In deze zaak hebben vier passagiers een verzoek ingediend tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam naar Sofia op 23 september 2019. De passagiers vorderden een bedrag van € 1.600,00 aan compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder, Transavia, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een wilde staking van een afhandelaar op de luchthaven, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft echter onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van een dergelijke omstandigheid. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende gegevens had verstrekt over de staking en de vertraging van de voorgaande vlucht, waardoor het beroep op buitengewone omstandigheden werd verworpen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.600,00 aan compensatie, evenals de proceskosten. De beslissing werd genomen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.