ECLI:NL:RBNHO:2021:2937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8139644 \ CV EXPL 19-16982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur op een vlucht van Frankfurt naar Boston op 12 juli 2019. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een opgelegde CTOT door de luchtverkeersleiding en de last-minute verwijdering van bagage van een passagier.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende informatie had verstrekt om de vordering te onderbouwen, ondanks dat de vervoerder stelde dat de passagier niet aan de substantiëringsplicht had voldaan. De rechter concludeerde dat de vertraging inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals weersomstandigheden en de noodzaak om bagage van een passagier te verwijderen. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet had aangetoond dat een omboeking mogelijk was geweest.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde deze tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak vond plaats op 24 maart 2021 in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8139644 \ CV EXPL 19-16982
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten)
eisende partij
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam, via Frankfurt (Duitsland) naar Boston (Verenigde Staten) op 12 juli 2019.
2.2.
De vlucht van Frankfurt naar Boston, hierna: de vlucht, heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Allereerst heeft zij aangevoerd dat de passagier niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht (de kantonrechter begrijpt: stelplicht). Volgens de vervoerder had de passagier minimaal moeten stellen hoe, met welke vlucht(en) en hoe laat zij op de eindbestemming is gearriveerd om aan deze plicht te voldoen. Daarnaast doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. De vervoerder voert aan dat de vlucht vertraagd is ten gevolge van slotwijzigingen opgelegd door de luchtverkeersleiding en ten gevolge van het moeten verwijderen van bagage van een passagier die op het laatste moment besloot niet met de vlucht mee te willen.
4.2.
De vervoerder betwist tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Allereerst zal de kantonrechter het verweer van de vervoerder ten aanzien van de stelplicht van de passagier beoordelen. Dit verweer slaagt in het onderhavige geval niet. In de dagvaarding staat de naam van de passagier, is de datum en het vluchtnummer vermeld, alsmede de vertrek- en aankomstplaats. Daarnaast wordt een beroep gedaan op artikel 7 van de Verordening. Weliswaar is dit summiere informatie, voor de vervoerder, die over alle vluchtinformatie beschikt, is dit voldoende informatie om zich te kunnen verweren. Voor zover de passagier in de dagvaarding niet aan de stelplicht heeft voldaan, is dat in de repliek hersteld. Het was voor de vervoerder zonder meer duidelijk waartegen zij zich moest verweren en zij heeft ook reeds in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer tegen de vordering gevoerd.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming. De vervoerder is derhalve op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de voorgaande vlucht blijkt dat het toestel een nieuwe CTOT (Calculated Take-Off Time) opgelegd kreeg van de luchtverkeersleiding met vertragingscode 81W. De oorzaak van de vertraging had te maken met weersomstandigheden op de luchthaven te Frankfurt. Zo konden werkzaamheden als tanken en het inladen van bagage vanwege dreigend onweer tijdelijk niet uitgevoerd worden. Werkzaamheden rondom de metalen toestellen leveren dan een onaanvaardbaar veiligheidsrisico op voor de medewerkers van de luchthaven. De vervoerder heeft haar verweer onderbouwd met METAR-weerberichten waaruit de slechte weersomstandigheden blijken en met de ‘slot history’ van het betreffende toestel waarop de opgelegde CTOT te zien valt. De opgelegde CTOT leverde een vertraging van 161 minuten op. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Een opgelegde CTOT als de onderhavige is, in tegenstelling tot hetgeen de passagier stelt, niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Daarnaast moest de bagage van een passagier worden verwijderd. De vervoerder heeft een vluchtrapport overgelegd waarop te zien valt dat code 16D heeft geleid tot een vertraging van 40 minuten. Vertragingscode 16D staat voor vertraging ten gevolge van een ‘passenger requested offload’. Indien situaties als een ‘no-show’ of een last-minute verwijdering van een passagier ertoe leiden dat de ingecheckte bagage van boord moet worden gehaald, is er sprake van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij. De vertraging die deze situatie opleverde is dan ook te kwalificeren als het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De resterende operationele vertraging van 31 minuten behoeft, in het licht van de 201 minuten vertraging ten gevolge van buitengewone omstandigheden, geen verdere bespreking. Deze 31 minuten, op zichzelf staand bezien, geven de passagier immers geen recht op compensatie. De vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is te wijten aan eerdergenoemde buitengewone omstandigheden. De conclusie is dat het verweer van de vervoerder slaagt.
5.7.
Tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Niet gebleken is dat de langdurige vertraging op enig vlak aan de vervoerder te wijten is. De passagier heeft gesteld, maar niet onderbouwd, dat de vervoerder de passagier had kunnen omboeken naar een andere vlucht om de vertraging van de passagier te beperken. Gezien het vermoeden dat de weersomstandigheden, die ten grondslag lagen aan de vertraging van de onderhavige vlucht, ook andere vluchten uitgevoerd te Frankfurt rond die tijd ernstig konden vertragen, had de passagier niet enkel moeten stellen maar ook dienen te onderbouwen dat een omboeking haar vertraging had kunnen beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden gevergd. De vervoerder heeft alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging van de passagier zo veel mogelijk te beperken.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van de passagier af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter