ECLI:NL:RBNHO:2021:2927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
15/176760-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige acties tegen slachtoffer en zijn familie met ontploffingen en bedreigingen

In deze strafzaak is verdachte beschuldigd van een reeks gewelddadige acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie, die plaatsvonden tussen februari en juli 2020. Het dieptepunt was een explosie op 31 mei 2020, waarbij de moeder van [slachtoffer 2] ernstig gewond raakte door een ontploffing van zwaar vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte betrokken was bij meerdere incidenten, waaronder het teweegbrengen van een ontploffing met een fragmentatiebom en het bedreigen van [slachtoffer 2]. De rechtbank achtte bewezen dat verdachte samen met anderen de woning van de moeder van [slachtoffer 2] heeft beschadigd en dat hij opzettelijk 298 gram hennep in zijn bezit had. Verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 2.431,99 betalen aan het slachtoffer, de moeder van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/176760-20
Uitspraakdatum: 9 april 2021
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 en 26 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.J.A. Colijn en mr. A.F. Hof en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Faber, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na ter terechtzitting van 14 januari 2021 toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting van 18 maart 2021 toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom, althans een explosief aan te steken en tot ontploffing te brengen tegen en/of bij de achterpui van de woning gelegen aan [adres] , waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de toen in die woning aanwezige [adres] en/of [zoon slachtoffer 1] en/of bewoners van omringende woningen, in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2:
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met rode verf (onder meer) de tekst ‘RIP [slachtoffer 2] DOOD XX’ op de garagedeur (behorend bij de woning gelegen aan [adres] ) en/of op de gevel van voornoemde woning en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] aan te brengen;
Feit 3:
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur en/of de gevel van de woning (gelegen aan het perceel [adres] ) en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [naam] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 4:
primair:
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk het (keuken)raam (gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [adres] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
subsidiair:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk het (keuken) raam (gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [adres] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door als bestuurder van een scooter die [medeverdachte 1] te vervoeren naar en van de plaats van de vernieling ( [adres] );
Feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2020 tot en met 10 juli 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 298 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

De aan verdachte in deze strafzaak tenlastegelegde feiten maken deel uit van een onderzoek naar een reeks gewelddadige acties in de periode van februari 2020 tot en met juli 2020, gericht tegen [slachtoffer 2] en zijn familie.
Het dieptepunt is bereikt op 31 mei 2020, toen de moeder van [slachtoffer 2] zwaar gewond is geraakt door een ontploffing van zwaar vuurwerk aan de brievenbus van haar woning. Maar ook daarvoor en daarna hebben er ernstige incidenten plaatsgevonden. Er is twee keer een fragmentatiebom in de achtertuin van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] ontploft, het keukenraam van haar woning is meerdere malen vernield, er is een plan bedacht haar woning in brand te steken, de woning en de auto van de grootouders van [slachtoffer 2] zijn vernield, [slachtoffer 2] en zijn broer zijn bedreigd en de auto van de grootmoeder van [slachtoffer 2] is in brand gestoken.
Deze aanslagen hebben alle plaatsgevonden na de ontploffing van een vuurwerkbom bij het pannenkoekenrestaurant in het Reinaldapark te Haarlem op 1 januari 2020, een wraakactie van [slachtoffer 2] tegen zijn voormalige werkgever waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] zwaar gewond is geraakt. Vervolgens is er een conflict tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] ontstaan, waarbij [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 2] verweet dat [slachtoffer 2] geen openheid van zaken heeft gegeven tegenover de politie. Vanaf 2 februari 2020 zijn voornoemde acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie ondernomen. Bij de acties zijn naast [medeverdachte 1] in ieder geval drie anderen betrokken geweest, onder wie verdachte.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onderdeel medeplegen in feit 1.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit 1, met uitzondering van de onderdelen medeplegen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige personen of anderen.
De verdediging heeft voorts geconcludeerd tot bewezenverklaring van de eendaadse samenloop van feiten 2 en 3.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van feit 4 primair. De rol van verdachte is die van medeplichtige, feit 4 subsidiair kan dus bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft tot slot geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit 5.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak feit 1
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feit 1 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan, zodat hij van het onderdeel medeplegen dient te worden
vrijgesproken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat van de door verdachte opzettelijk teweeg gebrachte ontploffing van een fragmentatiebom levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, zodat hij ook van die onderdelen dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen dient te volgen dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van het tot ontploffing brengen van de fragmentatiebom naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Op grond van het dossier – in het bijzonder het NFI-rapport Explosievenonderzoek naar aanleiding van een aantal mogelijk gerelateerde explosies in Haarlem in 2020 van 28 november 2020, het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van verbalisant [verbalisant] van 21 juni 2020 en het tijdstip van de ontploffing, rond 03:30 uur ’s nachts – kan niet worden vastgesteld dat de gevaarzetting voor de op de eerste etage slapende bewoners van de woning, de bewoners van de omliggende woningen of anderen in het onderhavige geval zodanig was dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar was. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat levensgevaar voor een of meer bewoners van de woning en/of van de omliggende woningen en/of (toevallige) voorbijgangers te duchten was.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het procesdossier blijkt dat er op 14 maart 2020 een scooter met twee personen voor de woning van de aangevers is gestopt en dat het raam van die woning door de passagier van de scooter met een steen is ingegooid. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij deze steen heeft gegooid, als reactie op een bij zijn schuur gegooide steen die op zijn scooter terecht kwam. [medeverdachte 1] was op dat moment nog volop aan het revalideren van de opgelopen verwondingen bij de aanslag op het Pannenkoekenparadijs van 1 januari 2020 en kon niet goed lopen.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij op 14 maart 2020 medeverdachte [medeverdachte 1] op een scooter naar de woning van de aangevers heeft gebracht, terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] boos was en van plan was een raam van die woning in te gooien met een meegenomen steen, omdat er bij [medeverdachte 1] een steen was gegooid. Verdachte heeft [medeverdachte 1] voor de woning afgezet en daar op hem gewacht. Hij heeft gehoord dat er een steen tegen het raam is gegooid. Hij heeft naar eigen zeggen rond gekeken zodat [medeverdachte 1] door niemand onverwacht zou worden aangevallen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] handelden in gezamenlijke uitvoering van de vernieling van het keukenraam. Verdachte heeft daarbij een actieve bijdrage geleverd door [medeverdachte 1] , die op dat moment niet goed kon lopen, op de scooter naar de plaats delict te brengen, hem rugdekking te geven en samen met hem te vluchten. Bij de uitvoering van de vernieling heeft verdachte zich noch op enig moment van [medeverdachte 1] gedistantieerd noch op enig moment ingegrepen om enige handeling te beletten of te belemmeren dan wel de gevolgen daarvan te beperken. De rechtbank leidt hieruit af dat sprake is geweest van bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] .
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 2 februari 2020 te Haarlem, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom aan te steken en tot ontploffing te brengen bij de achterpui van de woning gelegen aan [adres] , waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en omringende woningen te duchten was;
Feit 2:
hij op 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met rode verf onder meer de tekst ‘RIP [slachtoffer 2] DOOD’ op de garagedeur behorend bij de woning gelegen aan [adres] en op de gevel van voornoemde woning, aan te brengen;
Feit 3:
hij op 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur en de gevel van de woning gelegen aan [adres] en de auto van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] , die aan [naam] toebehoorden, heeft beschadigd;
Feit 4 primair:
hij op 14 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk het keukenraam gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] , toebehorende aan [adres] , heeft vernield;
Feit 5:
hij omstreeks de periode van 9 juli 2020 tot en met 10 juli 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 298 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder 1 tot en met 3, 4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feiten 2 en 3: de eendaadse samenloop van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 4 primair: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 5: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden van:
  • toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering;
  • meewerken aan behandeling en/of begeleiding zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming;
  • contactverbod met de slachtoffers;
  • contactverbod met de medeverdachten;
  • gebiedsverbod voor de locatie [adres] en binnen een straal van 100 meter van dat adres.
Daarnaast hebben de officieren van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair vijftig dagen jeugddetentie.
Ten slotte is gevorderd dat het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
7.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het voorarrest, met aftrek, en een deels voorwaardelijke werkstraf, een en ander overeenkomstig het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 maart 2021.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten, die deel uitmaken van een lange reeks gewelddadige acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie in de periode van februari tot en met juli 2020 die door de rechtbank gezien worden als wraakacties vanwege de betrokkenheid van [slachtoffer 2] bij de ontplofte vuurwerkbom op 1 januari 2020 waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] zwaar gewond is geraakt. De eerste daad van agressie was daarbij de op 2 februari 2020 door verdachte teweeggebrachte ontploffing van een fragmentatiebom in de achtertuin van de moeder van [slachtoffer 2] . Het tweede incident, namelijk de beschadiging van de woning en de auto van de grootouders van [slachtoffer 2] en de bedreiging van [slachtoffer 2] met de dood op 10 februari 2020, is ook door verdachte (mede) gepleegd, evenals het derde incident op 14 maart 2020. Toen is onder meer het keukenraam van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] vernield.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij vanuit zijn boosheid op [slachtoffer 2] een reeks van wraakacties in gang heeft gezet, waarbij niet alleen [slachtoffer 2] maar ook zijn moeder, broers en grootouders ernstige vrees en angst is aangejaagd en veel schade, materieel en psychisch, en leed is berokkend. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de grootmoeder van [slachtoffer 2] . De aanleiding voor het geweld was een conflict tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] nadat [medeverdachte 1] ernstig gewond was geraakt bij een door [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] samen teweeg gebrachte ontploffing bij het Pannenkoekenparadijs te Haarlem in de nieuwjaarsnacht. In plaats van zich hierbuiten te houden is verdachte, eerst alleen en later met anderen, op allerlei gewelddadige manieren wraak gaan nemen op [slachtoffer 2] en zijn familie. Nog afgezien van de gevolgen voor de slachtoffers, draagt dergelijk geweld, zeker midden in een woonwijk gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving in zijn algemeenheid en de buurtbewoners in het bijzonder. Dat blijkt ook uit het strafdossier. Sommigen hebben alleen anoniem willen verklaren uit angst voor wraakacties. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarbij hij zich in het geheel niet heeft bekommerd om de enorme impact voor de betrokkenen en de ernstige gevolgen voor anderen. Verdachte heeft zich blijkbaar na 14 maart 2020 afzijdig gehouden van het conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] , hoewel hij nog wel enige tijd verdachte is geweest voor het meest ernstige feit uit de reeks, dat van 31 mei 2020.
Daarnaast heeft verdachte 298 gram hennep voor handen gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
  • het Pro Justitia triple onderzoeksrapport, gedateerd 19 januari 2021, van [psychiater] (psychiater), [GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog) en [forensisch milieuonderzoeker] (forensisch milieuonderzoeker);
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 11 maart 2021, van [raadsonderzoeker] als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het Pro Justitia triple onderzoeksrapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, licht van ernst, en van een specifieke leerstoornis, met beperkingen in de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden (dyslexie). Van deze problematiek was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Verondersteld mag worden dat verdachte, ondanks de lichte vorm van een autismespectrumstoornis, voldoende in staat is geweest vooraf te beseffen waar hij mee bezig was en zelf in voldoende mate zijn afwegingen heeft kunnen maken met betrekking tot de hem tenlastegelegde feiten, indien deze feiten bewezen worden verklaard.
Geadviseerd wordt verdachte de tenlastegelegde feiten, indien deze bewezen worden verklaard, volledig toe te rekenen, nu er geen sprake is geweest van doorwerking van de geconstateerde stoornis in deze feiten. Daarom kan er ook niet gesproken worden van risicofactoren vanuit de beschreven stoornis van verdachte.
De combinatie van de risicofactoren en beschermende factoren voortkomend uit de gestructureerde risicotaxatie maken dat het risico van gewelddadige recidive, indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, statistisch gezien, in algemene zin, zonder interventie, al met al als laag tot matig wordt ingeschat. Dit komt overeen met de klinische inschatting van rapporteurs. Gezien zijn huidige functioneren en geringe recidiverisico zien de onderzoekers geen reden een specifiek forensisch interventieadvies te formuleren.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en zij maakt deze dan ook tot de hare.
Het raadsrapport, gedateerd 11 maart 2021, houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het algemeen recidiverisico wordt als hoog ingeschat en het dynamisch risicoprofiel wordt als laag ingeschat. Er zijn veel beschermende factoren en op weinig gebieden risicofactoren.
Verdachte ontkent iets met de delicten te maken te hebben waarvan hij verdacht wordt.
Tijdens het onderzoek zijn verschillende risicofactoren naar voren gekomen die de Raad zorgelijk vindt, waaronder de antisociale vriendenkring van verdachte. Zijn vrienden zijn onder andere medeverdachten van de delicten waarvan hij verdacht wordt.
De Raad vindt het positief dat verdachte gericht bezig is met zijn toekomst. Hij heeft een structurele dagbesteding in een opleidings- en werktraject, waar hij gemotiveerd voor is. Tevens heeft hij een positieve houding richting behandeling, afspraken en voorwaarden. Dit wordt bevestigd door de jeugdreclassering. Daarnaast heeft hij een vriendin en lijken ouders zicht op verdachte te hebben, hetgeen beschermende factoren zijn.
De Raad is van mening dat verdachte, wanneer hij schuldig wordt bevonden, de consequenties van zijn gedrag moet ervaren. De Raad acht gezien de ernst van de feiten jeugddetentie op zijn plaats, mocht verdachte schuldig worden bevonden, maar is ook van mening dat detentie de positieve ontwikkelingen van verdachte zal doorkruisen. De Raad vindt dit niet wenselijk. Verdachte zal in dat geval waarschijnlijk zijn baan kwijt raken en dit zal invloed hebben op zijn opleiding en hiermee zijn toekomstperspectief. Daarom vindt de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest passend en daarbij een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke werkstraf. Mocht verdachte schuldig worden verklaard dan is het goed dat hij op zijn verantwoordelijkheid gewezen wordt door middel van een werkstraf, zodat hij een consequentie ervaart.
De Raad vindt begeleiding door de jeugdreclassering van belang om het functioneren van verdachte op de verschillende levensgebieden te monitoren. De Raad vindt bijzondere voorwaarden als een meldplicht, het hebben van een dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachten en locatieverbod voor de woning van [slachtoffer 2] hierbij passend en noodzakelijk.
De Raad heeft zijn advies ter zitting van 18 maart 2021 gewijzigd en als volgt toegelicht.
Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd, het gaat goed met hem sinds de schorsing van zijn voorarrest en er zijn veel beschermende factoren, maar de Raad vindt het toch zorgelijk dat verdachte zo lang heeft gezwegen en dat hij – terwijl het heel belangrijk is voor de slachtoffers – nog steeds geen openheid geeft over de rol van zijn medeverdachten omdat hij vindt dat ieder zelf voor het eigen aandeel verantwoordelijkheid moet nemen.
De Raad vindt het ook heel zorgelijk dat verdachte zo boos is geweest dat hij tot het plegen van de onderhavige feiten is overgegaan. Daar is niet eerder op ingezet kunnen worden en de jeugdreclassering heeft nog geen delictanalyse kunnen maken. Dat dient alsnog te gebeuren en er dient te worden bezien welke hulpverlening eventueel nodig is.
Gelet op het voorgaande, de denkfouten die verdachte heeft gemaakt en de ernst van de feiten, schat de Raad het recidiverisico nu hoger in dan matig en is het eerder uitgebrachte strafadvies niet meer passend. De Raad adviseert thans de bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijke jeugddetentie en aan de bijzondere voorwaarden toe te voegen een contactverbod met de slachtoffers en een verplichting tot het meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dat nodig acht. Daarnaast dient een onvoorwaardelijke werkstraf te worden opgelegd.
De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting achter het gewijzigde advies van de Raad geschaard.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Verdachte heeft 51 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en heeft zich sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis gedurende zeven maanden aan strenge voorwaarden gehouden. Hij heeft werk en ontwikkelt zich positief. Een nieuwe periode van jeugddetentie zou dit doorkruisen. De rechtbank zal daarom verdachte niet terug sturen naar de jeugdgevangenis, maar een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van het voorarrest. Daarnaast ziet de rechtbank in de ernst van de feiten, het recidiverisico en de proceshouding van verdachte (lange tijd geen openheid van zaken geven) aanleiding voor het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie, waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Overigens waardeert de rechtbank het wel positief dat verdachte ter zitting uiteindelijk verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de hem tenlastegelegde feiten heeft bekend.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, verplichte medewerking aan de door de jeugdreclassering nodig geachte behandeling en begeleiding, een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk, een contactverbod met medeverdachten en met de slachtoffers alsmede een gebiedsverbod voor de locatie [adres] noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op het door de deskundigen geconstateerde matige recidiverisico ziet de rechtbank geen aanleiding de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 51 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
De rechtbank is tevens van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
7.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een ploertendoder (goednummer [goednummer] ), een onderdeel gasalarmpistool (goednummer [goednummer] ) en een patroon (goednummer [goednummer] ), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten of de feiten waarvan hij wordt verdacht. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan. Tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
8 Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven iPhone (goednummer [goednummer] ), dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [adres] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.981,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Zij stelt verdachte voor 20% van de totale schade aansprakelijk. De gestelde schade bestaat voor rekening van verdachte uit de materiële schade tot een bedrag van € 1.431,99, te weten:
  • kosten reparatie vernield keukenraam en beschadigde vloer van € 50,-;
  • kosten reparatie beschadigde shutters van € 75,-;
  • kosten beveiliging van de woning door schoksensoren van € 112,42;
  • kosten abonnement alarmcentrale in het afgelopen jaar van € 64,86;
  • kosten abonnement alarmcentrale in de komende twee jaren van € 129,71;
  • toekomstige materiële schade van € 1.000,-,
en uit de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- te weten:
  • de immateriële schade van € 2.000,- en
  • de toekomstige immateriële schade van € 1.500,-.
De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter zake van haar vordering op te leggen en verdachte te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt, te weten € 50,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering, in die zin dat de gevorderde materiële en immateriële schade, met uitzondering van de toekomstige schade, kan worden toegewezen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft geconcludeerd tot referte voor wat betreft de gevorderde schade, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte toe te rekenen aandeel in de schade door de gemaakte beveiligingskosten kleiner is dan de door de benadeelde partij gestelde 20%. Het aandeel van verdachte in het gevoel van onveiligheid van de benadeelde partij is beduidend minder dan het aandeel van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , aldus de verdediging, hetgeen in het berekende percentage tot uitdrukking zou moeten komen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 431,99, bestaande uit:
  • kosten reparatie vernield keukenraam en beschadigde vloer van € 50,-;
  • kosten reparatie beschadigde shutters van € 75,-;
  • kosten beveiliging van de woning door schoksensoren van € 112,42;
  • kosten abonnement alarmcentrale in het afgelopen jaar van € 64,86;
  • kosten abonnement alarmcentrale in de komende twee jaren van € 129,71,
rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde feiten.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte de totale door het slachtoffer geleden schade niet heeft weersproken, zodat de omvang daarvan als vaststaand wordt aangenomen. De rechtbank ziet bovendien in de niet onderbouwde betwisting van de omvang van verdachtes aandeel in de geleden schade, geen aanleiding af te wijken van het door het slachtoffer gestelde en gevorderde aandeel van 20%.
De vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 (zijnde de zittingsdatum, nu niet is betwist dat de schade op die datum reeds was geleden en het dossier geen aanknopingspunt biedt voor een eerdere (betalings)datum en de materiële schade voor het overige nog niet is geleden) en over een bedrag van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verschuldigdheid en de omvang van de gestelde toekomstige materiële en immateriële schade met teveel onzekerheden zijn omgeven, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, voor zover het de niet gespecificeerde toekomstige schade betreft.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 50,-.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen en medeplegen vernieling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hiervoor onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hiervoor onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderdtwintig (120) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot negenenzestig (69) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering van De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd aan [adres] , op door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke, door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, indien en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan zijn begeleiding door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, indien en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs en/of werk, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] ;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffers [adres] , [naam] , [naam] , [naam] , [zoon slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [zoon slachtoffer 1] , tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke, door de jeugdreclassering geverifieerde instemming van de slachtoffers zelf plaatsvindt, bijvoorbeeld in het kader van mediation;
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van de locatie [adres] ,
aan welke bijzondere voorwaarden van rechtswege de voorwaarden zijn verbonden dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
  • medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 51 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde gedeelte van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderd (100) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 stk ploertendoder (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk onderdeel gasalarmpistool (goednummer [goednummer] );
  • 1 stk patroon (goednummer [goednummer] ).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [adres] geleden schade tot een bedrag van € 2.431,99, bestaande uit € 431,99 voor de materiële en € 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 en over een bedrag van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Leeuwerke voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 50,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [adres] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.431,99, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 en over een bedrag
van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 stk telefoontoestel (goednummer [goednummer] ).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. E.C.M. van Mierlo en G. Drenth, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A. Hausenblasová en D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door [adres] van 2 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2336 t/m 2337);
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van verbalisant [verbalisant] van 21 juni 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2341 t/m 2346);
  • een schriftelijk stuk, te weten het NFI-rapport Explosievenonderzoek naar aanleiding van een aantal mogelijk gerelateerde explosies in Haarlem in 2020 van 28 november 2020 (los).
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris van 15 juli 2020 (los, blad 1 en 2);
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam] van 11 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 30 t/m 31);
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) van verbalisant [verbalisant] van 14 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 49;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 70 t/m 71);
  • het proces-verbaal van bevindingen (analyse ARS T&TT) van verbalisant [verbalisant] van 23 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 77 en 79);het proces-verbaal van bevindingen (telecom analyse mbt 10 februari 2020) van verbalisant [verbalisant] van 26 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 93).
Ten aanzien van feit 4 primair
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het klopt dat ik op 14 maart 2020 met [medeverdachte 1] op de scooter naar [adres] ben gereden en dat toen het keukenraam van [adres] is vernield.
Het klopt ook dat [medeverdachte 1] mij heeft verteld dat er in de voorgaande nacht een steen door zijn schuur is gegooid en dat zijn stiefvader de dader heeft zien wegrennen. [medeverdachte 1] was daar erg boos over. Ik ben uiteindelijk met hem meegegaan. Ik wilde [medeverdachte 1] helpen en hij ging het sowieso doen. Ik wilde hem niet alleen laten gaan.
[medeverdachte 1] had een steen mee. Ik kwam bij die woning aanrijden en [medeverdachte 1] is daar afgestapt. Hij heeft de steen door het raam gegooid en ik ben op de scooter blijven zitten.
Ik stond met de scooter voor de woning. Ik stond met mijn rug naar die woning. Ik heb om me heen gekeken, maar niet gericht op die woning. Ik keek om me heen zodat niemand [medeverdachte 1] onverwacht zou aanvallen. Ik hoorde dat er een steen is gegooid en ik hoorde iemand naar buiten komen. Ik hoorde dat er van beide kanten een heleboel scheldwoorden zijn geroepen. Wij zijn toen weggereden. Ik heb [medeverdachte 1] bij hem thuis afgezet en ben naar huis gegaan.
Het proces-verbaal van aangifte (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 97 t/m 98). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 14 maart 2020 door aangever [naam] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring.
Ik was thuis en zat op de bank, in de woonkamer, [...] met mijn broertje. Dit was ongeveer om 17.45 uur. Mijn moeder was in de tuin [...]. Ik hoorde uit het niets een harde knal en glas gerinkel vanuit de keuken komen. De keuken en daarmee ook het raam, is gelegen aan de straatkant van [adres] . Ik zag dat er allemaal glasscherven op de grond lagen.
Ik rende vervolgens naar de voordeur en zag dat er een scooter stond met twee jongens erop. De scooter was zilver/grijs. Het merk van de scooter weet ik niet. Ik herkende de persoon achterop de scooter meteen als zijnde [medeverdachte 1] . [...]
Ik liep naar de keuken en zag dat het raam kapot was en dat er een steen op de grond lag. Ik keek door het kapotte raam naar buiten en zag dat de jongens weg reden van ons huis en dat de jongen die achterop zat, zijn middelvinger opstak. Ik zag dat de jongens in de richting van de [adres] reden [...]
Het proces-verbaal van verhoor (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 101 t/m 102). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 14 maart 2020 door getuige [adres] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring.
Op zaterdag 14 maart 2020 om ongeveer 17:45 uur, was ik in de achtertuin. [...] Mijn zoon [zoon slachtoffer 1] (18) en mijn andere zoon [zoon slachtoffer 1] , zaten op de bank, in de woonkamer, [...]. Ik werd in de tuin gebeld door mijn vriendin [vriendin] en ik hoorde haar zeggen dat er twee jongens op een scooter in de richting van mijn huis reden en dat ze ter hoogte van [medeverdachte 1] vertrokken.
Op datzelfde moment liep ik mijn woonkamer binnen en hoorde ik een harde knal en glas gerinkel. Ik zag dat er een voorwerp door het raam van de keuken kwam. Ik zag dat er veel glas op het aanrecht lag en dat er een gat in het raam zat. Ik zag dat de jaloezieën, welke achter het raam waren bevestigd, ook kapot waren.
[...] Ik riep dat [ [zoon slachtoffer 1] ] naar de voordeur moest gaan. Ik zag dat [zoon slachtoffer 1] dat deed. Kort daarna zag ik [zoon slachtoffer 1] terug komen en hoorde hem zeggen: Dat er twee jongens op een scooter zaten en dat de persoon achterop een groot mes trok. Dat hij de voordeur daarom dicht deed maar de persoon achterop wel herkende als zijnde: [medeverdachte 1] . [...]
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 10 oktober 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2328).