ECLI:NL:RBNHO:2021:2963

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8589389 CV FORM 20-5259
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Air Baltic Corporation AS, naar aanleiding van een vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Palanga (Litouwen) naar Amsterdam (Schiphol) via Riga (Letland) op 13 juni 2018. De vlucht van Riga naar Amsterdam is echter omgeleid naar Kopenhagen, waardoor de passagier met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming is aangekomen. De passagier heeft compensatie van € 250,00 geëist op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8589389 CV FORM 20-5259
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation AS,
Marupe district, LV-1053 Letland
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: I. Puriņš

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 11 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 4 augustus 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Palanga (Litouwen) naar Riga (Letland) en vervolgens vanuit Riga naar Amsterdam (Schiphol) op 13 juni 2018.
2.2.
De vlucht van Riga naar Amsterdam (hierna: de vlucht) is uitgeweken naar de luchthaven van Kopenhagen (Denemarken) en de passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht om vervolgens vanuit Kopenhagen verder te vliegen naar eindbestemming Amsterdam, alwaar de passagier uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75, althans € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vervoerder is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 7 aanhef en lid 1, sub b, tweede streepje van de Brussel I bis-Verordening in combinatie met het bepaalde in het Rehder-arrest (zaak C-204/08) van het Hof, de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem, bevoegd is van het geschil kennis te nemen, nu de plaats van aankomst van het betreffende vliegtuig Schiphol was.
4.2.
De vervoerder heeft de vordering erkend en voert aan de verzochte compensatie reeds aan de passagier te hebben voldaan. De vraag die voorligt is of de vervoerder bevrijdend heeft betaald aan de passagier en derhalve niets meer aan haar verschuldigd is. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder betaling heeft toegezegd, mits zij haar identiteitsbewijs zou tonen aan de balie van de vervoerder te Litouwen. Gezien het feit dat de passagier woonachtig is in Nederland heeft zij niet aan dit verzoek voldaan. De vervoerder voert thans aan de vordering voldaan te hebben en heeft ter onderbouwing van deze stelling een betaalopdracht overgelegd aan de Swedbank van 13 juni 2020.
4.3.
Op basis van de overgelegde betaalopdracht kan niet worden vastgesteld dat de betaalopdracht ook daadwerkelijk is uitgevoerd. De vervoerder heeft onvoldoende aangetoond dat zij bevrijdend aan de passagier heeft betaald. Indien mocht blijken dat dit wel het geval is en de vervoerder dit kan aantonen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een verklaring van de bank en/of een bankafschrift, dan gaat de kantonrechter ervan uit dat de passagier erkent dat de vervoerder aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. In deze procedure moet het er echter voor worden gehouden dat de vervoerder de vordering van de passagier (nog) niet (volledig) heeft betaald. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als niet weersproken toewijsbaar.
4.4.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat de passagier de buitengerechtelijke kosten heeft voldaan.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat zij ongelijk krijgt.
4.6.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.7.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 298,40 aan de passagier, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 75,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open