ECLI:NL:RBNHO:2021:2946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
15/062056-20 en 15/221477-20 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor een reeks gewelddadige acties, waaronder ontploffingen en brandstichting, gericht tegen een slachtoffer en diens familie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks gewelddadige acties tegen leeftijdsgenoot [slachtoffer 2] en zijn familie. De tenlastegelegde feiten vonden plaats tussen februari en juli 2020 en omvatten onder andere het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen en brandstichting. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 1 januari 2020 samen met [slachtoffer 2] een explosief had geplaatst bij het Pannenkoekenparadijs in Haarlem, wat leidde tot aanzienlijke schade en verwondingen. Verdachte werd ook verantwoordelijk gehouden voor meerdere andere gewelddadige incidenten, waaronder zware mishandeling en bedreigingen tegen de moeder van [slachtoffer 2]. De rechtbank sprak verdachte vrij van enkele feiten, maar veroordeelde hem tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 16 maanden, met een PIJ-maatregel en bijkomende vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals het hoge recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/062056-20 en 15/221477-20 (ttz.gev)
Uitspraakdatum: 9 april 2021
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 16, 22 en 26 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
( [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.J.A. Colijn en A.F. Hof en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder
parketnummer 15/221477-20ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom, althans een explosief aan/op/bij een ruit/deur/pui van een bedrijfspand (het Pannenkoekenparadijs, gelegen aan het Reinaldapad 10) te bevestigen/plakken/plaatsen en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking te brengen met die vuurwerkbom/dat explosief en/of
deze aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, waardoor deze tot ontploffing is gekomen en/of de ruit is gebroken/verbroken, en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Aan verdachte is onder
parketnummer 15/062056-20, na ter terechtzitting van 14 januari 2021 toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting van 16 maart 2021 toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom, althans een explosief aan te steken en tot ontploffing te brengen tegen en/of bij de achterpui van de woning gelegen aan [adres] , waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de toen in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] en/of bewoners van omringende woningen, in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met rode verf (onder meer) de tekst 'RIP [slachtoffer 2] DOOD XX' op de garagedeur (behorend bij de woning gelegen aan [adres] ) en/of op de gevel van voornoemde woning en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] aan te brengen;
Feit 3
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur en/of de gevel van de woning (gelegen aan [adres] ) en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [naam] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 4
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [zoon van slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een (groot) mes te trekken en/of (vervólgens) daarmee te zwaaien richting die [zoon van slachtoffer 1] ;
Feit 5
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk het (keuken)raam (gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan
[slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 6
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2020 tot en met 30 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere (keuken)ra(a)m(en) (behorend bij de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 7
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, een Cobra 6, althans illegaal zwaar knalvuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing heeft gebracht in de brievenbus van de woning van
voornoemde personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde kaak en/of een gat in het trommelvlies (in het linker oor) en/of zenuwbeschadiging in de kaak (aan de linkerzijde van de kaak) en/of een gebroken arm en/of een gebroken voet en/of een grote hoeveelheid verwondingen aan het lichaam (met diverse blijvende littekens tot gevolg) en/of zenuwschade aan het aangezicht (met een blijvende gevoelsstoornis tot gevolg) en/of blijvende spierschade, heeft toegebracht, door een Cobra 6, althans illegaal zwaar knalvuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing te brengen in de brievenbus van haar woning;
Feit 8
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan [adres] , door een Cobra (althans illegaal zwaar vuurwerk, althans een explosief) aan te steken en vervolgens in die brievenbus te brengen/gooien waarna deze tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor yoornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 9
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een mix van benzine en/of spiritus en/of napalm en/of spuitlijm, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (van het merk [merk] , type [type] , toebehorend aan [naam] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of nabij gelegen geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 10
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning gelegen aan [adres] , met dat opzet met een moker het raam aan de voorzijde van de woning in heeft geslagen en/of (vervolgens)
benzine, althans een brandbare vloeistof, in/over/tegen voornoemd raam heeft gesprenkeld/gegooid/gegoten, van welke poging tot brandstichting gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en/of voor omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van de omringende woningen, in elk geval voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de omringende woningen, althans een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor (een) ander(en), opzettelijk een
  • bidon gevuld met benzine althans een brandbare stof en/of
  • aansteker en/of
  • moker en/of
  • bivakmuts en/of
  • regenjas
bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 11
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom, althans een explosief in de achtertuin van een woning (gelegen aan [adres] ) te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de omringende woningen en/of de nabij aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 12
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te Haarlem, een of meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
  • een (zelf vervaardigd en/of getransformeerd) vuurwapen (inclusief geluidsdemper), kaliber .22 en/of
  • een (zelf vervaardigd en/of getransformeerd) vuurwapen (voorzien van een houten handgreep), kaliber .22,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

De aan verdachte in deze strafzaak tenlastegelegde feiten maken deel uit van een onderzoek naar een reeks gewelddadige acties in de periode van februari 2020 tot en met juli 2020, gericht tegen [slachtoffer 2] en zijn familie.
Het dieptepunt is bereikt op 31 mei 2020, toen de moeder van [slachtoffer 2] zwaar gewond is geraakt door een ontploffing van zwaar vuurwerk aan de brievenbus van haar woning. Maar ook daarvoor en daarna hebben er ernstige incidenten plaatsgevonden. Er is twee keer een fragmentatiebom in de achtertuin van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] ontploft, het keukenraam van haar woning is meerdere malen vernield, er is een plan bedacht haar woning in brand te steken, de woning en de auto van de grootouders van [slachtoffer 2] zijn vernield, [slachtoffer 2] en zijn broer zijn bedreigd en de auto van de grootmoeder van [slachtoffer 2] is in brand gestoken.
Deze aanslagen hebben alle plaatsgevonden na de ontploffing van een vuurwerkbom bij het pannenkoekenrestaurant in het Reinaldapark te Haarlem op 1 januari 2020, een wraakactie van [slachtoffer 2] tegen zijn voormalige werkgever waarbij verdachte zwaar gewond is geraakt. Vervolgens is er een conflict tussen [slachtoffer 2] en verdachte ontstaan, waarbij verdachte aan [slachtoffer 2] verweet dat [slachtoffer 2] geen openheid van zaken heeft gegeven tegenover de politie. Vanaf 2 februari 2020 zijn voornoemde acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie ondernomen. Bij een deel van de acties is verdachte betrokken geweest. Bij alle acties zijn ook anderen betrokken geweest. De vraag of verdachte bij alle acties betrokken is geweest, en in welke hoedanigheid zal de rechtbank in dit vonnis beantwoorden.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit, tot vrijspraak van de onder parketnummer
15/062056-20ten laste gelegde feiten 1 en 10 primair en tot bewezenverklaring van de onder 2 tot en met 6, 7 primair, 8, 9, 10 subsidiair, 11 en 12 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring van het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van de onder parketnummer
15/062056-20ten laste gelegde feiten 1, 2, 3, 6, 7 primair en subsidiair, 8, 9, 10 primair en subsidiair en 11. Daarbij heeft de verdediging telkens betoogd dat bewijs voor het medeplegen ontbreekt. Ten aanzien van feit 7 primair heeft de verdediging daarnaast betoogd dat geen sprake is van voorbedachten raad en evenmin van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] , [zoon van slachtoffer 1] of [zoon van slachtoffer 1] . Ten aanzien van feit 8 heeft de verdediging ook aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor de woning en/of omringende woningen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer
15/062056-20als feit 1 ten laste is gelegd en dat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.2
Vrijspraak feit 2 en 3
Anders dan gerekwireerd door de officieren van justitie is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder parketnummer
15/062056-20als de feiten 2 en 3 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat de woning aan de woning [adres] en de auto van de grootouders van [slachtoffer 2] op 10 februari 2020 met rode verf zijn beklad en dat er op de garagedeur, de schutting en de zijkant van die woning bedreigende teksten zijn gespoten, waaronder ‘RIP [slachtoffer 2] DOOD’. Vast staat ook dat verdachte toen nog in het ziekenhuis lag en dat hij deze feiten dus niet zelf gepleegd kan hebben.
Hoewel het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte op zijn minst wetenschap had van het plegen van deze feiten, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende van een wezenlijke en significante bijdrage van verdachte bij het plegen van deze feiten.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich ten tijde van voornoemde beschadiging en bedreiging in de omgeving van de plaats delict bevonden en dat verdachte rond die tijd ook telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 4] .
Uit het dossier blijkt verder dat in de mobiele telefoon van verdachte dertien afbeeldingen zijn aangetroffen, waarop de woning aan [adres] en/of de directe omgeving daarvan te zien is. Negen van die afbeeldingen zijn opgeslagen met datum 31 januari 2020 en vier met datum 10 februari 2020.
In de mobiele telefoon van verdachte is door de politie ook een notitie gedateerd 14 februari 2020 aangetroffen met een raptekst waarin de woorden “Rip [slachtoffer 2] ” voorkomen.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat verdachte aan hem in de schuur heeft verteld dat het huis van de grootouders van [slachtoffer 2] met rode verf is beklad en daarop ‘ [slachtoffer 2] gaat dood’ is geschreven. Verdachte vertelde daarbij volgens [medeverdachte 5] niet dat hij dat zelf had gedaan, maar wel dat iemand uit zijn groep dat had gedaan
.
Echter, uit het voorgaande blijkt niet dat verdachte opzettelijk aan het plegen van die feiten een actieve bijdrage van enig gewicht heeft geleverd, bijvoorbeeld door een plan te maken en/of de medeverdachten aan te sturen bij de uitvoering daarvan.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat wettig bewijs voor een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ontbreekt, waardoor verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
4.3.3
Vrijspraak feit 7 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder parketnummer
15/062056-20als feit 7 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander getracht heeft om [slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] en/of [zoon van slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de diverse verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5] en de overige bevindingen in het dossier kan geenszins worden afgeleid dat bij medeverdachte [medeverdachte 5] (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan op de dood van [slachtoffer 1] , [zoon van slachtoffer 1] en [zoon van slachtoffer 1] , op dat moment de bewoners van de woning aan [adres] , toen hij de Cobra 6 in de brievenbus van de voordeur van de woning plaatste, laat staan dat bij het plaatsen van die Cobra sprake is geweest van voorbedachten raad om de bewoners om het leven te brengen. Hoewel het ontploffen van een Cobra 6 onder bepaalde omstandigheden dodelijk letsel tot gevolg kan hebben, heeft medeverdachte [medeverdachte 5] , gelet op de geschetste gang van zaken, naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de officieren van justitie concluderen, niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners aanvaard. Doel van de actie was immers de voordeur van de woning eruit te blazen. Dit maakt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.3.4
Partiële vrijspraak feit 8
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat van het aan verdachte onder parketnummer
15/062056-20ten laste gelegde feit 8 levensgevaar of gemeen gevaar voor de omringende woningen te duchten is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op het forensisch onderzoek in het dossier is immers aan de voorwaarde dat dit voor verdachte voorzienbaar is geweest, niet voldaan. Daarom zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.5
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit en de onder parketnummer
15/062056-20ten laste gelegde feiten 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9, 10 primair, 11 en 12 op grond van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
4.3.6
Bewijsoverwegingen parketnummer 15/062056-20
4.3.6.1 Algemene overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5]
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 5] heeft afgelegd en heeft de rechtbank verzocht de verklaringen van [medeverdachte 5] niet te gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank acht de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5] voldoende betrouwbaar om deze niet in algemene zin uit te sluiten. De rechtbank komt tot dat oordeel, enerzijds omdat de door [medeverdachte 5] afgelegde verklaringen op onderdelen steun vinden in overige bevindingen in het procesdossier. Anderzijds acht de rechtbank de door [medeverdachte 5] gegeven uitleg voor zijn deels wisselende verklaringen, geloofwaardig. [medeverdachte 5] heeft verklaard zichzelf tijdens zijn verhoren bij de politie in eerste instantie te hebben willen vrijpleiten, maar kon of wilde dat gaandeweg niet langer volhouden, waarna hij steeds meer strafbare feiten heeft bekend. Door deze bekentenissen heeft [medeverdachte 5] vooral zichzelf belast. Hij heeft onder meer het meest ernstige feit uit de reeks incidenten bekend. In zijn vijfde verhoor heeft hij namelijk bekend dat hij op 31 mei 2020 de aangestoken Cobra 6 in de brievenbus van de woning aan [adres] heeft geplaatst, terwijl er op dat moment geen onomstotelijk bewijs tegen hem voorhanden was. Ook is [medeverdachte 5] al in de aanloop van de behandeling van zijn strafzaak het mediationtraject aangegaan met aangeefster [slachtoffer 1] , het zwaar gewond geraakte slachtoffer van dit feit. Aldus geeft [medeverdachte 5] er blijk van (uiteindelijk) verantwoordelijkheid te hebben genomen voor zijn daden. Deze vérgaande ontwikkeling in de proceshouding van [medeverdachte 5] sterkt de rechtbank in de overtuiging dat zijn latere verklaringen oprecht zijn. Daar komt nog bij dat [medeverdachte 5] heeft toegelicht dat zijn herinneringen helderder zijn geworden, naarmate de periode waarin hij intensief blowde verder achter hem lag. Ook dit acht de rechtbank aannemelijk en draagt bij aan de betrouwbaarheid van zijn latere verklaringen.
Desondanks zal de rechtbank met de belastende verklaringen van [medeverdachte 5] behoedzaam omgaan. Uit het dossier blijkt immers dat [medeverdachte 5] bij veel gebeurtenissen in de lange periode tussen maart tot en met juli 2020 betrokken is geweest en/of daarvan kennis heeft gehad, terwijl hij destijds veelvuldig blowde. Zoals hiervoor al overwogen zijn [medeverdachte 5] ’s herinneringen na verloop van tijd helderder geworden. Hierdoor en als gevolg van zijn stapsgewijze bekentenissen, is [medeverdachte 5] in zijn verhoren regelmatig teruggekomen op verschillende onderdelen uit eerdere verklaringen. De rechtbank zal dus de latere verklaringen van [medeverdachte 5] tot uitgangspunt nemen voor het bewijs, maar acht het daarbij van belang dat de onderdelen van verklaringen van [medeverdachte 5] die bijdragen aan bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten zoveel mogelijk door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Dat kunnen zowel de verklaringen die verdachte is gaan afleggen, na te zijn geconfronteerd met de bekennende verklaringen van [medeverdachte 5] betreffen als overige (belastende) bevindingen in het dossier.
Nu de rechtbank voldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen ziet voor de (latere) verklaringen van [medeverdachte 5] en deze verklaringen in algemene zin betrouwbaar acht, zal de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de verdediging strekkende tot aanhouding van de strafzaak teneinde de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 5] te doen onderzoeken door een rechtspsycholoog, afwijzen. Overigens is de waardering van het bewijs bij uitstek een taak die aan de rechter is toebedeeld.
4.3.6.2 Algemene overwegingen met betrekking tot de rolverdeling tussen [medeverdachte 5] en verdachte
De rechtbank gaat met betrekking tot de door medeverdachte [medeverdachte 5] als pleger begane strafbare feiten uit van de door [medeverdachte 5] geschetste rolverdeling, waarbij [medeverdachte 5] als uitvoerder van door verdachte gegeven opdrachten fungeerde. De aanleiding voor de acties vanuit verdachte richting [slachtoffer 2] was, als hiervoor overwogen, gelegen in het conflict tussen [slachtoffer 2] en verdachte, waarbij verdachte aan [slachtoffer 2] verweet dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven tegenover de politie over de aanslag van 1 januari 2020 op het Pannekoekenparadijs. Dat verdachte heel erg boos was op [slachtoffer 2] , blijkt bijvoorbeeld uit het opgenomen telefoongesprek tussen hen van 14 maart 2020 (Einddossier Onderzoek [onderzoek] p. 111 en 112). Hierin zegt verdachte onder andere tegen [slachtoffer 2] : “je gaat eraan, pik.”
[medeverdachte 5] heeft na meerdere verhoren bij de politie bekend dat hij de uitvoerder is geweest van een aantal van de hieronder bewezenverklaarde feiten, omdat verdachte hem daartoe overhaalde door een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen en hem bovendien voorzag van meerdere middelen om de uitvoering van diezelfde bewezenverklaarde feiten mogelijk te kunnen maken.
Hoewel verdachte ten stelligste ontkent dat hij ooit wie dan ook opdracht heeft gegeven tot het plegen van strafbare feiten, spreekt hij in zijn verhoren bij de politie over “actie-reactie” voor wat betreft zijn houding ten aanzien van [slachtoffer 2] . De rechtbank wordt verder gesterkt in haar overtuiging dat verdachte als opdrachtgever heeft gefungeerd door de vele rapteksten die in zijn telefoon zijn aangetroffen. Hoewel verdachte in het midden laat welke gedeeltes van de rapteksten op waarheid berusten en welke (zorgelijke) fantasieën betreffen, zijn meerdere gedeeltes van deze teksten één-op-één te verbinden aan de gepleegde feiten. Tevens blijkt daaruit van een langdurige en hevige boosheid van verdachte richting [slachtoffer 2] .
4.3.6.3 Overwegingen ten aanzien van feit 6
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft gedetailleerd verklaard over het beschadigen en vernielen van het keukenraam van de woning van de familie [familie] in de periode van 20 tot 30 mei 2020. Hij zou dit hebben gedaan in opdracht van verdachte en hem zou daarvoor geld in het vooruitzicht zijn gesteld. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de bewijsoverweging over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] , geen reden de verklaringen van [medeverdachte 5] op dit punt in twijfel te trekken. Verder blijkt uit de rapteksten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen dat hij in deze periode boos was op [slachtoffer 2] . Het feit past daarnaast in het patroon van wraakacties vanuit verdachte richting [slachtoffer 2] , waarbij verdachte zelf ook al eens de ruit van de woning van de familie [familie] had ingegooid. Bovendien blijkt uit het dossier geen eigen motief voor [medeverdachte 5] om dit feit uit eigen beweging te plegen.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank daarom de lezing van [medeverdachte 5] , waaruit volgt dat [medeverdachte 5] en medeverdachte [medeverdachte 2] het keukenraam van de familie [familie] hebben beschadigd omdat zij geld zouden krijgen van verdachte als het keukenraam zou sneuvelen. Vervolgens heeft [medeverdachte 5] het keukenraam de nacht erop alsnog ingegooid en is hij daarvoor ook daadwerkelijk betaald door verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] op 23 mei 2020 en alleen met [medeverdachte 5] op 24 mei 2020 bij het plegen van de beschadiging en de vernieling van het keukenraam van de woning van de familie [familie] .
4.3.6.4 Overwegingen ten aanzien van feit 7 subsidiair
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank het volgende. Zowel medeverdachte [medeverdachte 5] als verdachte zelf heeft verklaard dat van tevoren in de schuur van verdachte is gesproken over het laten ontploffen van de brievenbus van de familie [familie] door middel van een Cobra 6 en dat verdachte dit stuk vuurwerk aan [medeverdachte 5] heeft gegeven, nadat hij het had gereinigd met alcohol. [medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd dit feit te plegen en dat hij hem daarvoor geld heeft geboden. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de bewijsoverweging over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] , geen reden om aan diens verklaring te twijfelen, zeker nu [medeverdachte 5] zichzelf belast in zijn bekennende verklaring over dit feit, het ernstigste in de reeks. Daartegenover staat de verklaring van verdachte bij de politie op 17 november 2020 en ter terechtzitting dat [medeverdachte 5] de Cobra desgevraagd wilde hebben om hem in de brievenbus te doen. Bezien in het licht van de geconstateerde bevindingen over verdachte (zie onder meer overweging 4.3.6.2) acht de rechtbank die uitleg van verdachte niet geloofwaardig.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 14 juli 2020 dat er meerdere afbeeldingen van de voorzijde van de woning van de familie [familie] via de applicatie Google Maps op 30 mei 2020 in de telefoon van verdachte zijn opgeslagen, slechts enkele uren voordat de Cobra 6 tot ontploffing kwam. Dit maakt mede duidelijk dat verdachte bijna obsessief bezig was met de familie [familie] .
Het voorgaande levert, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank, een nauwe en bewuste samenwerking op tussen [medeverdachte 5] en verdachte, overigens ook wanneer de rechtbank van de versie van verdachte zou uitgaan.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] geen voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Hoewel de rechtbank aan wil nemen dat het niet de bedoeling van verdachte is geweest om de moeder van [slachtoffer 2] dusdanig ernstig letsel toe te brengen, dient de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dit (zwaar lichamelijke) letsel binnen een ander beoordelingskader beantwoord te worden.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] komt naar voren dat hij heeft gewacht totdat de lichten bij de overburen van de familie [familie] uit waren, in dat geval zou het veilig zijn de Cobra te plaatsen. Maar dit geldt niet voor de lichten in de woning van de familie [familie] zelf. [medeverdachte 5] heeft hierover namelijk verklaard dat hij – nadat hij de Cobra 6 had aangestoken – door de shutters heen een korte blik in de woning wierp en toen achterin de woning een (schemer)lampje zag branden en niemand op de bank zag zitten. Het slachtoffer [slachtoffer 1] verklaart dat de lichten in de woonkamer en de keuken, en zelfs de televisie op dat moment beneden nog aan waren en dat de shutters van de keukenramen aan de voorzijde van de woning nog open waren. Dat de lichten beneden in de woning op dat moment nog aan waren, wordt ook verklaard door [zoon van slachtoffer 1] en wordt bevestigd in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met als bijlage de foto’s van de camerabeelden van de voor de deur geparkeerde [merk] (dossierpagina’s 1745 en 1746, desbetreffende foto op pagina 1751).
Gelet op het voorgaande heeft [medeverdachte 5] onvoldoende onderzocht of zich personen op de benedenverdieping van de woning bevonden. Sterker nog, hij heeft in het geheel geen rekening gehouden met de aanwezigheid van mogelijke personen op de benedenverdieping van de woning, omdat hij heeft verklaard dat hij de Cobra 6 al had aangestoken vóórdat hij via het raam de woning in keek en hij deze dus snel moest plaatsen omdat hij anders zelf gevaar liep. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 5] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ontploffing van de Cobra 6 zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij het slachtoffer. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte als medepleger strekt zich naar het oordeel van de rechtbank ook hiertoe uit.
Tot slot is door de verdediging betoogd dat geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, zodat het bestanddeel voorbedachten rade niet kan worden bewezen.
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat verdachte [medeverdachte 5] heeft voorzien van een Cobra 6, terwijl beiden op dat moment wisten wat er met dit zware vuurwerk zou gebeuren: namelijk het laten ontploffen van de brievenbus van de woning van de familie [familie] . Er was dus sprake van een vooropgezet plan. Daarnaast volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 5] dat hij in elk geval meerdere minuten op de uitkijk op het schoolterrein heeft gestaan en heeft gewacht tot het licht bij de overburen van de familie [familie] uit was. Pas daarna is [medeverdachte 5] naar de woning toe gelopen. Het feit is derhalve niet in een opwelling gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het feit is gepleegd met voorbedachten rade.
4.3.6.5 Overwegingen ten aanzien van feit 8
Voor hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van het medeplegen, verwijst de rechtbank naar wat hiervoor reeds is overwogen onder 4.3.6.4, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ook dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 5] heeft gepleegd.
Uit het explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij de voordeur van een woning op 31 mei 2020 in Haarlem van het NFI van 10 oktober 2020 is gebleken dat door de explosie een deel van de voordeur verscherfd is geraakt, wat ervoor heeft gezorgd dat de ontstane scherven en brokstukken van de omgevingsmaterialen (in dit geval: de voordeur) met hoge snelheden zijn weggeslingerd. Hierdoor is schade aan en in de woning ontstaan. De rechtbank concludeert dan ook dat wettig en overtuigend is bewezen dat er gevaar voor de woning is ontstaan door de ontploffing van de Cobra 6.
4.3.6.6 Overwegingen ten aanzien van feit 9
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank het volgende. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de auto van het slachtoffer [naam] in opdracht van verdachte in de brand heeft gestoken, dat verdachte hem van de benodigde materialen en instructies heeft voorzien en dat verdachte hem geld heeft geboden voor het uitvoeren van dit feit. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de bewijsoverweging over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] , geen aanleiding deze verklaring in twijfel te trekken. Niet gebleken is dat [medeverdachte 5] een zelfstandig motief heeft gehad de auto van [naam] uit eigen beweging in de brand te steken. Gelet op het voorgaande en het geconstateerde patroon in de reeks van acties jegens [slachtoffer 2] en zijn familie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte nauw en bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt bij het plegen van dit feit.
4.3.6.7 Overwegingen ten aanzien van feit 10 primair
Zowel de officieren van justitie als de verdediging hebben geconcludeerd tot vrijspraak van poging tot brandstichting. Volgens de officieren van justitie is voor een strafbare poging tot brandstichting de aanwezigheid van een vuurbron noodzakelijk en kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 5] de aansteker die hij bij zich had niet heeft gebruikt.
De rechtbank komt tot een andere slotsom dan de officieren van justitie (en de verdediging) op basis van het door hen aangehaalde arrest Hoevense brandstichting, HR 24 maart 1992, NJ 1992/815. In dat arrest was namelijk door de verdachte geen vuur(bron) gebruikt. Maar ook was niet bewezen verklaard dat er benzine in het in de bewezenverklaring bedoelde pand daadwerkelijk was uitgegoten. Dit had tot gevolg dat er ten aanzien van het desbetreffende feit geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Uit dit arrest kan daarom niet zonder meer worden afgeleid dat een verdachte, wanneer er geen vuurbron is gebruikt, dient te worden vrijgesproken van een poging tot brandstichting.
In de onderhavige zaak heeft [medeverdachte 5] allereerst met een moker de buitenste ruit van het keukenraam van de woning vernield en vervolgens benzine over het kozijn gegoten, die ook op de grond lekte. Naar het oordeel van de rechtbank is met het stukslaan van het raam en het uitgieten van de benzine sprake geweest van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf om de woning in brand te steken.
De verdediging heeft nog bepleit dat, nu de benzine niet is aangestoken, niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans aanwezig was op brand dan wel dat gemeen gevaar voor de woning, aangrenzende woningen en/of levensgevaar te duchten was.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat benzine een zeer brandbare stof is. Deze benzine is deels op het kozijn van de woning uitgegoten. Dat een gedeelte van de benzine uit de bidon op de kleding en/of schoenen van medeverdachte [medeverdachte 5] terecht is gekomen, doet niets af aan het gegeven dat het zeer wel mogelijk moet zijn geweest om de hoeveelheid benzine die tegen de woning van de familie [familie] is gesprenkeld te laten ontvlammen en aldus brand te stichten aan de woning. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat een brand in een rijtjeshuis gemakkelijk kan overslaan naar de omliggende woningen met de daarin aanwezige bewoners, zodat de rechtbank ook dit bestanddeel wettig en overtuigend bewezen acht. Daar komt bij dat deze poging in de nacht is ondernomen, zodat een eventuele brand de bewoners in hun slaap zou hebben overvallen.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard medeverdachte [medeverdachte 5] te hebben voorzien van een moker, een regenjas en een bidon gevuld met benzine, wetende dat deze spullen zouden worden gebruikt om de woning van de familie [familie] in brand te steken.
[medeverdachte 5] heeft dit bevestigd en heeft bovendien verklaard dat hij dit feit in opdracht van verdachte heeft gepleegd en dat verdachte hem daarvoor geld heeft geboden. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de bewijsoverweging over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] , geen aanleiding deze verklaring in twijfel te trekken. Niet gebleken is dat [medeverdachte 5] een zelfstandig motief heeft gehad om de woning van [slachtoffer 1] uit eigen beweging in de brand te steken. Verder vindt de verklaring van [medeverdachte 5] bevestiging in het appverkeer van die nacht met [medeverdachte 2] (“Nog niks tegen [verdachte] zeggen”) en in de rapteksten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, waaronder de raptekst van 8 juli 2020: “Voor paar meijer wat benzine in je tent (…) daarom dat ik zonder moker vlucht.” Ten slotte, de actie past in het door verdachte zelf gememoreerde patroon van ‘actie reactie’. Er was op de middag van 3 juli 2020 een nitraat naar zijn schuur gegooid, volgens hem door één van de jongens [familie] .
Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van verdachte gelet op het voorgaande een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 5] op.
Dat de rechtbank ten aanzien van [medeverdachte 5] vrijwillige terugtred aanneemt, doet overigens niets af aan de strafbaarheid van verdachte.
4.3.6.8 Overwegingen ten aanzien van feit 11
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 5] heeft uitgelegd hoe hij een bom moest maken en dat hij hem bovendien heeft voorzien van de benodigdheden voor deze bom, te weten een zoutvaatje, twee lege colaflesjes en de bouten en moeren, terwijl hij wist wat [medeverdachte 5] met deze bom van plan was. [medeverdachte 5] heeft dit (deels) bevestigd en heeft bovendien verklaard dat verdachte hem opdracht heeft gegeven tot het plegen van dit feit en dat verdachte hem daarvoor geld geboden heeft.
De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de bewijsoverweging over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] , geen aanleiding deze verklaring in twijfel te trekken. De verklaring van [medeverdachte 5] wordt ook op meerdere punten ondersteund door andere bewijsmiddelen en past in het patroon van wraakacties vanuit verdachte richting [slachtoffer 2] en diens familie, en de aanhoudende boosheid van verdachte. Zo heeft verdachte op 8 juli 2020 de volgende raptekst in zijn telefoon geplaatst: “Word wakker luide knal dat is weer een incident / De bom blaast cement je fundament.” Bovendien wist verdachte inmiddels dat de brandstichting op 4 juli 2020 niet was gelukt.
Daarnaast is er DNA-match met de stiefvader van verdachte geconstateerd op de drinkflesjes die onderdeel hebben uitgemaakt van het explosief. Verdachte heeft ten aanzien van de drinkflesjes zijn verklaring aangepast nadat hij door de politie werd geconfronteerd met voornoemde DNA-match.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 5] een ontploffing teweeg heeft gebracht op 6 juli 2020.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom aan/op een pui van een bedrijfspand, het Pannenkoekenparadijs, gelegen aan het Reinaldapad 10, te bevestigen en vervolgens deze aan te steken en tot ontbranding te brengen, waardoor deze tot ontploffing is gekomen en de ruit is gebroken en waarvan gemeen gevaar voor goederen waaronder dat bedrijfspand te duchten was.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
parketnummer 15/062056-20ten laste gelegde feiten 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9, 10 primair, 11 en 12 heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 4
hij op 14 maart 2020 te Haarlem, [zoon van slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een groot mes te trekken;
Feit 5
hij op 14 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk het keukenraam, gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] , toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield;
Feit 6
hij op tijdstippen in de periode van 20 mei 2020 tot en met 30 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander en anderen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere keukenramen behorend bij de woning aan [adres] , die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd;
Feit 7 subsidiair
hij op 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde kaak en een gat in het trommelvlies in het linker oor en een zenuwbeschadiging in de kaak, aan de linkerzijde, en een gebroken arm en een gebroken voet en een grote hoeveelheid verwondingen aan het lichaam met diverse blijvende littekens tot gevolg en zenuwschade aan het aangezicht met een blijvende gevoelsstoornis tot gevolg en blijvende spierschade, heeft toegebracht, door een Cobra 6 tot ontploffing te brengen in de brievenbus van haar woning;
Feit 8
hij op 31 mei 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan [adres] , door een Cobra 6 aan te steken en vervolgens in die brievenbus te brengen waarna deze tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en [zoon van slachtoffer 1] en [zoon van slachtoffer 1] te duchten was;
Feit 9
hij op 14 juni 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine ten gevolge waarvan een auto van het merk [merk] , type [type] , toebehorend aan [naam] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 10 primair
hij op 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning gelegen aan [adres] , met dat opzet met een moker het raam aan de voorzijde van de woning in heeft geslagen en vervolgens benzine tegen voornoemd raam heeft gegoten, van welke poging tot brandstichting gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en voor omringende woningen en/of levensgevaar voor bewoners van de omringende woningen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 11
hij op 6 juli 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom in de achtertuin van een woning gelegen aan [adres] te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en omringende woningen en levensgevaar voor de nabij aanwezige personen te duchten was;
Feit 12
hij op 9 juli 2020 te Haarlem, meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
  • een zelf vervaardigd en/of getransformeerd vuurwapen inclusief geluidsdemper, kaliber .22 en
  • een zelf vervaardigd en/of getransformeerd vuurwapen voorzien van een houten handgreep, kaliber .22,
zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het onder parketnummer
15/221477-20bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder parketnummer
15/062056-20bewezenverklaarde levert op:
Feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 5: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 6: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd;
Feiten 7 subsidiair en 8: eendaadse samenloop van medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade en medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 9: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 10 primair: medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
Feit 11: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 12: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 22 maanden met aftrek van het voorarrest, met daarbij de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) en als vrijheidsbeperkende maatregelen een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten en een gebiedsverbod met betrekking tot de [weg] te [plaats] voor de duur van vijf jaren, waarbij wordt gevorderd te bepalen dat bij het niet-voldoen aan deze maatregel telkens vervangende jeugddetentie voor de duur van een week wordt toegepast, met een maximale duur van zes maanden. De officieren van justitie hebben verder gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Tot slot is gevorderd om de in beslag genomen goederen in de zaak met parketnummer
15/062056-20met goednummers 2, 3, 5, 8, 10, 19, 21, 22 en het in beslag genomen goed in de zaak met parketnummer
15/221477-20verbeurd te verklaren en de overige in beslag genomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel ten aanzien van het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit en verdachte voor het overige te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, subsidiair tot een jeugddetentie in combinatie met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Indien de rechtbank het opleggen van een PIJ-maatregel overweegt, verzoekt de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden teneinde aan de hand van een maatregelenrapport te onderzoeken welke straf of maatregel passend is voor verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties en maatregelen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, tezamen met [slachtoffer 2] , tijdens Oud en Nieuw een ontploffing teweeggebracht door een zelfgemaakte vuurwerkbom aan de pui van het Pannenkoekenparadijs te Haarlem te bevestigen en deze aan te steken. [slachtoffer 2] wilde op deze manier wraak nemen op het Pannenkoekenparadijs vanwege een zakelijk geschil. Door de ontploffing is forse schade ontstaan aan het pand van het Pannenkoekenparadijs. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten angst en onrust, allereerst bij de direct betrokkenen, zoals de eigenaar en werknemers van het Pannenkoekenparadijs, maar ook daarbuiten, bij mensen die ervan horen of erover lezen. Het moge duidelijk zijn dat dit volstrekt onacceptabel is en de rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat verdachte bij deze aanslag zelf zwaar gewond is geraakt.
Verdachte heeft zich daarna als opdrachtgever schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige strafbare feiten, met als kennelijk doel wraak te nemen op zijn voormalige vriend [slachtoffer 2] en diens familie. De gevolgen van de woede die verdachte heeft gevoeld richting [slachtoffer 2] zijn desastreus geweest. Bij het dieptepunt van de reeks van geweld, namelijk een ontploffing van een Cobra 6 in de brievenbus op 31 mei 2020, is de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , zwaar gewond geraakt. Het is mede aan verdachte te wijten dat zij de rest van haar leven zal moeten leven met de littekens en de schade die zij hierdoor op psychisch, lichamelijk en financieel vlak heeft opgelopen. De ontploffing van de Cobra 6 op 31 mei 2020 is niet alleen traumatisch geweest voor het slachtoffer, maar ook voor haar zoons, van wie er twee op dat moment in de woning aanwezig waren en van wie de jongste toen slechts acht jaar oud was. Beide zonen hebben hun ernstig gewond geraakte moeder moeten aanschouwen en zij waren zelfs in de veronderstelling dat hun moeder het niet zou overleven. Bovendien zorgde deze ontploffing in de woonwijk – waar al veel onrust bestond door de vele hieraan voorafgegane gebeurtenissen – voor hevige gevoelens van angst en onveiligheid. Het bijstaan van het slachtoffer heeft onmiskenbaar (psychische) gevolgen gehad voor de buurtbewoners die direct ter plaatse waren. Dat blijkt ook uit de door hen, soms anoniem uit angst voor wraak, afgelegde verklaringen. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij zich niet of nauwelijks verantwoordelijk heeft gevoeld voor de ontploffing van de Cobra 6, de (poging tot) brandstichting en de stenen die eind mei 2020 tegen de keukenramen van de woning zijn gegooid, enkel en alleen omdat verdachte niet zelf de stenen heeft gegooid of het vuurwerk/de brand heeft aangestoken. Verdachte heeft anderen meegenomen in zijn woede jegens [slachtoffer 2] in ruil voor geld en/of door hen te voorzien van instructies en middelen om voornoemde strafbare feiten te voltooien.
Daarnaast heeft verdachte medio maart 2020 zelf het keukenraam van het slachtoffer [slachtoffer 1] ingegooid en haar zoon daarbij met een mes bedreigd.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat de terreur gericht op de familie [familie] na deze 31 mei 2020 onverminderd is doorgegaan. Dit geldt temeer nu de oorzaak van de woede van verdachte zou moeten zijn weggevallen omdat [slachtoffer 2] op 2 juni 2020 volledige openheid van zaken bij de politie heeft gegeven over hetgeen was voorgevallen tijdens de explosie bij het Pannenkoekenparadijs te Haarlem op 1 januari 2020. Desalniettemin achtte verdachte het kennelijk noodzakelijk om medeverdachten ertoe aan te zetten de gloednieuwe auto van de grootmoeder van [slachtoffer 2] in de brand te steken. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 5] daartoe voorzien van een fles gevuld met benzine, een regenjas en een ‘Bluf’ bivakmuts. Extra kwalijk is de omstandigheid dat deze autobrand plaatsvond slechts enkele dagen nadat slachtoffer [slachtoffer 1] was ontslagen uit het ziekenhuis vanwege de aanslag op 31 mei 2020 en ondergedoken zat bij haar moeder, de eigenares van de auto in kwestie.
Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting van de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] en aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing in de achtertuin van diezelfde woning.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zelf gefabriceerde vuurwapens, waarvoor hij blijkbaar een sterke fascinatie heeft (gehad). Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van vuurwapens leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Gelet op het voorgaande rijst de vraag wanneer het voor verdachte genoeg zou zijn geweest. Vaststaat dat de relatieve rust in de wijk [wijk] te [plaats] is wedergekeerd sinds de aanhouding van verdachte en medeverdachten. De rechtbank noemt deze rust slechts ‘relatief,’ omdat buurtbewoners het slachtoffer [slachtoffer 1] lijken te verwijten dat zij in deze woonwijk woont, wat aantoont hoe diepgeworteld de angstgevoelens in de gehele woonwijk nog altijd zijn. De rechtbank acht het daarom zeer zorgelijk dat verdachte ter terechtzitting uiteindelijk, ondanks een eerdere belofte aan het begin van de zitting, geen dan wel onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven, terwijl de door hem geschreven rapteksten in zijn telefoon glashelder beschrijven op welke manieren hij [slachtoffer 2] wilde raken en heeft geraakt. Dit toont in ieder geval aan dat verdachte onvoldoende inziet wat hij (in zijn eigen woonwijk) heeft aangericht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van een vermogensdelict tot een werkstraf is veroordeeld;
  • het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, gedateerd 27 januari 2021 van [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog (hierna: ForCA rapport);
  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: raadsrapport), gedateerd 9 maart 2021, van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het ForCA rapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Er was voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten reeds sprake van andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of gedragsproblemen en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte had sinds de middelbare schoolperiode gedragsproblemen in de zin van problemen met agressieregulatie en impulsiviteit en verdachte zocht spanning op niet-maatschappelijk geaccepteerde manieren (wapens en vuurwerk) waarmee hij ook anderen in gevaar bracht. Verder was er sprake van internaliserende problematiek en tekortschietende copingvaardigheden. Tevens was er sprake van een aan cannabisgebruik gerelateerde stoornis, die deels in remissie was.
Tijdens de observatie worden tekenen waargenomen van een gebrek in het mentaliserend vermogen en het vermogen tot empathie. Dit heeft mogelijk te maken met affectieve verwaarlozing en onveiligheid in zijn vroege jeugd. Verdachte geeft tijdens het onderzoek weinig zicht op zijn eigen belevingen en emoties en op hoe negatieve ervaringen hem beïnvloed hebben. Ook worden tekenen van een gebrekkig zelfgevoel gezien. Door de houding van verdachte is het moeilijk te bepalen hoe de gebeurtenissen van 1 januari 2020 en daarna invloed hebben gehad op de al sinds de adolescentie bestaande gedragsproblemen en of deze geleid hebben tot nieuwe traumaproblematiek. Onduidelijk is in welke mate de traumatische ervaring van 1 januari 2020 impact op verdachte heeft gehad. Voorstelbaar is dat dit aanzienlijk is geweest. De classificatie ongespecificeerde psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis wordt uitgesteld. Verder is van belang dat kenmerken van narcistische problematiek zijn gevonden, die kunnen samenhangen met verhoogde krenkbaarheid en de neiging om met agressie te (over)reageren als de persoon zich aangevallen voelt.
Ten aanzien van het feit van 1 januari 2020 komen er geen aanwijzingen naar voren die pleiten voor een direct verband tussen de vastgestelde functiestoornissen en het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd om verdachte dit feit volledig toe te rekenen.
Ten aanzien van de overige feiten wordt geen advies gegeven over de doorwerking, omdat niet duidelijk is of onderzoekers voldoende valide informatie hebben gekregen over de emoties, cognities en overwegingen van verdachte tijdens het tenlastegelegde.
De protectieve factoren passen bij de inschatting van een matig tot hoog recidiverisico. De meeste protectieve factoren zijn slechts in enige mate aanwezig, zodat deze, naar verwachting, het recidiverisico niet sterk, ten positieve, zullen beïnvloeden. De klinische inschatting is dat het recidiverisico hoog is. Indien bewezen was er sprake van een reeks feiten, waarbij ook nog een duidelijke escalatie in de ernst van de feiten te zien is, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat het conflict opgelost is. Deze escalatie kan worden beschouwd als een extra aanwijzing in de richting van een hoog recidiverisico. Daarbij is het mogelijk dat verdachte voor alle feiten na 1 januari 2020 (deels) heeft gereageerd vanuit een verhoogde krenkbaarheid, samenhangend met narcistische problematiek.
Er zijn geen argumenten om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd. Een klinische behandeling is nodig, omdat verdachte niet of nauwelijks gemotiveerd is voor behandeling die gericht is op het voorkomen van recidive. Dit zal een ambulante behandeling onmogelijk maken, temeer omdat hij niet open is of kan zijn over zijn emoties en cognities, zijn emotionele problemen minimaliseert en het liefst niet bespreekt met anderen. Een ambulante behandelaar krijgt daardoor geen vat op zijn problematiek. Dit maakt meteen ook duidelijk dat waarschijnlijk langdurige behandeling nodig is, omdat het lang kan duren voordat een behandelaar toegang krijgt tot de emotionele binnenwereld van verdachte. Daarom is een minder ingrijpende maatregel niet geïndiceerd.
Omdat er geen evidentie werd gevonden voor de afname van het recidiverisico en omdat verdachte wordt verdacht van een aantal ernstige feiten met een zeer agressief karakter, wordt een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht. Ambulante behandeling is niet haalbaar.
De PIJ-wegingslijst laat zien dat er, zeker ambulant, weinig ontwikkelingsmogelijkheden, een onvoldoende steunend sociaal netwerk en onvoldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Er vanuit gaande dat sprake is van een hoog recidiverisico bij ernstige feiten die samenhangen met de vastgestelde stoornissen (en mogelijk ook nog met posttraumatische problematiek), terwijl een gedwongen kader nodig is in een instelling met een hoog beveiligingsniveau en alternatieven volgens de rapporteurs niet aanwezig zijn, rest niets anders dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
[kinder- en jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] hebben de bevindingen ter terechtzitting onderschreven en daarop – desgevraagd – het volgende aangevuld:
Voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient sprake te zijn van motivatie en een redelijk inzicht in de problematiek. Dat wordt onvoldoende gezien bij verdachte. Bovendien is een voorwaardelijke PIJ-maatregel gemaximaliseerd in duur, terwijl de verwachting is dat de behandeling langdurig kan worden. Daarnaast heeft De Catamaran een ander veiligheidsniveau dan een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI), terwijl het escalerende patroon van geweld maakt dat het geadviseerde veiligheidsniveau passend wordt geacht. Gelet op het hoge recidiverisico is daarom gekozen voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Tijdens het onderzoek is aan verdachte gevraagd wat hij voor de toekomst nodig heeft. Daaruit kwamen slechts maatschappelijk relevante zaken naar voren zoals werk en wonen, maar niets op het gebied van het verminderen van het recidiverisico en zelfs niet over de verwerking van traumata. Er is een grote kloof tussen wat verdachte nodig heeft en waarvan hij spontaan zegt wat hij wil. Verdachte heeft letterlijk gezegd dat hij wil meewerken aan behandeling ‘omdat hij dan zo snel mogelijk buiten is.’ Dat kan nooit de enige verklaring achter de motivatie tot behandeling zijn en maakt dat er vanuit verdachte weinig houvast voor behandeling is. Het wordt te moeilijk geacht om verdachte ambulant te behandelen, omdat dan niet duidelijk is wat er met verdachte gebeurt buiten de behandelmomenten.
Tijdens het onderzoek is met verdachte gesproken over behandelmogelijkheden en is besproken wat de onderzoekers opviel. Verdachte gaf telkens aan dat hij dat niet herkende en dat er geen problemen waren.
Om de recidivekans te verkleinen, is behandeling belangrijk. Verdachte zal niets leren van detentie.
Het kan voorkomen dat een veroordeelde gedurende een PIJ-maatregel wordt overgeplaatst naar De Catamaran als het recidiverisico afgenomen blijkt.
Het raadsrapport, gedateerd 9 maart 2021, houdt onder meer het volgende in.
De Raad vindt het nodig dat verdachte behandeling krijgt en kan zich vinden in de conclusie dat deze behandeling intramuraal moet plaatsvinden. Vanwege de duur, ernst en complexiteit van de problematiek is langdurige residentiële behandeling nodig. Om tot het besluit te komen dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het enige passende strafadvies is, heeft de Raad aanvullende vragen gesteld aan de rapporteurs.
[naam] heeft ter terechtzitting het volgende aangevuld op het raadsrapport:
De heldere toelichting van de deskundigen ter terechtzitting bevestigt de zorgen over de ontwikkeling van verdachte en over wat nodig is. De conclusie van de Raad is thans dan ook dat er geen andere mogelijkheid is dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte neemt geen volledige verantwoordelijkheid, terwijl de feiten veel gevolgen hebben voor het slachtoffer maar ook voor hemzelf. Verdachte heeft spullen geleverd en instructies gegeven en heeft nooit iets gezegd om iets tegen te houden en denkt daarmee zijn straatje schoon te kunnen vegen. Dat hij deze denkfouten maakt, bevestigt de zorgen. Het veiligheidsrisico en de verwachting dat de behandeling niet binnen twee jaar rond is, maken voor de Raad duidelijk dat er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet komen. Zonder onvoorwaardelijk kader komt verdachte niet aan zijn ontwikkeling toe en blijft hij zaken ontkennen en vooruit schuiven met alle gevolgen van dien. De Raad kan geen advies geven over De Catamaran, omdat de plaatsingscommissie dat bepaalt. De Raad ziet overigens niet in waarom verdachte beter past binnen De Catamaran dan binnen een JJI, zeker gelet op de omstandigheid dat er binnen De Catamaran snel naar verlof toe wordt gewerkt in vergelijking met een JJI.
7.4
Hoofdstraf
In zijn algemeenheid geldt dat bij een dergelijke veelheid en ernst aan strafbare feiten als de onderhavige een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Hoewel de rapporteurs van het ForCA rapport zich niet hebben uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van de feiten die door verdachte gepleegd zijn ná 1 januari 2020, volgt de rechtbank de officieren van justitie in het standpunt dat de bewezenverklaarde feiten, gepleegd ná 1 januari 2020, verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend, aangezien de rechtbank het aannemelijk acht dat de bij verdachte vastgestelde problematiek in enige mate bij het plegen van de feiten moet hebben doorgewerkt. Dat de rapporteurs niet exact hebben kunnen vaststellen in welke mate dat is gebeurd door het gebrek aan zicht op de ‘innerlijke wereld’ van verdachte, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Daartegenover staat dat verdachte feitelijk is opgetreden als opdrachtgever van een aanzienlijk deel van de bewezenverklaarde feiten. Bovendien heeft verdachte onvoldoende laten blijken het laakbare van zijn handelen in te zien door zijn grotendeels ontkennende proceshouding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van zestien (16) maanden met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere en beperktere bewezenverklaring komt. Mede gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die verdachte gedurende zijn leven heeft meegemaakt, waaronder de zeer ernstige verwondingen op 1 januari 2020, en de stoornissen die bij hem zijn vastgesteld, staat voor de rechtbank voorop dat verdachte zo snel mogelijk behandeling nodig heeft om op die manier het recidiverisico zo snel en zo veel mogelijk te kunnen verlagen.
7.5
Bijkomende straf: verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in de zaak met parketnummer
15/221477-20in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 stk jas met capuchon en bivakmuts eraan (goednummer [goednummer] ),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit voorwerp tot het begaan van het bewezen verklaarde is bestemd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in de zaak met parketnummer
15/062056-20onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 stk telefoontoestel (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk metaal (goednummer [goednummer] );
  • 14 stk mes (goednummer [goednummer] )
  • 1 stk dolk (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk mes (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk mes (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk steekwapen (goednummer [goednummer] ),
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de hiervoor onder 4.4 bewezen verklaarde feiten met behulp van die en/of dergelijke voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het in de zaak met parketnummer
15/062056-20onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 stk steekwerend vest (goednummer [goednummer] ),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit voorwerp tot het begaan van een misdrijf is of kan zijn bestemd.
7.6
Vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen
7.6.1
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
Om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, zal de rechtbank hierna de criteria van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) uiteenzetten.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van feiten 6 en 12, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in het ForCA rapport vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Uit het ForCA rapport en het rapport van de Raad, en hun ter zitting gegeven toelichtingen, komt namelijk naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico, ondanks het gegeven dat de onderzoekers geen volledig zicht hebben kunnen krijgen op de emoties en beweegredenen rondom het handelen van verdachte. De rapporteurs van het ForCA rapport hebben hierbij expliciet benoemd dat de escalatie met betrekking tot de ernst van de feiten kan worden beschouwd als een extra aanwijzing in de richting van een hoog recidiverisico.
Bovendien acht de rechtbank een PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Uit de adviezen van het ForCA rapport en het raadsrapport blijkt dat verdachte een langdurige, intensieve en intramurale behandeling nodig heeft om aan zijn complexe problematiek te kunnen werken. De inschatting is dat de behandeling met name langdurig zal zijn, omdat verdachte geen inzicht toont in de noodzaak tot behandeling en bovendien niet of nauwelijks inzicht kan of wil geven in zijn innerlijke belevingswereld. Door deze omstandigheden zal een succesvolle start van een behandeling vermoedelijk niet op korte termijn te realiseren zijn.
Hoewel de verdediging in het kader van het voorgaande een verzoek tot aanhouding heeft gedaan om te onderzoeken welke straf of maatregel het beste bij verdachte past, is naar het oordeel van de rechtbank door de motivering in het ForCA rapport in combinatie met de toelichting daarop ter terechtzitting voldoende gebleken dat de behandelmogelijkheden die verdachte nodig heeft in combinatie met het geadviseerde veiligheidsniveau enkel en uitsluitend in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kunnen worden geboden. De rechtbank acht de advisering door de deskundigen naar inhoud en totstandkoming zorgvuldig en voldoende gemotiveerd en zij neemt de gegeven conclusies en adviezen dan ook over en maakt die tot de hare. Het verzoek tot aanhouding teneinde een nadere rapportage te doen uitbrengen, wijst de rechtbank gelet op het voorgaande af.
Overigens zijn door de verdediging bij pleidooi geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die voor de rechtbank aanleiding zijn haar ter zitting van 16 maart 2021 reeds gemotiveerde afwijzing van het verzoek tot aanhouding om de mogelijkheid tot plaatsing van verdachte in De Catamaran of een soortgelijke instelling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te onderzoeken, te herzien.
Alles overziend is de rechtbank dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd, zoals gevorderd door de officieren van justitie.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
7.6.2
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dient te worden opgelegd dat verdachte voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [gebied] .
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat daarnaast de maatregel dient te worden opgelegd dat verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze – direct op indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen, tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt:
  • [medeverdachte 5] ;
  • [medeverdachte 4] ;
  • [medeverdachte 2] ;
  • [medeverdachte 3] .
Ten aanzien van de hieronder genoemde personen kan contact slechts plaatsvinden met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke instemming van de personen zelf, te verifiëren door de begeleiding vanuit de JJI of de (jeugd)reclassering, bijvoorbeeld in het kader van een mediationtraject:
- [slachtoffer 1] , [zoon van slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [zoon van slachtoffer 1] , [naam] , [naam] en [naam]
De rechtbank overweegt hierbij dat bij het niet-voldoen aan voornoemd gebiedsverbod en/of contactverbod telkens vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van één week, voor zover deze vervangende jeugddetentie de totale duur van zes (6) maanden niet te boven gaat. Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst en de veelheid aan bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.7
Vermogensmaatregel: onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in de zaak met parketnummer
15/062056-20onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 2 stk ploertendoder (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk boksbeugel (goednummer [goednummer] );
  • 81 stk munitie (goednummer [goednummer] );
  • 2 stk steekwapens (goednummer [goednummer] );
  • 5 stk patroon (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slagwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk stroomstootwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk werpster (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk wurgstokjes (goednummer [goednummer] );
  • 26 stk patroon (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slagwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slingerbal (goednummer [goednummer] );
  • 2 ds doos (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk stiletto (goednummer [goednummer] );
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
8 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel inzake parketnummer 15/221477-20
De benadeelde partij, het Pannenkoekenparadijs, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.662,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een “nachtplaatsing gevel” van € 3.012,95, “dagomzet 1 januari 2020” van ongeveer € 9.000,-, “personele inzet nacht” van € 450,-, een “boksbal gang” van € 2.200,- en “verfschade” van € 1.000,-.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot de aan verdachte toe te rekenen helft van het bedrag van € 2.490,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij hebben de rechtbank verzocht bij toewijzing van de gevorderde schade aansluiting te zoeken bij de in de strafzaak van medeverdachte [slachtoffer 2] toegewezen schade, de hoofdelijkheidsclausule niet toe te passen, maar verdachte voor zijn deel in de schade te veroordelen, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat die vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft subsidiair verzocht bij een gedeeltelijke toewijzing van die vordering aansluiting te zoeken bij de in de strafzaak van [slachtoffer 2] toegewezen schade en de hoofdelijkheidsclausule niet toe te passen, maar verdachte voor zijn deel in de helft van de schadevergoeding te veroordelen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.245,02 rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer
15/221477-20tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Gesteld noch gebleken is dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij zou zijn vergoed als gevolg van het tegen [slachtoffer 2] uitgesproken vonnis.
Het toe te wijzen bedrag bestaat uit de helft van de gevorderde kosten “nachtplaatsing gevel” van € 2.490,04, exclusief BTW. Hoewel het niet in het belang van de benadeelde partij is om geen hoofdelijkheid te bevelen bij de veroordeling tot het betalen van schadevergoeding, acht de rechtbank het belang dat er geen contact tussen de medeverdachten is – mede gelet op het op te leggen contactverbod voor de duur van vijf jaar – in dit geval doorslaggevend. Vanzelfsprekend kan de benadeelde partij het bedrag niet (nogmaals) incasseren bij verdachte, indien en voor zover het reeds is vergoed door of namens [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze door de verdediging is betwist en door de benadeelde partij schriftelijk noch ter terechtzitting nader is onderbouwd (met stukken) of toegelicht. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in hetgeen meer of anders is gevorderd, niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer
15/221477-20bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36d, 36f, 38v, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 77we, 157, 285, 303 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en
26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer
15/062056-20feiten 1, 2, 3 en 7 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer
15/221477-20ten laste gelegde feit en de onder parketnummer
15/062056-20onder 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9, 10 primair, 11 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
zestien (16) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • 1 stk telefoontoestel (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk metaal (goednummer [goednummer] );
  • 14 stk mes (goednummer [goednummer] )
  • 1 stk dolk (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk mes (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk mes (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk steekwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk steekwerend vest (goednummer [goednummer] ).
Legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [gebied] ;
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweed lid, jo. artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen, tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt:
  • [medeverdachte 5] ;
  • [medeverdachte 4] ;
  • [medeverdachte 2] ;
  • [medeverdachte 3] .
Ten aanzien van de hieronder genoemde personen kan contact slechts plaatsvinden met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke instemming van de personen zelf, te verifiëren door de begeleiding vanuit de JJI ofwel de (jeugd)reclassering, bijvoorbeeld in het kader van een mediationtraject:
- [slachtoffer 1] , [zoon van slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [zoon van slachtoffer 1] , [naam] , [naam] en [naam] .
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt één (1) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweed lid, J° 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar is.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 2 stk ploertendoder (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk boksbeugel (goednummer [goednummer] );
  • 81 stk munitie (goednummer [goednummer] );
  • 2 stk steekwapens (goednummer [goednummer] );
  • 5 stk patroon (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slagwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk stroomstootwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk werpster (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk wurgstokjes (goednummer [goednummer] );
  • 26 stk patroon (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slagwapen (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk slingerbal (goednummer [goednummer] );
  • 2 ds doos (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk stiletto (goednummer [goednummer] ).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij het Pannenkoekenparadijs geleden materiele schade tot een bedrag van
€ 1.245,02en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan het Pannenkoekenparadijs voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer het Pannenkoekenparadijs de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.245,02, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. E.C.M. van Mierlo en mr. G. Drenth, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. D.A.C. Sinnige en mr. A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van 9 april 2021 van de rechtbank Noord-Holland, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
( [adres] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 15/221477-20:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens het Pannenkoekenparadijs Haarlem van 1 januari 2020 (dossierpagina 62 t/m 64):
Vannacht [...] 1 januari 2020 omstreeks 01:16 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale. [...] Er werd gemeld dat er op 1 zone een inbraak alarm was en een brandalarm in de kelder. De zone waar het inbraakalarm afging betrof de voordeur. [...] De alarmcentrale heeft de politie gebeld en ik ben gelijk naar het restaurant gegaan.
Omstreeks 01:35 uur kwam ik aan bij het restaurant. Ik zag meerdere politieauto's en een ambulance voor de deur staan. [...] zag ik direct dat [slachtoffer 2] daar ook stond. Ik zag dat [slachtoffer 2] geboeid was. [...] [slachtoffer 2] is een ex-werknemer van ons en hij heeft al eerder ingebroken in ons restaurant. We konden [het] toen niet hardmaken [...]
Ik zag dat er nu heel veel schade was. De voordeur betreft een schuifdeur dat bestaat uit 2 delen. Eén deel van die schuifdeur was compleet los en lag op de vloer in de hal. Het glas was er helemaal uit. De pui was volledig ontzet. Meerdere ruiten aan de pui waren kapot. Het pand is rondom voorzien van gepantserd glas. De kracht moet enorm geweest zijn wil er zo veel schade ontstaan.
Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn hele gezicht zwart was, [...] pas toen zag ik die andere jongen liggen in een plas bloed. Ik zag ook een scooter voor de deur staan met draaiende motor.
[...] 1 schuifdeur is er helemaal uit, de hele pui is ontzet, het glas wat kapot is en de brandindicatoren zijn ontregeld. […]
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 1 januari 2020 (dossierpagina 77):
[...] Op 1 januari 2020 zag ik een jongen voor het pannenkoekenrestaurant, op de grond liggen in een plas met bloed. Ik zag dat de jongen ongeveer zes meter van de het pannenkoekenrestaurant vandaan lag. De jongen gaf mij op te zijn te genaamd [verdachte] [...]. Ik zag dat [verdachte] in een grote plas bloed lag. Ik hoorde [verdachte] gillen, vermoedelijk van de pijn. Ik zag dat zijn rechter onder been bijna helemaal los was van zijn bovenbeen, op een stuk huid na. Ik zag dat zijn linker onderbeen open was en dat [verdachte] een open botbreuk had. Ik [...] heb de eerste hulp verleend aan [verdachte] [...] Ik hoorde [verdachte] roepen: “Maak mij alsjeblieft dood, het doet zo’n pijn. Ik heb illegaal vuurwerk afgestoken en nu heb ik dit” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [verdachte] meerdere kleine brandwondjes in zijn gezicht had, dit leken kleine zwarte spikkels.
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Reinaldapad 10 Haarlem) van verbalisant [verbalisant] van 24 februari 2020 (dossierpagina 88 t/m 89):
Op basis van het uitgevoerde onderzoek hebben de daders zeer waarschijnlijk gebruik gemaakt van een zelfgemaakt explosief (Improvised Explosive Device) in ieder geval bestaande uit een blikje met daarom duct-tape. Het blikje was met dubbelzijdig tape op de deur geplakt. In het blikje heeft een explosieve stof gezeten, vermoedelijk kruit uit bijvoorbeeld vuurwerk. Ten tijde van het onderzoek kon niet vastgesteld worden hoe het explosief tot ontploffing was gekomen, echter werden er geen sporen van een elektrische ontsteking aangetroffen, waardoor er vermoedelijk gebruik is gemaakt van een lont. Het explosief was door de dader(s) op de deur geplakt, al dan niet om zich door de ontploffing toegang te kunnen verschaffen tot het pand.
Door het vervaardigen van een zelfgemaakt geïmproviseerd explosief, waarbij fabrieksmatig gefabriceerde explosieve bestandsdelen (bijvoorbeeld de kruitlading uit vuurwerk) uit elkaar gehaald zijn en vervolgens met andere bestandsdelen omgebouwd worden tot een nieuw explosief, zijn de risico’s (gevaarzetting voor daders /slachtoffer en omgeving) groter geworden. Omdat door eigen fabricatie er een geïmproviseerd explosief is vervaardigd, vervalt de geteste fabrieksmatige controle op de (veilige) werking van het explosief. Mede bepalend hierbij is de kennis en kunde van de vervaardiger van het explosief. [...]
Op basis van het onderzoek is het zeer waarschijnlijk dat er door een- of meerdere personen bewust een ontploffing is veroorzaakt door een explosief op de deur van het pand te plakken, al dan niet om zich toegang te verschaffen tot het pand. Door de ontploffing is aanmerkelijke schade ontstaan aan het pand en omliggend meubilair. Derhalve is er gemeen gevaar voor goederen aanwezig geweest.
Een persoon was door de ontploffing zwaar gewond geraakt en deze persoon werd later voor het pand aangetroffen. Een tweede persoon had lichtere oppervlakkige verwondingen. Door het zelf maken van het explosief, het vervoeren van een zelfgemaakt explosief is er gemeen gevaar voor personen te duchten geweest. Door het afsteken van het explosief is er gemeen gevaar voor personen aanwezig geweest.
Samenvatting
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat:
  • er op 1 januari 2020 een ontploffing had plaatsgevonden bij het pannenkoekenrestaurant gelegen aan het Reinaldapad 10 te Haarlem;
  • er op de deur van de entree van het pannenkoekenrestaurant een explosief tot ontploffing was gekomen;
  • het explosief in ieder geval was opgebouwd uit een met tape omringd blikje, met daarin vermoedelijk een pyrotechnisch mengsel (kruit);
  • de ontsteking van het explosief niet achterhaald kon worden, maar dat er geen sporen van een elektrische ontsteking werden aangetroffen;
  • het explosief waarschijnlijk met dubbelzijdig tape op de deur van de entree was geplakt;
  • door de ontploffing het ruit van de schuifdeur van de entree het pand in geblazen was;
  • het explosief vermoedelijk re snel tot ontploffing is gekomen waardoor er een persoon zwaar gewond was geraakt en een persoon lichte verwondingen had opgelopen;
  • gezien het bloedbeeld in ieder geval de zwaar gewonde persoon ten tijde van de ontploffing dicht op het explosief heeft gestaan, in de nabije omgeving van de entree;
  • door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 november 2020, inhoudende de verklaring van medeverdachte [slachtoffer 2] (blad 2 en 3):
[...] Ik had sterke drank gedronken en champagne Daarnaast had ik ook geblowd [verdachte] was ook aangeschoten. Na 00.30 uur ben ik weer naar [verdachte] gegaan en hebben we nog wat gedronken in het schuurtje. Toen kwamen we op het plan om naar het Pannenkoekenparadijs te gaan. Het was mijn idee. [verdachte] vond het goed. Ik kwam op het idee omdat ik ten onrechte werd verdacht van een inbraak bij de Pannenkoekenparadijs. Ik had daardoor mijn laatste loon niet gekregen. Het plan met de vuurwerkbom ontstond pas die nacht. De bom hadden [verdachte] en ik in de middag al samen gemaakt in het schuurtje van [verdachte] , nog voordat we bij [naam] waren. We hadden er twee gemaakt, één was voor een experimentje. We hadden nog één bom over. We hebben inderdaad ducttape gebruikt. Ik weet niet meer of we ook een blikje hebben gebruikt. Ik weet niet meer precies hoe we de bommen hebben gemaakt. Ik weet ook niet meer of we geel tape hebben gebruikt. [verdachte] en ik gingen samen op de scooter naar het Pannenkoekenparadijs. Het plan was om schade te maken aan het Pannenkoekenparadijs, een vernieling te plegen door middel van die bom.
U houdt mij voor dat ik op 2 juni 2020 heb verklaard dat we dubbelzijdig plakband hebben gebruikt.
Dat kan wel kloppen. [verdachte] heeft de bom gemaakt, maar ik was erbij. De inhoud van de bom kwam van ander vuurwerk, het waren meerdere soorten kruit door elkaar heen.
U houdt mij voor dat er een doos ‘cool bastards’ met lege hulzen is gevonden.
Dat klopt, dat is legaal vuurwerk. Dat vuurwerk hebben we gebruikt om de bommen te maken, maar we hebben ook nog ander vuurwerk gebruikt.
Het plan in de schuur was een impulsieve actie van mij. Ik weet niet meer hoe [verdachte] precies op het idee reageerde. Hij vond het een goed idee. Hij ging in ieder geval mee. Ik had de bom in mijn hand en zat achterop de scooter. [...]
Bij het Pannenkoekenparadijs aangekomen, had ik nog steeds de bom bij me. Ik liep met de bom naar de voordeur. Ik weet niet meer hoe ik de bom heb bevestigd. Ik kan hem geplakt hebben of voor de deur hebben gelegd op de grond. Het zou kunnen dat ik de bom op de deur heb geplakt. Ik weet niet meer op welke hoogte. Het was ook niet de intentie om zoveel schade aan te brengen. Er zat een beschermhoesje om het lontje. [verdachte] heeft dat eraf gehaald. Waarschijnlijk heeft hij daarbij het lont meegetrokken. Ik zag geen lont meer. De normale lont was eraf, maar de snellont zat er nog wel. [verdachte] zei: “Er zit geen lont op” en “steek aan”. Ik heb de snellont aangestoken. Ik heb dat met een klein aanstekertje gedaan. Daarna zag ik een flits, heb ik gerend en ben ik gevallen op het gras. Toen zag ik [verdachte] omhoog kruipen. Ik rende naar hem toe en begon te schreeuwen [...]
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 16 maart 2021 afgelegd:
[slachtoffer 2] en ik hebben de vuurwerkbom samen gemaakt. Wij hebben toen ongeveer vijf bommen gemaakt. Het plan was om die bommen met Oud en Nieuw af te steken. Deze bom was over.
Ik weet nog dat ik enorm veel pijn had en dood wilde. Daarna werd ik wakker in het ziekenhuis.
Ten aanzien van parketnummer 15/062056-20:
Feit 4:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 4 zoals dat bewezen is verklaard, sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [zoon van slachtoffer 1] mede namens [slachtoffer 1] van 15 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 97 t/m 98).
Feit 5:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder feit 5 bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [zoon van slachtoffer 1] mede namens [slachtoffer 1] van 15 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 97 t/m 98);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 15 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 101 t/m 102).
Feit 6:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 mei 2020 (dossierpagina’s 2365 en 2366):
In Haarlem op 23 mei 2020 hoorde ik een knal komen uit de richting van het keukenraam aan de voorzijde van mijn woning. Ik zag dat er ter hoogte van mijn keukenraam een steen op de grond lag. Ik zag dat er een lichte kras zat op mijn keukenraam. Deze kras zat hier eerder nog niet op. De zoon van mijn neef waar [getuige] achteraan was gerend heet [medeverdachte 2] .
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 mei 2020 (dossierpagina’s 2377 en 2378):
In Haarlem op 24 mei 2020 zag ik dat het keukenraam aan de voorzijde van mijn woning vernield was. Ik zag dat het glas aan de buitenzijde van mijn woning vernield was. Ik zag dat er onder het keukenraam twee stenen op de grond lagen.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 juni 2020 (dossierpagina’s 1864 en 1865):
Ik hoorde getuige [getuige] :
“Ik denk dat het ongeveer één of anderhalve week voor 31 mei is geweest. Ik hoorde een knal, zoals springend glas. Ik hoorde deze knal van buiten, uit de richting van [slachtoffer 1] komen. Ik keek naar de woning van [slachtoffer 1] en zag een persoon voor het keukenraam staan die direct wegrende in de richting van de [straat] . Ik kwam op de kruising van de [weg] en de [straat] en zag een persoon uit de richting van de [straat] in mijn richting komen lopen. Ik herkende deze persoon als degene die voor het keukenraam van [slachtoffer 1] stond en wegrende. Ik zag dat die jongen naar nummer 36 liep op de [straat] en daar naar binnen ging. Ik wist dat daar het neefje van Simone woonde.”
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 31 juli 2020 (dossierpagina’s 225 tot en met 232):
V: Welke informatie heb jij gekregen van [medeverdachte 2] ?
A: Dat hij een steen heeft gegooid op het raam van [adres] , dit was samen met [medeverdachte 5] .
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 16 oktober 2020 (dossierpagina’s 233 tot en met 235):
[medeverdachte 2] heeft verteld dat hij een steen had gegooid bij [slachtoffer 2] woning. In mijn bijzijn heeft [medeverdachte 2] verteld dat hij samen met [medeverdachte 5] een steen tegen de ramen heeft gegooid. Ik weet dat [medeverdachte 5] in het verhoor antwoordde dat hij daar wel geld voor zou krijgen. Dat was dan van [verdachte] .
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 18 juli 2020 (dossierpagina’s 1222 tot en met 1234):
U heeft gezegd dat er twee jongens waren die een raam hadden ingegooid en daar was ik bij aanwezig. [verdachte] vroeg aan mij of ik een steen door het keukenraam wilde gooien. Er is toen alleen een barst in gekomen maar het was er niet uitgevallen. [verdachte] vroeg mij dat.
V: Welk huis bedoel je daarmee?
A: Bij [slachtoffer 1] keukenraam, de linker als het goed is.
V: Was je daar alleen?
A: Met [medeverdachte 2] . We gingen bij [verdachte] chillen en toen heeft [verdachte] het gevraagd. Rond een uur of half twaalf had hij het gevraagd en na middernacht had ik het gedaan. Dat was halverwege mei gebeurd. Toen ik met [medeverdachte 2] het raam had ingegooid, hebben wij er niets voor gekregen.
V: Je zei ook: “Ik heb een keer een raam ingegooid.”
A: Dat was met [medeverdachte 2] , maar dat mislukte. We stonden met zijn tweeën voor het raam. We probeerden allebei een steen door het raam te gooien. Bij mijn steen was er eigenlijk niets gebeurd en bij [medeverdachte 2] was er een barst ontstaan. [medeverdachte 2] gooide aan de linkerkant en ik aan de rechterkant.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 19 juli 2020 (dossierpagina’s 1238 tot en met 1253):
Toen ik een steen gooide met [medeverdachte 2] heb ik geen geld gehad. Toen ik alleen een raam in ging gooien heb ik daar € 100,- voor gekregen, […] van [verdachte] [….]. Ik moest met zijn pinpas dat gaan pinnen. Ik heb 240 euro gepind bij een sigaretten boer en nog 20 euro bij
een supermarkt (dekamart) Achteraf zei hij dat 240 ook goed was. Hiervan was 100 euro voor mij.
Feiten 7 subsidiair en 8:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1688 tot en met 1690):
Op 31 mei 2020 in Haarlem zat ik binnen op de bank in de woonkamer in mijn woning aan [adres] . De kaarsjes stonden aan net als de tv in de woonkamer en alle lichten in de woonkamer en de keuken. [zoon van slachtoffer 1] kwam naar beneden en [zoon van slachtoffer 1] lag boven te slapen. Ik hoorde gesis bij de voordeur en ik zag rook bij de brievenbus. Ik zag een persoon met een zwart petje. Ik ben toen naar de voordeur gelopen om deze open te doen. Er volgde op dat moment een enorme explosie. Het volgende moment lag ik op de grond.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon van slachtoffer 1] van 1 juni 2020 (dossierpagina’s 1851 tot en met 1855):
In de keuken, woonkamer en gang brandde er licht. In de keuken hebben wij houten shutters. Deze stonden open. De keuken is aan de voorzijde van de woning en dus aan de straatzijde.
- de letselrapportage Forensische Geneeskunde inzake [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1694 tot en met 1710):
VUMC: Informatie van mevrouw zelf:
[…] Er zit een gat in mijn trommelvlies links. […]
Mevrouw bevindt zich op de afdeling traumatologie van het VUmc. Zij ligt in een ziekenhuisbed met een infuus in de rechterhand, een spalk rond de linkerarm, een spalk rond het linkerbeen en een drain uit de borst. Er is anamnestisch sprake van uitgebreid inwendig letsel: meerdere breuken, spierletsel en zenuwschade.
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels: 6 maanden.
Schatting duur verdere genezing overige letsels: 5 jaren.
Het is de verwachting dat het letsel met blijvende lichamelijke schade zal genezen. De huidbeschadigingen en operatielittekens zullen met permanente littekens genezen. De zenuwschade aan het aangezicht zal waarschijnlijk een blijvende gevoelsstoornis geven. De spierschade kan blijvende schade, zoals spierzwakte en verminderde coördinatie tot gevolg hebben. De botbreuken zullen bij een goede stand en ongestoorde genezing zonder blijvende schade kunnen genezen.
Concluderend betreft het letsel: gehechte snijwonden van het aangezicht, een ontbrekende tand in de onderkaak, huidbeschadigingen en bloeduitstortingen van de borst, buik en beide benen, een brace van de linkerarm en gips van het linker onderbeen, een gehechte wond van de linkervoet.
De opgegeven toedracht – naar achter geslagen te zijn bij een explosie en verwond te zijn door rondvliegende stukken hout en glas – kan zeer goed passen bij het geconstateerde letsel.
Linkerzijde van de kaak en hals twee lijnvormige littekens over zo goed als de gehele zijkant van het gezicht/hals met korstvorming en hechtingen.
De littekens zijn goed passend bij operatielittekens. Rond deze littekens zijn meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar met roze huidverkleuring. Het betreffen huidbeschadigingen met tekenen van genezing.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van het linker bovenbeen en onder de linkerknie meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen met rondom blauwgele huidverkleuringen. Het betreffen huidbeschadigingen en bloeduitstortingen.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Rondom het linker onderbeen een witte achterspalk die bij de voet is opengeknipt. Op de linkervoet ter hoogte van de basis van de grote teen is een lijnvormige huidbeschadiging zichtbaar met een hechting die is afgeplakt met doorzichtig verbandmateriaal.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van het rechter bovenbeen zijn meerdere huidbeschadigingen met geelblauwe huidverkleuring rondom zichtbaar. Het betreffen huidbeschadigingen en bloeduitstortingen.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Rond de linkerarm is een blauwe brace zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: mogelijk.
Aan de buitenzijde van de rechterduim is loodrecht op de nagel een huidbeschadiging zichtbaar van circa 1 bij 0,2 centimeter en een blauwe verkleuring die onder de nagel doorschemert. Het betreft een huidbeschadiging met bloeduitstorting.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed.
Op de linkerzijde van de buik zijn enkele met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van de borst en de voorzijde van de rechterschouder zijn meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
In het midden van de borst onder het linker sleutelbeen is een plastic drain zichtbaar die uit een open wond steekt.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Aan de onderkaak is de hoektand aan de linkerzijde afwezig.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed.
- het explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij de voordeur van een woning op 31 mei 2020 in [plaats] van het NFI van 10 oktober 2020 (dossierpagina’s 1725 tot en met 1733):
Er zijn aanwijzingen verkregen voor sporen van de explosieve ladingen:
  • Flitspoeder op de klep van de brievenbus en de restanten van de blauwe plastic dop;
  • Zwart buskruit in de bemonstering van het roet op de wand naast de voordeur.
Wanneer een Cobra 6 explodeert, ontstaat er altijd gevaar voor personen en goederen. Wanneer een Cobra 6 direct tegen een voorwerp aan explodeert, zal dit voorwerp meestal (ernstig) beschadigen.
De ernst van de gevolgen van de explosie voor personen is onder meer afhankelijk van de locatie van personen ten opzichte van de explosie. Bij bijvoorbeeld lichaamscontact met één exemplaar van een Cobra 6 ten tijde van de explosie, ontstaat zeer ernstig lichamelijk letsel door de drukgolf en de hitte. Bij (vrijwel) direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon ontstaat zelfs gevaar voor dodelijk letsel. Op afstanden verder weg is het van de specifieke omstandigheden afhankelijk of en tot welk letsel de hitte en de drukgolf leiden. In het ongunstigste geval kan een persoon tot op enkele tientallen meters afstand nog (al dan niet permanente) gehoorschade oplopen door een explosie van een Cobra 6.
Naast het hierboven beschreven letsel door de effecten van de explosie zelf kan ook letsel optreden door het ontstaan van scherven en brokstukken van omgevingsmaterialen die met hoge snelheden weggeslingerd worden. Deze scherven en brokstukken kunnen onder andere leiden tot botbreuken en snijwonden. In [plaats] is een deel van de voordeur verscherfd en dit heeft tot additioneel gevaar geleid.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] dan wel een van hen van 14 juli 2020 inclusief bijlage 1 (dossierpagina’s 1793 tot en met 1796):
Ik heb onderzoek verricht in de veiliggestelde data van de mobiele telefoon van verdachte [verdachte] . Ik zag dat in de tijdlijn van 30 mei 2020 tot 31 mei 2020 een afbeelding op de telefoon stond opgeslagen. Mij is ambtshalve bekend dat dit de [adres] betreft.
Ik zag dat deze afbeelding op 30 mei 2020 te 13.59 uur werd opgeslagen in de cache van de applicatie van Google Maps.
Ik zag dat in de cache meerdere kleine afbeeldingen stonden opgeslagen van de [weg] die samen een grote afbeelding vormen. Ik zag onder meer dat huisnummer [huisnummer] hieruit gevormd kon worden.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 juni 2020 inclusief fotobijlagen (dossierpagina’s 1745 tot en met 1756):
Uit het eerste buurtonderzoek werd bekend dat er middels het beveiligingssysteem van een personenauto beelden beschikbaar waren.
1.16
uur/01.17 uur:
De dader gebruikt kennelijk een aansteker, te zien is dat de voordeur hierdoor verlicht wordt. Uit de bewegende beelden valt op te maken dat hij iets in de brievenbus stopt en direct snel wegrent.
1.17
uur:
Er is rookontwikkeling zichtbaar bij de voordeur. De voordeur wordt van binnen geopend. Vrijwel gelijk nadat de voordeur werd geopend ontstaat een ontploffing. Na de ontploffing is de deur dicht. Na de ontploffing is een rookwolk te zien. Door de explosie/drukgolf wordt het alarm van de auto geactiveerd.
31 mei 2020 te 01:16:55 uur:
Op de bewegende beelden is te zien dat de dader gebruikt maakt van, kennelijk, een aansteker. Het licht in de keuken staat aan.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 19 juli 2020 (dossierpagina’s 1238 tot en met 1253):
[verdachte] heeft mij een Cobra 6 gegeven en ik deed hem in de brievenbus. Ik had hem aangestoken. Hij gaf die Cobra die hij helemaal schoonmaakte met alcohol. Ik moest twee blauwe handschoentjes aan. Ik deed het in de brievenbus en dat ding klapte dicht. [verdachte] bedacht het idee. Hij vroeg of ik de Cobra in de brievenbus wilde stoppen. Het idee kwam van [verdachte] , ik ging ermee akkoord. [verdachte] vroeg het alleen aan mij. [verdachte] liet mij de Cobra zien.
“Wil jij die brievenbus eruit blazen?”
V: Was dat nadat hij die Cobra liet zien?
A: Ervoor. Hij zei dat ik er gewoon naartoe moest gaan. Hij zei dat ik hem niet op de mat moest leggen, maar op dat tussenstukje zodat de deur kapot ging. Hij gaf het met zijn trui over zijn hand, omdat anders zijn DNA op de Cobra zou zitten. Hij had de Cobra eerst gedesinfecteerd met alcohol.
Toen ik naar die deur liep stond die Cobra al aan. Ik deed hem in de brievenbus.
Ik vertelde over die school. Daar ging ik in de hoek staan en pakte ik zicht op de straat en wachtte ik tot het licht uit ging. Toen zag ik dat het licht uitging bij de buurvrouw en toen ben ik erheen gegaan.
V: Zag je ook licht bij [slachtoffer 1] ?
A: Een klein woonkamerlampje achterin de hoek.
Hij bood het me aan. Ook voor geld. € 100,-. Dat heeft hij zelf gegeven.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 7 augustus 2020 (dossierpagina’s 1256 tot en met 1271):
[verdachte] vroeg of ik het in de brievenbus wou gooien. Het was gewoon van: “Je weet waar het huis is en de Cobra leg je in de brievenbus.”
V: Hoe is [verdachte] aan die Cobra 6 gekomen?
A: [verdachte] pakte de Cobra uit een kastje in de schuur. Die gaf hij aan mij. [verdachte] heeft die Cobra ook nog schoongemaakt met alcohol. Voordat ik naar de [weg] ging om het te doen, was ik bij [verdachte] en toen heb ik de Cobra gekregen. Ik denk dat ik een half uur voor het incident ben gaan observeren. Toen had ik de Cobra al. Ik ben vlakbij die school gaan staan op de [weg] om te zien of ik het licht dat ik zag branden bij de overbuurvrouw van [slachtoffer 1] uit ging. Toen ik zag dat het licht uit was, ben ik naar de woning van [slachtoffer 1] gelopen en heb ik de Cobra 6 in de brievenbus gedaan.
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 16 maart 2021 afgelegd:
U houdt mij voor dat [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de Cobra van mij heeft gekregen. Dat klopt. U houdt mij voor dat ik aan een van hen vroeg of ze de Cobra wilden hebben. Dat klopt. [medeverdachte 5] zou de Cobra in de brievenbus van de woning van [slachtoffer 2] doen. Ik heb niet geprobeerd hem tegen te houden.
Feit 9:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 15 juni 2020 (dossierpagina’s 1890 en 1891):
Ik woon te [plaats] en had op 14 juni 2020 mijn auto geparkeerd staan voor mijn woning aan de [straat] te [plaats] . Mijn auto betreft een [naam] met kenteken [kenteken] . Wij hoorden een harde knal. Toen ik naar buiten keek, zag ik dat mijn auto in de fik stond. Ik zag hoge vlammen aan de voorzijde van mijn auto.
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek vervoersmiddel ( [merk] ) van 15 juni 2020 (dossierpagina’s 1898 tot en met 1900):
Wij zagen dat voornamelijk de voorzijde van de auto door hitte en vuur was aangetast. De voorbanden waren gescheurd en voornamelijk door hitte en vuur aangetast aan de zijde gericht naar de voorbumper. Hot motorcompartiment was zwaar aangetast door hitte en vuur. De voorruit van de auto was kapot net als de ruit aan de bijrijderszijde. In de auto troffen wij een hoeveelheid (gesmolten) glasscherven aan. Op de grond buiten de auto troffen wij aan één zijde beroete glasdelen aan. Het interieur van de auto was licht aangetast door hitte en vuur. Wij zagen dat voornamelijk de hoger gelegen delen van de auto, zoals het plafond en de rugzittingen van de stoelen aan de voorzijde, waren aangetast door hitte en vuur. Nabij de linker voorband werd een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel. Door ons werd een zandmonster onder de stoeptegel nabij de linker voorband veiliggesteld en voorzien van [monster] . Het bijbrengen of achterlaten van vuur aan de voorzijde van de auto is de meest waarschijnlijke oorzaak. Hierbij is waarschijnlijk gebruik gemaakt van een ontbrandbare vloeistof.
- de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in [plaats] op 14 juni 2020 van het NFI van 14 juli 2020 (dossierpagina’s 1905 tot en met 1910):
In het monster [monster] zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Daarnaast zijn vluchtige stoffen aangetoond die vrijkomen tijdens verbranding en/of pyrolyse van kunststoffen.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 19 juli 2020 (dossierpagina’s 1238 tot en met 1253):
V: De autobrand?
A: Ik heb dat ook gedaan.
Ik moest het alleen op de motorkap doen. Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) zei: “gooi alles in één keer op het raam, dan loopt het via het raam naar beneden, dan steek je het aan.” De fles heb ik op de motorkap laten liggen.
V: Hoeveel geld heb je daarvoor gekregen?
A: Ik heb dat nog niet gekregen. Hij zei letterlijk: “komt later.”
Het is in de nacht dat ik de auto voor de deur van [naam] in de fik heb gestoken.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 7 augustus 2020 (dossierpagina’s 1256 tot en met 1271):
Toen zag ik een auto met ‘ [kenteken] ’ staan en die heb ik toen gedaan en dat bleek achteraf de juiste te zijn. Ik heb toen dat goedje eroverheen gespoten en aangestoken. Het was denk ik een donkere kleur. [slachtoffer 1] had een kleinere versie en de moeder van [slachtoffer 1] een grotere versie auto. [verdachte] vertelde dat ik het op de voorkant en op de banden moest doen. Ik heb het alleen op het raam gegooid. [verdachte] had gezegd dat het een goed goedje was, dus ik heb het er gewoon overheen gegooid en aangestoken. De fles heb ik wel achtergelaten.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 12 oktober 2020 (dossierpagina’s 1285 tot en met 1289):
Wij waren met zijn drieën. Ik ging op het kenteken [kenteken] af. Deze auto moest ik dan in de brand steken.
V: Wie gaf dan het kenteken [kenteken] aan jou door?
A: Dat was [medeverdachte 2] . Hij gaf niet het merk door. Het moest een [merk] met kenteken [kenteken] zijn. Dat heeft [medeverdachte 2] face-to-face aan mij doorgegeven, volgens mij of bij [medeverdachte 2] thuis of bij [verdachte] in de schuur. Wij waren op dat moment met zijn drieën.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 12 oktober 2020 (dossierpagina’s 1298 tot en met 1303):
Ik heb de bivakmuts van [verdachte] gekregen voordat ik de auto van [naam] in de brand heb gestoken op 14 juni 2020. Hij had hem in de zak gedaan waar het goedje en de fles in zat die [verdachte] bij zijn buurvrouw in de tuin had verborgen.
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 16 maart 2021 afgelegd:
Ik heb hem een bivakmuts gegeven. Die met Bluf erop.
Feit 10:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juli 2020 (dossierpagina’s 1969 tot en met 1972):
Ergens rond 01:15 à 01:30 uur hoorde ik sirenes. Ik keek meteen op mijn telefoon waarop ik de camera’s kan bekijken. Ik zag een moker, een spuitbus (de rechtbank begrijpt: een bidon) en glas liggen. De camera die ik bekeken heb is de camera die aan de gevel hangt. Ik zag om 01:11:26 uur iemand aan komen lopen vanuit de richting van de [weg] . Ik zag dat deze persoon ter hoogte van mijn woning stopt en bij het keukenraam uitgebreid naar binnen kijkt. Daarna ik dat hij met een moker in één slag de buitenste ruit inslaat waardoor deze breekt. Vervolgens zie ik dat hij met iets wat lijkt op een spuitbus iets tegen dan wel tussen mijn ruiten spuit. Daarna worden de moker en het voorwerp op de grond gelegd. Nadat hij de spullen op de grond legt, rent hij weer weg.
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] van 5 juli 2020 (dossierpagina’s 1977 tot en met 1979):
Ik zag een moker (vuistje) en een aluminium bidon. De bidon had geen deksel. Ik rook een sterke benzinegeur aan de bidon. Rond de moker en bidon zag ik glasscherven liggen. Aan een van de glasscherven zat een stukje van de kitrand waarmee het glas in de sponning had gezeten. Boven de glasscherven zat een raam in de gevel. Ik zag dat de buitenste ruit van het dubbelglas stuk was. De binnenste ruit was nog intact.
Gezien de aangetroffen situatie is het aannemelijk dat een persoon de ruit heeft ingeslagen om de woning in brand te steken met behulp van benzine.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 22 juli 2020 (dossierpagina’s 2022 tot en met 2026):
Het betreft de telefoon van verdachte [verdachte] . Ik bekeek van deze telefoon de opgeslagen notities vanuit de applicatie ‘Samsung notes.’ Zo zag ik in de notitie van 8 juli 2020 onder andere de volgende tekst staan:
“Voor paar meijer wat benzine in je tent
Beter doe gelijk
Beter doe het vlug
Ik ben vlugger dan vlug daarom dat ik zonder moker vlucht”
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 18 juli 2020 (dossierpagina’s 1222 tot en met 1234):
[verdachte] heeft aan mij gevraagd of ik zijn (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) huis in de fik wilde steken. Ik heb op dat moment gewoon ja gezegd. Ik ben daarnaartoe gegaan. Hij vroeg of het was gelukt en ik zei ‘ja,’ maar ik was erheen gegaan, ik sloeg het raam, ik goot het eroverheen maar ik heb het niet aangestoken. Ik heb uit stress de moker en bidon laten liggen. Met de rechterhand had ik geen handschoen aan, dus mijn DNA staat op die moker. Met mijn linkerhand had ik een handschoen aan. [verdachte] is ook nog boos geworden want hij hoorde achteraf dat het niet was gelukt. Ik heb dat raam er niet helemaal uitgeslagen, alleen het voorste stukje. Ik heb niet doorgeslagen tot het hele raam eruit was. Ik had eigenlijk die afspraak met [verdachte] gedaan, maar ik wilde het eigenlijk zelf niet.
Het was volgens mij niet heel laat in de nacht. Een beetje in het begin.
V: Over welk huis hebben we het nu?
A: Het huis van [slachtoffer 1] . [verdachte] is eigenlijk de opdrachtgever van alles. Alles komt van [verdachte] , hij geeft opdrachten voor geld. Niet een klein beetje ook.
Hij zei: “Als je nu dat huis in de fik steekt krijg je € 500,-.” Ik heb dat niet gedaan. Volgens mij is dat ook op de camera te zien dat ik een klap gaf met de hamer, dat ik dat spul eroverheen deed en toen wegliep.
V: Hoe sprak jij [verdachte] hierover?
A: Face-to-face in de schuur. Het was de dag dat ik het heb gedaan besproken. Ik heb het er 3 of 4 juli met hem over gehad om het te doen. Op 5 juli kwam hij erachter dat ik het huis niet in de brand had gestoken en toen werd hij boos.
Hij had weer spullen in de poort gelegd. Ik ben vanaf mijn huis naar zijn huis gelopen. Ik heb die spullen gepakt. Ik bleef bij de school kijken tot het licht van de buren tegenover [slachtoffer 1] , helemaal op de rechterhoek, uit waren en toen ging ik erheen.
V: Wat had je opgehaald bij [verdachte] ?
A: Een bidon, die was gevuld met benzine. Er zat geen dop op de bidon, maar wel een plastic handschoentje eroverheen. Toen ik daarnaartoe liep heb ik die handschoen eraf getrokken en weggegooid. Een blauw doktershandschoentje zat erop. [verdachte] heeft dat in zijn schuur, omdat hij altijd vieze handen krijgt. Ik had ook de moker. [verdachte] had de bidon en moker op dezelfde plek neergelegd als waar hij de bom neergelegd had, maar dan zonder vuilniszak dus achter een struik bij de buurvrouw. Als je voor zijn poortdeur staat één tuin naar links. Hij gaf een zippo aansteker, eentje die ik op het vuur moest laten liggen. Die hield ik in mijn broek. Op de zippo stond “born to raise dead” en die heb ik de dag erna teruggegeven. De aansteker had hij er ook bijgelegd.
V: Wat voor vloeistof zat erin?
A: Hij heeft een jerrycan in zijn schuur met benzine. Ik denk gewoon benzine.
Ik liep naar een poort bij de [straat] . Ik keek om de hoek en zag dat alleen het licht van [slachtoffer 1] brandde en ging er toen heen. Ik heb naar binnen gekeken en zag niemand. Ik ging er toen heen en sloeg één keer met mijn rechterarm. Ik liet volgens mij eerst de moker vallen, toen de bidon. Ik was er best wel blij mee dat het niet naar binnen kon lopen, omdat het raam er niet helemaal uit was. [verdachte] wilde dat ik het huis in de fik zou steken.
V: Kwam er nog wat op jou?
A: Ja, klopt. Op mijn schoenen. Daarom schoot ik zo in de stress op dat moment en liet ik die spullen achter. Er kiepte ook nog wat op mijn broek. Ik wist eigenlijk niet of benzine schadelijk was voor je huid.
V: Wat is de reden dat je stopte?
A: Omdat ik het voelde.
V: Niet omdat je dacht: “het is een beetje stom wat ik aan het doen ben?”
A: Ja, dat ook wel.
V: Had je nog een jas aan?
A: Ja, een regenjas. Die heb ik van [verdachte] gekregen. Hij zei tegen mij: “Doe dit aan. Het is veilig.” Dat heeft hij er ook bij gelegd op 4 juli. De handschoenen kwamen ook bij [verdachte] vandaan.
V: Waarom deed je dit?
A: Voor geld.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136):
Ik heb [medeverdachte 5] die moker en die bidon gegeven. Ik gaf hem een hamer en moker.
V: Wat zat er in die bidon?
A: Benzine. Ik heb benzine uit mijn scooter gehaald en in die bidon gedaan.
V: Hij wilde een bidon met benzine en hij vroeg aan jou of jij dat kon regelen, zodat hij die woning in de fik kon steken?
A: Ja.
V: Wetende dat hij de woning ermee in de fik ging steken.
A: Ja.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 4 augustus 2020 (dossierpagina’s 2017-2021):
Uit het digitaal onderzoek van verdachte [medeverdachte 5] ’ Samsung mobiele telefoon blijkt onder andere kort na de poging brandstichting (04 juli) onderstaand Whatsapp contact tussen [medeverdachte 5] ( [nummer] ) en [medeverdachte 2] ( [nummer] onder de naam ' [medeverdachte 2] '). [...]
4 juli 2020 01:41:41 [medeverdachte 5] : Nog niks tegen [verdachte] zeggen
4 juli 2020 01:42:20 [medeverdachte 2] : Ik weet neeff [...]
Feit 11:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 6 juli 2020 (dossierpagina’s 2071 en 2072):
Op 6 juli 2020 omstreeks 08:00 uur hoorde ik een harde knal. Ik heb direct op mijn telefoon gekeken, omdat ik daar naar de beveiligingsbeelden kan kijken van de camera’s die op mijn woning gericht staan. Ik zag dat er een stoel in mijn achtertuin scheef stond. Ik zag dat er twee ligstoelen in de achtertuin in de fik stonden. Op de beelden is een jongen te zien. Ik zag dat hij iets in zijn handen had en zag dat hij dat met – ik denk – een aansteker in zijn linkerhand aan wilde steken. Hierna gooide hij met zijn rechterhand dat ding over het hek zo mijn achtertuin in. Mijn twee stoelen zijn stuk en in een tuintegel zitten barsten. Verder heeft mijn achterpui brand/rookschade opgelopen, wat niet meer te herstellen is.
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] van 10 juli 2020 (dossierpagina’s 2073 tot en met 2075):
Ik zag dat de achtergevel deels zwartgeblakerd was. In het ligbed zaten twee gaten in de rugleuning en een gat in de zitting. Ik zag dat de randen van de gaten verkoold waren. Wat meer de tuin in stond nog een ligbed. De verstelbare rugleuning hiervan was op de zitting geklapt. Na het omdraaien van dit ligbed zag ik een stuk kunststof, kennelijk een restant van een plastic flesje, tussen het frame en het doek van de zitting geklemd zitten. Het was deels met het doek versmolten. Ik zag dat een van de achterpoten van dit bed omgebogen en geplet was. Ik zag tegen de achtergevel aan een soortgelijk flesje als het geklemde fles liggen. Het was deels gesmolten en vervormd. Tussen de schutting die de tuin afschermde van de tuin van woning [huisnummer] , de achtergevel en de ligbedden zag ik een verfrommeld blikje. Bij het blikje zag ik een stervormige roetaanslag op de tegels. Ongeveer in het midden hiervan zag ik wat gesmolten kunststof. In de achtertuin zag ik her en der verspreid stukje grijskleurig tape, blik en schroeven. De schroeven waren 22 mm lang en 4,5 mm dik. Het betroffen kruiskopschroeven met boorpunt. In totaal werden door mij 39 schroeven gevonden. In de achtertuin van woning 96 trof ik een stukje tape aan. In de steeg op circa 12 meter vanaf de stervormige aanslag lag een schroef soortgelijk aan de eerder aangetroffen schroeven.
De bewoner van een woning recht achter de woning [huisnummer] liet mij een stukje metaal zien dat hij op de bank in de achtertuin had aangetroffen en op de daarbij staande tafel had gelegd. De bank stond op circa 16 meter vanaf de stervormige aanslag. Het stukje metaal was een scherf met scherprandige uiteinden.
In de achtertuin van perceel [huisnummer] heeft een explosie plaatsgevonden. De grootste kracht is opgevangen door de achterpoot van het ligbed, waardoor deze geplet en verbogen is. Er werden delen van het explosief aangetroffen op circa 12 en 16 meter vanaf de explosieplek. De explosie had volgens meldingen plaatsgevonden omstreeks 08.00 uur ’s morgens, een tijdstip dat mensen naar hun werk gaan en kinderen naar school.
Gezien de filmbeelden heeft de persoon bij het hek het explosief gegooid. Hij kon van die plek niet zien of er mensen zich in de achtertuin bevonden. Gezien de oranjekleurige flits, de roetaanslag op de achtergevel en de gaten in het ligbed heeft er een korte brand gewoed. De schade in de achtertuin is beperkt gebleven omdat de grootste kracht is opgevangen door de poot van het ligbed. De boorkop aan de schroeven was scherp waardoor ernstig letsel aan personen te verwachten was.
Het volgende spoor en sporendragers werden veiliggesteld:
SIN: [monster]
Object: Fles
Aantal/eenheid: 2 stuks
Bijzonderheden: restanten met 2 doppen. De doppen zijn bemonsterd op DNA en herverpakt in een brandpot.
- de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in [plaats] op 6 juli 2020 van het NFI van 5 augustus 2020 (dossierpagina’s 2090 tot en met 2093):
In het monster [monster] zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
- het explosievenonderzoek naar aanleiding van een aantal mogelijk gerelateerde explosies in [plaats] in 2020 van het NFI van 28 november 2020 (dossierpagina’s 2096 tot en met 2122):
Wanneer een pyrotechnisch mengsel (ordegrootte 30 tot 100 gram) dat zit opgesloten in een metalen container wordt ontstoken, zal binnen zeer korte tijd de gasdruk in de container zo ver oplopen dat het metaal uit elkaar barst en fragmenteert. De explosie gaat gepaard met een drukgolf, een harde knal en hitte. De metaalscherven van de container worden door de drukgolf met hoge snelheid tot meerdere meters ver weggeslingerd. Hetzelfde geldt voor de aanwezige fragmentatiematerialen (zelftapschroeven). Verder zullen de flessen met motorbenzine door de explosie openbarsten en wordt de motorbenzine verspreid en deels verneveld. Door de hitte van de explosie wordt deze nevel en de verspreide motorbenzine ontstoken en ontstaan een vuurbal en brandende plekken met motorbenzine. Door de drukgolf, hitte, metaalscherven en projectielen, de vuurbal en de verspreide brandende motorbenzine kunnen materialen en objecten in de directe nabijheid beschadigen. In deze zaak zijn in ieder geval een tuintegel en twee tuinstoelen zwaar beschadigd.
Het gevaar voor personen is sterk afhankelijk van waar die persoon zich bevindt ten tijde van de explosie. Bij direct lichaamscontact met de explosieve constructie treedt er (afhankelijk van de plek op het lichaam) zeer ernstig tot dodelijk letsel op door de drukgolf, de hitte, de metalen scherven en de metalen projectielen. Tot op enkele meters afstand van de explosie bestaat de kans op (zeer) ernstig tot dodelijk lichamelijk letsel door penetratie van de metalen scherven en projectielen en door brandwonden door de vuurbal en de verspreide brandende motorbenzine. Ook is er binnen meerdere meters gevaar voor (al dan niet permanente) gehoorschade.
De explosieve constructie in deze zaak heeft bestaan uit een metalen kruidenstrooier met een in de dichte stand (met schroeven) gefixeerde strooikop. In deze strooier zat in de ordegrootte van 30 tot 100 gram pyrotechnische lading met flitspoederachtige eigenschappen. In en/of aan deze strooier zaten minimaal achtendertig (zelftap)schroeven als fragmentatiemateriaal. Tegen deze kruidenstrooier zaten twee 500 milliliter colaflessen gevuld met motorbenzine, bevestigd met grijs ducttape. Ongeacht de exacte opbouw kan deze constructie geclassificeerd worden als een geïmproviseerde explosieve constructie (IED), waaraan een hoeveelheid brandbare vloeistof is toegevoegd, een zogenaamde brandbom met fragmentatiemateriaal.
De kruidenstrooier van bestand 1 (zie foto’s 28 tot en met 30) is vrijwel zeker hetzelfde type kruidenstrooier dat gebruikt is in de explosieve constructie. Wel is duidelijk te zien dat de strooikop zichtbaar op de telefoonbeelden, niet gefixeerd is met schroeven.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 13 juli 2020 (dossierpagina’s 2134 tot en met 2139):
Onder ander is er een camera in de achtertuin geplaatst die zicht heeft op de aldaar gelegen steeg. Deze steeg is voorzien van een afsluitbaar ijzeren hek. Op de bovengenoemde beelden is onder andere te zien dat:
  • Er om 07.56 uur een persoon aan komt lopen.
  • Deze persoon voor het hek in zijn linkerhand vermoedelijk een aansteker heeft en iets in zijn rechterhand probeert aan te steken.
  • Deze persoon met zijn rechterhand iets over het ijzeren hek richting de achtertuin van de aangeefster gooit.
  • Er een projectiel door de lucht vliegt richting de achtertuin van de aangeefster.
Op de camerabeelden gericht op de achtertuin van het genoemde perceel is onder andere te zien dat:
  • Er een projectiel uit de richting van de steeg richting de achtertuin door de lucht vliegt.
  • Het projectiel twee flessen met ducttape aan elkaar geplakt betreft.
  • Er om 17:57 uur (De rechtbank begrijpt: 07.57 uur) de explosie plaatsvindt.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 22 juli 2020 (dossierpagina’s 2171 tot en met 2175):
Het betreft de telefoon van verdachte [verdachte] . Ik bekeek van deze telefoon de opgeslagen notities vanuit de applicatie ‘Samsung notes.’ Zo zag ik in de notitie van 8 juli 2020 onder andere de volgende tekst staan:
“Word wakker luide knal dat is weer een incident
De bom blaast cement je fundament”
- het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] van 17 juli 2020 (dossierpagina’s 1211 tot en met 1221):
Ik heb het gedaan omdat ik heel veel geld kreeg aangeboden. Toen hebben we vuurwerk leeggehaald. Ik heb kruit aan hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) gegeven, dat had hij nodig. Ik had 100 thunderkings over van dit jaar met Oud en Nieuw. Dit lag bij mij in de zoutbak om de hoek. Hij had het nodig, maar hij heeft nooit verteld dat er schroeven of bouten in zaten. Ik kreeg 1250 aangeboden. Ik zou het op 5 juli ’s nachts moeten doen. Ik had nee gezegd. Hij bleef zo doorzeiken dat ik uiteindelijk besloten had om het de volgende ochtend te doen. Mijn vader had mij die dag om half 8 wakker gemaakt en ik ben toen om 07.40 uur de deur uitgegaan.
[verdachte] had het in een vuilniszak gelegd bij zijn buurvrouw in de bosjes. Hij had er benzine in gedaan. Hij heeft toen een 500 ml flesje aan vastgebonden.
Waar u mij zag op de camera, daar stond ik eventjes om het aan te steken en gooide het in de tuin.
V: Eerst moest je het 5 juli doen?
A: We hadden afgesproken dat we het 5 juli in de nacht doen.
V: Wie is we?
A: [verdachte] en ik. Dat ging gewoon face-to-face. Hij bood mij ook € 1000,- aan en 250 sjanz (extraatje) aan.
V: Waar bood hij dat aan?
A: In de schuur en hij zei dat ik het verdeeld kreeg over vier maanden. Hij bood het aan op 3 juli.
V: Stond dat projectiel, stond dat er al?
A: Het was al klaar op die dag. Hij heeft het in de poort gelegd en ik heb het gewoon gepakt.
Hij vroeg: “Wil je geld verdienen?” Ik vroeg: “Hoe?” Hij zei toen dat ik een bommetje ter grootte van een koffiekopje in de tuin van [slachtoffer 2] moest gooien. Eerst was het alleen dat en later zei hij dat er ook nog een beetje benzine bij kwam en dat hij mij dan sjanz zou geven. Dit was in het schuurtje en alle telefoons stonden op vliegtuigstand.
Hij zei dat ik het in de tuin moest gooien en ik moest zelf uitzoeken hoe ik het moest doen. Hij wilde per se de achtertuin.
Ik had een plastic bakje mee en brak de Thunderkings buiten open. Er zit flitspoeder, zilverpoeder en kruit. Als dat veel is, is dat heftig. Ik had iets minder dan 30 stuks opengebroken en al dat spul heb ik erin gedaan. Het was nog ongeveer 50-60 gram. Dat heb ik uitgerekend omdat er 2 gram per stuk in zit.
Op 4 juli, de dag erna, heb ik het geprepareerd. Ik heb het buiten in mijn eentje gedaan. Ik denk dat het minder dan 50 gram was want ik denk dat 2/5 uit het bakje was geblazen.
Hij heeft het in elkaar gemaakt. Ik kreeg een ijzeren bakje terug ter grootte van een koffiekopje, omwikkeld met tape. Er zat een fles aan, toen nog meer tape eromheen. Hij had twee lange lonten erin gestopt met ijzer eromheen zodat het niet uitging.
Vijf juli heb ik hem in de middag gesproken. Hij zei tegen mij dat zijn buurvrouw bosjes had. Hij had een struik eruit getrokken en daarachter een vuilniszak geplaatst. Ik heb op 6 juli in de ochtend die vuilniszak gepakt, opengemaakt en meegenomen. Er is mij wel verteld dat ik het bij zijn buurvrouw in de poort moest pakken. Ik weet niet of dat telefonisch was of face-to-face.
V: Waarom wilde hij dat je dat ging doen?
A: Omdat [zoon van slachtoffer 1] die nitraat in zijn tuin gooide, dus hij vond dat er wat terug moest gebeuren. Dat kon niet wachten.
V: Heb je een idee waar die schroeven en bouten vandaan komen?
A: Uit de schuur. Die jongen heeft daar alles liggen.
V: Wanneer zou hij jou voor de eerste keer geld geven?
A: 20 juli voor de eerste keer en dan vier maanden. Hij zei dat die vier maanden voor de € 1000,- was en de sjanz kreeg ik daarna.
V: En dit is allemaal afgesproken op 3 juli?
A: Ja.
V: Hoe zou hij betalen?
A: Contant.
V: Waar zou hij jou betalen?
A: In de schuur.
Ik liep de poort door en daar staat een blauw hek op slot. Ik moest toen over twee tuinen heen gooien. Het zijn tralies en gewoon een deur, je kan er niet doorheen.
V: Zijn de schuttingen hoog?
A: Hoger dan ik.
V: Kon je in die tuin kijken?
A: Nee.
Het was een ijzeren zoutpot, je kan aan de bovenzijde eraan draaien dat er grote of kleine gaatjes komen.
- het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] van 18 juli 2020 (dossierpagina’s 1222 tot en met 1234):
[verdachte] zei, omdat ik het 5 juli niet wilde doen, tegen mij: óf morgenochtend, óf niet.
V: Was het face-to-face?
A: Ja, het was face-to-face.
Ik heb het kruit in een bakje gedaan en naar [verdachte] gebracht.
Hij gebruikte een ijzeren zoutbakje, waarbij je een klein en groot kan verstellen aan de bovenzijde. Ik denk dat hij een groot gat erin heeft geboord. Het was een cilindervormig. Het was volgens mij van ijzer of aluminium. Er zat eerst keukenzout in, zei hij.
V: Wanneer was het eerste moment dat je hem zag?
A: Toen ik hem ophaalde uit de steeg, toen hij in de zak zat. Toen zat er ook zo’n fles aan. Ik zag de lont en ik zag heel veel ducttape eromheen. Een flesje, de zoutpot en ducttape. Ik zag dat het flesje en zoutpotje aan elkaar was vastgemaakt (geplakt). Het flesje was hoger dan het zoutvaatje. Het flesje was namelijk 500 milliliter. Ik denk dat de lont 10-12. Viscolont, groen, er zat ijzer omheen. Het waren twee lonten in één, eromheen gewikkeld.
V: Hoe weet je dat allemaal?
A: Omdat [verdachte] mij dat naderhand heeft verteld.
V: Welke kleur had het tape?
A: Grijs. Ducttape.
V: Hoe zag de fles eruit?
A: Die heb ik niet gezien, dat zat helemaal ingewikkeld in ducttape. Ik zag alleen de dop.
V: Je vertelde dat de fles iets hoger kwam dan het zoutvaatje, heb je dan wel de bovenkant gezien?
A: Een stukje van de bovenkant plus de dop wel ja. Die fles zat niet helemaal gevuld. Ik denk dat er ongeveer 300-350 milliliter in zat. Hij zat niet helemaal vol.
V: Leek die fles nog ergens op?
A: Een drinkfles. Ik denk 500 milliliter flesjes.
Ik wilde alleen dat bommetje doen en hij heeft die benzine eraan gedaan, anders zou ik het geld niet krijgen. Hij wilde dat ik dat echt ging doen op die manier met die flesjes, anders kreeg ik het geld niet.
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136):
Hij had een potje nodig, dus ik heb hem een zoutvaatje gegeven. Hij had ook boutjes en dingetjes nodig dus toen gaf ik hem boutjes met boorkopjes.
De twee flesjes die eraan zaten kwamen bij mij uit de keukenkast.
V: Wie heeft die flesjes gepakt?
A: Die heb ik voor hem gepakt.
[medeverdachte 5] wilde hem (de rechtbank begrijpt: de fragmentatiebom) gooien. Hij zei dat er een hek bij de poort stond en dat hij hem over dat hek heen wilde gooien.
Feit 12:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het als feit 12 bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant] van 28 juli 2020 (dossierpagina’s 2215 tot en met 2220);
  • het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant] van 27 juli 2020 (dossierpagina’s 2221 tot en met 2226).