meer incidenten zijn, maar daaraan kan de kantonrechter geen betekenis toekennen. Die incidenten zijn namelijk niet toegelicht of onderbouwd, en ook niet aan het verzoek ten grondslag gelegd.
1.12.
Het verzoek van Foekens wordt dus afgewezen.
1.13.
Normaal gesproken zou afwijzing van het verzoek betekenen dat Foekens de proceskosten moet betalen. Maar voor zo’n proceskostenveroordeling ziet de kantonrechter in dit geval geen reden. Gelet op wat hiervoor is overwogen en gelet op het aandeel dat [verweerder] ook heeft gehad ten aanzien van het ontstaan van sommige incidenten, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
wijst het verzoek af;
2.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter