ECLI:NL:RBNHO:2021:2917

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
15/185082-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige acties tegen slachtoffer en zijn familie met ontploffingen en brandstichting

In deze strafzaak is verdachte beschuldigd van een reeks gewelddadige acties gericht tegen [slachtoffer 2] en zijn familie, die plaatsvonden tussen februari en juli 2020. Het dieptepunt van deze acties vond plaats op 31 mei 2020, toen de moeder van [slachtoffer 2] ernstig gewond raakte door een explosie van zwaar vuurwerk (Cobra 6) die in de brievenbus van haar woning werd geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] deze zware mishandeling met voorbedachten rade heeft gepleegd, evenals meerdere andere feiten zoals het vernielen van ramen en het in brand steken van voertuigen. De rechtbank achtte bewezen dat verdachte betrokken was bij de ontploffingen en brandstichtingen, en dat hij samen met anderen een fragmentatiebom in de achtertuin van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] heeft gegooid. Verdachte heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd gekregen, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten, en een werkstraf van 200 uur. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 30.127,56 betalen aan het slachtoffer, de moeder van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/185082-20
Uitspraakdatum: 9 april 2021
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 15 en 26 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.J.A. Colijn en mr. A.F. Hof en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Buitenhuis, advocaat te Nieuw-Vennep, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na ter terechtzitting van 14 januari 2021 toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en ter terechtzitting van 15 maart 2021 toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij een of meermalen in op of omstreeks de periode van 20 tot en met 30 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (keuken)raam (behorend bij de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 2
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
een Cobra 6, althans illegaal zwaar knalvuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing heeft gebracht in de brievenbus van de woning van voornoemde personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde kaak en/of een gat in het trommelvlies (in het linker oor) en/of zenuwbeschadiging in de kaak (aan de linkerzijde van de kaak) en/of een gebroken arm en/of een gebroken voet en/of een grote hoeveelheid verwondingen aan het lichaam (met diverse blijvende littekens tot gevolg) en/of zenuwschade aan het aangezicht (met een blijvende gevoelsstoornis tot gevolg) en/of blijvende spierschade, heeft toegebracht,
door een Cobra 6, althans illegaal zwaar knalvuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing te brengen in de brievenbus van haar woning;
Feit 3
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan [adres] , door een Cobra (althans illegaal zwaar vuurwerk, althans een explosief) aan te steken en vervolgens in die brievenbus te brengen/gooien waarna deze tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar voor de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 4
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een mix van benzine en/of spiritus en/of napalm en/of spuitlijm, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (van het merk [merk] , type [type] , toebehorend aan [naam] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of nabij gelegen geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 5
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning gelegen aan [adres] , met dat opzet met een moker het raam aan de voorzijde van de woning in heeft geslagen en/of (vervolgens) benzine, althans een brandbare vloeistof, in/over/tegen voornoemd raam heeft gesprenkeld/gegooid/gegoten, van welke poging tot brandstichting gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en/of voor omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van de omringende woningen, in elk geval voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de omringende woningen, althans een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor (een) ander(en), opzettelijk een
- bidon gevuld met benzine althans een brandbare stof en/of
- aansteker en/of
- moker en/of
- bivakmuts en/of
- regenjas
bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of buitenmuur van de woning gelegen aan [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Feit 6
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom, althans een explosief in de achtertuin van een woning (gelegen aan [adres] ) te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de omringende woningen en/of de nabij aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

De aan verdachte in deze strafzaak tenlastegelegde feiten maken deel uit van een onderzoek naar een reeks gewelddadige acties in de periode van februari 2020 tot en met juli 2020, gericht tegen [slachtoffer 2] en zijn familie.
Het dieptepunt is bereikt op 31 mei 2020, toen de moeder van [slachtoffer 2] zwaar gewond is geraakt door een ontploffing van zwaar vuurwerk aan de brievenbus van haar woning. Maar ook daarvoor en daarna hebben er ernstige incidenten plaatsgevonden. Er is twee keer een fragmentatiebom in de achtertuin van de woning van de moeder van [slachtoffer 2] ontploft, het keukenraam van haar woning is meerdere malen vernield, er is een plan bedacht haar woning in brand te steken, de woning en de auto van de grootouders van [slachtoffer 2] zijn vernield, [slachtoffer 2] en zijn broer zijn bedreigd en de auto van de grootmoeder van [slachtoffer 2] is in brand gestoken.
Deze aanslagen hebben alle plaatsgevonden na de ontploffing van een vuurwerkbom bij het pannenkoekenrestaurant in het Reinaldapark te Haarlem op 1 januari 2020, een wraakactie van [slachtoffer 2] tegen zijn voormalige werkgever waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] zwaar gewond is geraakt. Vervolgens is er een conflict tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] ontstaan, waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] verweet dat [slachtoffer 2] geen openheid van zaken heeft gegeven tegenover de politie. Vanaf 2 februari 2020 zijn voornoemde acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie ondernomen. Bij de acties zijn naast [medeverdachte 1] in ieder geval drie anderen betrokken geweest, onder wie verdachte.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 5 primair ten laste gelegde, tot partiële vrijspraak ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde, voor zover dit het bestanddeel “gemeen gevaar voor voornoemde auto” betreft en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen primair en subsidiair onder feit 2 en primair onder feit 5 is tenlastegelegd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2 primair
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gepoogd [slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte zal om die reden van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij uit de diverse verklaringen van verdachte en de overige bevindingen in het dossier geenszins afleidt dat bij verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan op de dood van [slachtoffer 1] , [zoon slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1] , op dat moment de bewoners van de woning aan [adres] , toen hij de Cobra 6 in de brievenbus in de voordeur van de woning plaatste, laat staan dat bij het plaatsen van die Cobra sprake is geweest van voorbedachte raad om de bewoners om het leven te brengen. Hoewel het ontploffen van een Cobra 6 onder bepaalde omstandigheden dodelijk letsel tot gevolg kan hebben, heeft verdachte, gelet op de geschetste gang van zaken, naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de officieren van justitie concluderen, niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners aanvaard. Doel van de actie was immers de voordeur van de woning eruit te blazen.
4.3.2
Partiële vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat door de ontploffing van de Cobra 6 in de brievenbus levensgevaar voor de bewoners of gemeen gevaar voor de omliggende woningen te duchten is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de forensische rapportage in het dossier is immers aan de voorwaarde dat dit voor verdachte voorzienbaar is geweest, niet voldaan. Om die reden zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.3
Partiële vrijspraak feit 4
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 4 tenlastegelegde gevaar voor de verbrande auto, omdat volgens vaste jurisprudentie dat gevaar slechts betrekking kan hebben op andere goederen, dan het goed dat in brand gestoken is.
4.3.4
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1, 2 subsidiair, 3 tot en met 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feiten 1, 2 subsidiair en 3 tot en met 6 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
4.3.5
Bewijsoverwegingen
4.3.5.1 Rolverdeling
De rechtbank gaat met betrekking tot de gepleegde strafbare feiten uit van de door verdachte geschetste rolverdeling, waarbij verdachte als uitvoerder van door medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven opdrachten fungeerde.
De rechtbank acht de door verdachte afgelegde verklaringen, ook over die rolverdeling, op hoofdlijnen consistent en in zijn algemeenheid geloofwaardig en betrouwbaar. Dit geldt met name voor de latere verklaringen van verdachte. Verdachte heeft uitgelegd dat hij aanvankelijk probeerde zijn straatje schoon te houden en dat hij zich in de loop van de tijd dingen beter is gaan herinneren naarmate de periode waarin hij intensief blowde verder achter hem lag. Die latere verklaringen vinden op onderdelen ook steun in overige bevindingen in het procesdossier.
Hoewel medeverdachte [medeverdachte 1] ten stelligste ontkent dat hij ooit wie dan ook opdracht heeft gegeven tot het plegen van strafbare feiten, spreekt hij in zijn verhoren bij de politie over “actie-reactie” voor wat betreft zijn houding ten aanzien van [slachtoffer 2] . De rechtbank wordt naast de verklaringen van verdachte hierover ook gesterkt in haar overtuiging dat [medeverdachte 1] als opdrachtgever heeft gefungeerd door de vele rapteksten die in zijn telefoon zijn aangetroffen. Hoewel [medeverdachte 1] in het midden laat welke gedeeltes van de rapteksten op waarheid berusten en welke op (zorgelijke) fantasieën, zijn meerdere gedeeltes van deze teksten één-op-één te verbinden aan de gepleegde feiten. Tevens blijkt daaruit van een langdurige en hevige boosheid van [medeverdachte 1] richting [slachtoffer 2] . Deze boosheid blijkt overigens ook uit het opgenomen telefoongesprek tussen hen van 14 maart 2020. Hierin zegt [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 2] onder andere: “je gaat eraan, pik.”
4.3.5.2 Overwegingen ten aanzien van feit 2 subsidiair
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat het nooit de bedoeling van verdachte is geweest om de moeder van [slachtoffer 2] dusdanig ernstig letsel toe te brengen, dient de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dit (zwaar lichamelijke) letsel binnen een ander beoordelingskader beantwoord te worden.
Uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat hij heeft gewacht totdat de lichten bij de overburen van de familie [familie] uit waren, in dat geval zou het veilig zijn de Cobra te plaatsen. Maar dit geldt niet voor de lichten in de woning van de familie [familie] zelf. Verdachte heeft hierover namelijk verklaard dat hij – nadat hij de Cobra 6 had aangestoken – door de shutters heen een korte blik in de woning wierp en toen achterin de woning een (schemer)lampje zag branden en niemand op de bank zag zitten. Het slachtoffer [slachtoffer 1] verklaart dat de lichten in de woonkamer en de keuken, en zelfs de televisie op dat moment beneden nog aan waren en dat de shutters van de keukenramen aan de voorzijde van de woning nog open waren. Dat de lichten beneden in de woning op dat moment nog aan waren, wordt ook verklaard door [zoon slachtoffer 1] en wordt bevestigd in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met als bijlage de foto’s van de camerabeelden van de voor de deur geparkeerde [merk] (dossierpagina’s 1745 en 1746 met de desbetreffende foto op pagina 1751).
Gelet op het voorgaande heeft verdachte onvoldoende onderzocht of zich personen op de benedenverdieping van de woning bevonden. Sterker nog, verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met de aanwezigheid van mogelijke personen op de benedenverdieping van de woning, omdat hij heeft verklaard dat hij de Cobra 6 al had aangestoken vóórdat hij via het raam de woning in keek en hij deze dus snel moest plaatsen omdat hij anders zelf gevaar liep. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de ontploffing van de Cobra 6 zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij het slachtoffer.
4.3.5.3 Overwegingen ten aanzien van feit 5
Zowel de verdediging als de officieren van justitie hebben geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, omdat voor een poging brandstichting de aanwezigheid van een vuurbron noodzakelijk is en verdachte de aansteker die hij bij zich had niet heeft gebruikt.
De rechtbank komt tot een andere slotsom dan de officieren van justitie (en de verdediging) op basis van het door hen aangehaalde arrest Hoevense brandstichting, HR 24 maart 1992, NJ 1992/815. In dat arrest was namelijk door de verdachte geen vuur(bron) gebruikt. Maar ook was niet bewezen verklaard dat er benzine in het in de bewezenverklaring bedoelde pand daadwerkelijk was uitgegoten. Dit had tot gevolg dat er ten aanzien van het desbetreffende feit geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Uit dit arrest kan daarom niet zonder meer worden afgeleid dat een verdachte, wanneer er geen vuurbron is gebruikt, dient te worden vrijgesproken van een poging tot brandstichting.
In de onderhavige zaak heeft verdachte allereerst met een moker de buitenste ruit van het keukenraam van de woning vernield en vervolgens benzine over het kozijn van de woning gegoten, die ook op de grond lekte. Naar het oordeel van de rechtbank is met het stukslaan van het raam en het uitgieten van de benzine sprake geweest van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf om de woning in brand te steken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] , zijnde de opdrachtgever, heeft schuldig gemaakt aan de poging tot brandstichting van de woning aan [adres] .
De rechtbank komt in rechtsoverweging 6.1 tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van deze poging tot brandstichting vrijwillig is teruggetreden en zal verdachte in zoverre ontslaan van alle rechtsvervolging. Nu ten aanzien van het primair ten laste gelegde geen veroordeling volgt, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het subsidiair dan wel het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen ook ten aanzien van het subsidiaire feit tot een bewezenverklaring en komt wederom tot de conclusie dat verdachte vrijwillig is teruggetreden, ook van de voorbereiding tot brandstichting. De rechtbank zal verdachte dus ook van het subsidiair tenlastegelegde ontslaan van alle rechtsvervolging, wat omwille van de leesbaarheid eveneens in rechtsoverweging 6.1. nader zal worden toegelicht. Zodoende dient de rechtbank tot slot de vraag te beantwoorden of het meer subsidiair ten laste gelegde eveneens bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen ook ten aanzien van het meer subsidiaire feit tot een bewezenverklaring. Voor dit feit concludeert de rechtbank niet tot ontslag van rechtsvervolging vanwege een vrijwillige terugtred van verdachte, nu dit meer subsidiaire feit – de vernieling van het raam – een voltooid delict betreft en ziet op een andere strafbepaling dan het primair en subsidiaire bewezenverklaarde feit, namelijk de brandstichting.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij meermalen in de periode van 20 tot en met 30 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een keukenraam behorend bij de woning aan [adres] dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield en beschadigd;
Feit 2
hij op 31 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde kaak en een gat in het trommelvlies, in het linker oor, en een zenuwbeschadiging in de kaak, aan de linkerzijde, en een gebroken arm en een gebroken voet en een grote hoeveelheid verwondingen aan het lichaam met diverse blijvende littekens tot gevolg en zenuwschade aan het aangezicht met een blijvende gevoelsstoornis tot gevolg en blijvende spierschade, heeft toegebracht, door een Cobra 6 tot ontploffing te brengen in de brievenbus van haar woning;
Feit 3
hij op 31 mei 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan [adres] , door een Cobra 6 aan te steken en vervolgens in die brievenbus te brengen waarna deze tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1] te duchten was;
Feit 4
hij op 14 juni 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine ten gevolge waarvan een auto van het merk [merk] , type [type] , toebehorend aan [naam] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 5
hij op 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning gelegen aan [adres] , met dat opzet met een moker het raam aan de voorzijde van de woning in heeft geslagen en vervolgens benzine tegen voornoemd raam heeft gegoten, van welke poging tot brandstichting gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en voor omringende woningen en/of levensgevaar voor bewoners van de omringende woningen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij in de periode van 3 tot en met 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen,
opzettelijk een
- bidon gevuld met benzine en
- aansteker en
- moker en
- bivakmuts
bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op 4 juli 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woning gelegen aan [adres] , toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield;
Feit 6
hij op 6 juli 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom in de achtertuin van een woning gelegen aan [adres] te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en omringende woningen en levensgevaar voor de nabij aanwezige personen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd;
Feiten 2 subsidiair en 3: eendaadse samenloop van medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade en medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 4: medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 5 primair: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander te duchten is;
Feit 5 subsidiair: voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
Feit 5 meer subsidiair: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 6: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
Vrijwillige terugtred feit 5
De rechtbank constateert, mede op basis van de verklaring van verdachte, dat hij, nadat hij de benzine uit de bidon over het kozijn van de woning had gegoten, met zijn actie is gestopt. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden welke factoren verdachte hebben doen stoppen. Verdachte geeft desgevraagd hierover aan dat hij niet alleen is gestopt omdat er benzine op zijn kleding en schoenen terecht was gekomen, maar ook omdat hij de woning niet in brand wilde steken. Hij dacht aan de Cobra 6 die hij anderhalve maand daarvoor nog in de brievenbus van diezelfde woning had geplaatst, wat bij hem nogal wat psychische gevolgen teweeg heeft gebracht (zie ook de Pro Justitia rapportage over verdachte). Hij wilde, in zijn eigen woorden ter terechtzitting, “er niets meer mee te maken hebben.” en dacht ook aan het jongste broertje van [slachtoffer 2] die boven zou kunnen liggen slapen. Korte tijd nadat verdachte vervolgens naar huis was gegaan, heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] , om er vanaf te zijn, laten weten dat de brandstichting was gelukt (wat een leugen bleek te zijn). Ook heeft hij aan zijn toenmalige vriend [medeverdachte 2] geappt dat deze nog niets tegen [medeverdachte 1] moest zeggen, om zo [medeverdachte 1] van zich af te houden.
De rechtbank vat de verklaring van verdachte op als een (impliciet) beroep op vrijwillige terugtred. Volgens vaste jurisprudentie kan sprake zijn van vrijwillige terugtred indien het gronddelict (in dit geval de brandstichting) nog niet is voltooid. Hoewel beslissend voor de vrijwillige terugtred is of deze het gevolg was van een spontane besluitvorming en niet uitsluitend van uitwendige prikkels, behoeven van buiten komende factoren die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid niet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan. Van vrijwilligheid is sprake zolang de dader nog de werkelijke keus had tussen doorgaan of stoppen. Verdachte heeft verklaard dat hij mede is gestopt met zijn actie omdat hij benzine op zijn kleding en schoenen had gemorst. Verdachte twijfelde of benzine schadelijk kon zijn voor de huid en spreekt niet zozeer over de mogelijkheid dat hij door het morsen ook zichzelf in de brand kon steken.
De rechtbank concludeert op grond van voormelde omstandigheden dat verdachte tijdens het terugtreden nog steeds de werkelijke keus had tussen doorgaan of stoppen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 5 primair en subsidiair sprake is van vrijwillige terugtred. Ten aanzien van deze feiten zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Zoals hiervoor reeds is overwogen onder 4.3.5.3 gaat dit niet op voor het meer subsidiair tenlastegelegde feit, te weten de vernieling van de ruit aan de voorzijde van de woning, nu vrijwillige terugtred niet aan de orde kan zijn in het geval de vernieling voltooid is.
De vrijwillige terugtred ziet overigens alleen op verdachte, niet op de medepleger.
6.2
Overige feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van de overige bewezenverklaarde feiten uitsluit. Verdachte is in zoverre strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van tweeëntwintig maanden met aftrek van het voorarrest waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringstoezicht, meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zich inzetten voor een zinvolle dagbesteding, een middelen- en alcoholverbod voor een periode van twaalf maanden inclusief urineonderzoek, indien de jeugdreclassering dit nodig vindt, een locatiegebod met elektronisch toezicht voor de duur van drie maanden en een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachten, en opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De officieren van justitie hebben verder gevorderd de stiletto die bij verdachte in beslag is genomen verbeurd te verklaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, met aftrek daarvan, en een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten, die deel uitmaken van een lange reeks gewelddadige acties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie in de periode van februari tot en met juli 2020. Deze acties worden door de rechtbank gezien als wraakacties tegen [slachtoffer 2] en zijn familie, vanwege de betrokkenheid van [slachtoffer 2] bij de ontplofte vuurwerkbom op 1 januari 2020 waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] zwaar gewond is geraakt. Als eerste heeft verdachte de beschadiging en de vernieling van het keukenraam van de woning aan [adres] op 23 en 24 mei 2020 (mede) gepleegd. Maar vooral de latere daden van verdachte zijn qua gevolgen desastreus geweest. Bij het dieptepunt van de reeks van geweld, namelijk een ontploffing van een Cobra 6 in de brievenbus op 31 mei 2020, is de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , zwaar gewond geraakt. Het is mede aan verdachte te wijten dat zij de rest van haar leven zal moeten leven met de littekens en de schade die zij hierdoor op psychisch, lichamelijk en financieel vlak heeft opgelopen. De ontploffing van deze Cobra 6 is niet alleen traumatisch geweest voor het slachtoffer, maar ook voor haar twee zonen die in de woning aanwezig waren toen de Cobra 6 ontplofte en van wie de jongste toen slechts acht jaar oud was. Beide zonen zijn lijfelijk geconfronteerd met het ongelooflijk heftige letsel bij hun moeder dat door de ontploffing is veroorzaakt. Zij waren zelfs in de veronderstelling dat hun moeder het niet zou overleven. Bovendien zorgde deze ontploffing in de woonwijk – waar al veel onrust bestond door de vele hieraan voorafgegane gebeurtenissen – voor hevige gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. De verleende bijstand aan het slachtoffer heeft onmiskenbaar (psychische) gevolgen gehad voor de buurtbewoners die direct ter plaatse waren. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de buurtbewoners in het strafdossier.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat verdachte na de ontploffing van de Cobra 6 op 31 mei 2020 is doorgegaan met het (mede)plegen van het geweld richting [slachtoffer 2] en zijn familie en rekent dat hem zwaar aan. Verdachte heeft immers op 14 juni 2020 de auto van de grootmoeder van [slachtoffer 2] in brand gestoken, heeft geprobeerd de woning aan [adres] in brand te steken op 4 juli 2020 en heeft op 6 juli 2020 een ontploffing van een fragmentatiebom in de achtertuin van die woning teweeggebracht, telkens in opdracht van [medeverdachte 1] .
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij in ruil voor (de belofte van) geld aan deze reeks van wraakacties, feitelijk terreur, heeft deelgenomen en de meest ernstige daden heeft uitgevoerd, terwijl hiermee niet alleen [slachtoffer 2] maar ook zijn moeder, broers en grootouders ernstige vrees en angst is aangejaagd met een enorme impact op hun gezinsleven en hen daardoor ook veel materiële schade is berokkend. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de grootmoeder van [slachtoffer 2] . Nog afgezien van de gevolgen voor de slachtoffers, draagt dergelijk geweld, zeker als het in een woonwijk wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten waarbij hij zijn eigen belang en financiële gewin op de voorgrond heeft gesteld en zich totaal niet bekommerd heeft om de ernstige gevolgen voor anderen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;
  • het Pro Justitia triple onderzoeksrapport, gedateerd 6 januari 2021, van [psychiater] (psychiater), [GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog) en [forensisch milieuonderzoeker] (forensisch milieuonderzoeker);
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, ontvangen 8 maart 2021, van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het Pro Justitia triple onderzoeksrapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Diagnostisch gezien is bij verdachte sprake van ADHD en een stoornis in cannabisgebruik. Dit was ook het geval ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Tevens is er sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), die inmiddels deels in remissie is. Hiervan was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten na 31 mei 2020.
Er is sprake van psychiatrische problematiek die maakt dat verdachte in situaties impulsief kan handelen zonder goed na te denken en zich gemakkelijker dan een gemiddelde jongeman van zijn leeftijd laat beïnvloeden, maar niet zodanig dat hij ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten niet het ongeoorloofde en de impact ervan heeft kunnen kennen en doorvoelen. Er zijn meerdere momenten geweest dat verdachte heeft kunnen kiezen te stoppen met het plegen van de feiten en er was ook tijd om een andere weg in te slaan. Desondanks maakte verdachte deze keuze niet en kwam het zelfs tot een zekere escalatie van feiten. Er komen vanuit het onderzoek wel aanwijzingen naar voren dat verdachte onder druk stond in de periode voorafgaand en tijdens het plegen van de hem ten laste gelegde feiten.
Echter, er komt vanuit de aanwezige psychiatrische problematiek onvoldoende naar voren om te kunnen spreken van een doorwerking van deze problematiek in de feiten en dus van een verband tussen diagnose en delict, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht.
Na het feit op 31 mei 2020, waarbij de moeder van [slachtoffer 2] ernstig verwond raakte, is het drugsgebruik van verdachte fors toegenomen om gevoelens en klachten vanuit de hieruit voortkomende acute stressstoornis/PTSS te onderdrukken.
Vorenstaande heeft niet geleid tot een ander patroon of toename in delictgedrag, waardoor er voor de feiten volgend op het feit van 31 mei 2020 gesproken zou kunnen worden van een verband tussen de diagnose op dat moment en de feiten, indien deze bewezen worden geacht. Ook ten aanzien van de feiten na 31 mei 2020 komt vanuit de aanwezige psychiatrische problematiek onvoldoende aanwijzing naar voren voor een doorwerking op de feiten.
Er wordt geadviseerd verdachte de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen worden verklaard, volledig toe te rekenen.
Aangezien er geen sprake is van doorwerking op de feiten, kan er ook niet gesproken worden van risicofactoren voor recidive vanuit de beschreven stoornis van verdachte.
Vanuit het gestructureerde risicotaxatie-instrument worden als kritische factoren bij verdachte ingeschat: ervaren stress en geringe copingvaardigheden, impulsiviteit/riskant gedrag, aandachtstekort/hyperactiviteit en problemen met middelengebruik. Andere risicofactoren zijn omgang met delinquente leeftijdgenoten, matige opvoedingsvaardigheden van de ouders, eerder niet-gewelddadig delinquent gedrag en geringe schoolprestaties.
De combinatie van de risicofactoren en beschermende factoren voortkomend uit de gestructureerde risicotaxatie, in combinatie met het klinische oordeel van de deskundigen, maken dat het risico van gewelddadige recidive, indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, statistisch gezien, in algemene zin, zonder interventie, als matig wordt ingeschat.
Ook al wordt er geen duidelijke doorwerking gezien van de psychiatrische problematiek van verdachte in de ten laste gelegde feiten, wordt, indien deze bewezen worden verklaard, geadviseerd dat verdachte ten gunste van zijn verdere sociaal-emotionele ontwikkeling en ter vermindering van het recidiverisico, ook al is dit niet als hoog ingeschat, behandeling krijgt gericht op zijn identiteitsontwikkeling, ontwikkeling van een pro-sociaal netwerk en farmacotherapie voor de geconstateerde ADHD. Tevens wordt geadviseerd een systeembehandeling in te zetten waarin het gehele gezin psycho-educatie krijgt over ADHD en gekeken wordt naar de interactiestijlen binnen het gezin. Een dergelijke ambulante behandeling zou plaats kunnen hebben bij een instelling als De Waag.
Als behandelkader wordt geadviseerd dat deze behandeling plaatsvindt in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel binnen jeugdstrafrechtelijk kader.
De rapporteurs [psychiater] en [GZ-psycholoog] hebben de bevindingen uit het onderzoek ter terechtzitting onderschreven en daarop desgevraagd aangevuld dat verdachte moeite heeft zich verbaal uit te drukken waardoor hij soms dingen ongelukkig zegt en verkeerd kan worden begrepen. Verder is toegelicht dat de klinische indruk van het recidiverisico lager is geweest dan het als matig uit de recidivetaxatie gekomen recidiverisico, maar dat het risico onder druk van de omstandigheden kan toenemen. Daarom is het van belang dat verdachte behandeling krijgt en weerbaarder wordt. De behandeling dient in het gedwongen, strafrechtelijk kader plaats te vinden.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies en maakt deze tot de hare.
Het raadsrapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Hoewel de kans op herhaling niet kan worden uitgesloten, ziet (ook) de Raad, op korte termijn, geen duidelijke zorgsignalen hiervoor. Verdachte, en ook zijn ouders, zijn erg onder de indruk van het hele proces sinds de inverzekeringstelling.
Om het risico op herhaling op lange termijn te kunnen verkleinen, sluit de Raad zich aan bij de Pro Justitia rapportage, en de daarin geadviseerde behandeling.
Verder is het belangrijk dat er streng ingezet gaat worden op het verbieden van verdovende middelen, aangezien verdachte al op zijn tiende is begonnen met blowen, op zijn vijftiende fors blowde en de delicten onder invloed gepleegd zijn. Middelengebruik, de oorzaak en het doel ervan zijn belangrijk om in de begeleiding/behandeling van verdachte mee te nemen. Hierbij kiest de Raad voor een verbod voor de duur van een jaar, zodat verdachte nog binnen de kaders kan laten zien goed om te kunnen gaan met de verleidingen van verdovende middelen.
Omdat het belangrijk is dat de identiteitsontwikkeling en de geringe weerbaarheid die hieruit voortkomt bij verdachte (verder) wordt versterkt als ook zijn grip op zijn impulsen (bijvoorbeeld middels farmacotherapie), vindt de Raad een voortzetting van de elektronische controle voorlopig nog van belang. Verdachte kan intussen profiteren van de behandeling en wordt nog extern tegen zijn impulsen beschermd. Doordeweeks zal het om een avondklok gaan, aangezien verdachte fulltime zal gaan werken. In de weekenden kunnen de vrijheden stap voor stap worden opgebouwd.
De jeugdreclassering adviseert een voortzetting van de elektronische controle voor de maximale duur van drie maanden, waarbij de jeugdreclasseerder dit eventueel eerder kan stoppen.
De Raad ziet de ontwikkelingen en houding van verdachte in de justitiële jeugdinrichting en ook na zijn schorsing, waarbij hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn delictgedrag daar waar hij dat kan door onder meer aan het mediationtraject mee te werken, vanuit pedagogisch perspectief als contra-indicaties voor een detentie. De preventieve hechtenis heeft een positieve en ook een confronterende uitwerking op hem gehad. Verdachte is er tot rust gekomen, heeft kunnen stoppen met zijn softdrugsgebruik, heeft zijn weerbaarheid versterkt als ook zijn schuldbesef. Verdachte komt oprecht en gemotiveerd over ten aanzien van het willen herstellen van de door hem aangerichte schade en het willen voorkomen van herhaling. Hij wil op het rechte pad blijven, zo geeft hij aan. In de justitiële jeugdinrichting lijkt hij hiervoor een goede basis te hebben gelegd.
De Raad ziet hierdoor in detentie geen pedagogische meerwaarde voor verdachte die de kans op herhaling verder zou kunnen verkleinen. Een detentie zal bovendien de positieve ontwikkelingen doorkruisen zoals het starten met een baan. De inkomsten die hieruit voortvloeien zal hij nodig hebben voor het vergoeden van de schade. De Raad ziet, na schorsing, een detentie als een stap terug in de positieve ontwikkelingen en niet als een stap vooruit. Vanuit pedagogisch perspectief gezien, vindt de Raad een detentie dus niet in het belang van verdachte. De Raad adviseert daarom om verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van de preventieve hechtenis, gelet op de ernstige en zeer forse verdenkingen.
Vanwege de genoemde ontwikkelingen, schuldbesef en houding van verdachte, ziet de Raad evenmin vanuit pedagogisch perspectief een toegevoegde waarde van een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Ook hieruit zal hij vermoedelijk geen extra lering halen om de kans op herhaling te kunnen verlagen. Vanwege de geadviseerde behandeling, is een leerstraf contra-geïndiceerd.
De Raad vindt een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de reeds bij schorsing opgelegde bijzondere voorwaarden wel nodig. Gelet op de ernst en de aard van de verdenkingen en gezien de eerdere preventieve hechtenis, vindt de Raad een voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie passend.
De Raad adviseert verdachte naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat:
  • hij zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling te weten de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem (hierna: JGB);
  • hij meewerkt aan (forensische) behandeling vanuit de Waag of een soortgelijke instantie;
  • hij zich inzet voor een dag- en vrijetijdsbesteding;
  • hij op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangever en de medeverdachten, met uitzondering van het mediationtraject en tenzij contact de wens van de aangever is;
  • hij meewerkt aan een mediationtraject;
  • hij geen alcohol, verdovende middelen of andere middelen, die zijn gedrag in negatieve zin kunnen beïnvloeden, zal gebruiken voor de periode van 12 maanden (eventueel vergezeld van verplichte medewerking aan urineonderzoek);
  • hij zich houdt aan het locatiegebod: dagelijks volledig huisarrest [adres] Haarlem waarbij hij onder regie van de JGB vrijheden kan verdienen door zijn dag- en vrijetijdsbesteding die door de JGB is goedgekeurd;
  • hij zich ter controle van het locatiegebod onder elektronisch toezicht zal stellen van de JGB voor de maximale duur van drie maanden, conform bijgaand advies,
waarbij aan de JGB de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde van verplichte medewerking aan het mediationtraject.
De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting achter het advies van de Raad geschaard.
7.4
Hoofdstraffen
In zijn algemeenheid geldt dat bij een dergelijk aantal zeer ernstige strafbare feiten als de onderhavige een lange vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Alles afwegende, in het bijzonder gelet op het aantal en de ernst van de feiten, het als matig ingeschatte recidiverisico, de uitgebrachte strafadviezen alsmede de (uiteindelijk) bekennende proceshouding van verdachte bij de politie en ook ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van veertien maanden moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en dat hij zich in de afgelopen maanden in het kader van zijn voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan heeft kunnen bewijzen en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank houdt er verder in positieve zin rekening mee dat verdachte een mediationtraject met het slachtoffer [slachtoffer 1] is ingegaan en daarmee laat zien dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie, groot zeven maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal ook bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 212 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, en het surplus op de onvoorwaardelijke werkstraf.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, verplichte medewerking aan een behandeling door De Waag of een soortgelijke instantie, een verbod op alcohol- en middelengebruik voor de duur van twaalf maanden en verplichte medewerking aan urineonderzoek ter controle daarvan, een locatiegebod in de vorm van een avondklok voor de duur van drie maanden, een contactverbod met medeverdachten en met de slachtoffers alsmede een gebiedsverbod voor de locatie [adres] noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank ziet geen aanleiding het elektronisch toezicht voor de geadviseerde korte periode te laten voortduren. Ook de (aanvankelijk) door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde verplichte medewerking aan een mediationtraject, zal de rechtbank niet opleggen als bijzondere voorwaarde. Een dergelijke verplichting verhoudt zich niet tot de vrijwilligheid die voor deelname aan een mediationtraject is vereist. Bovendien heeft verdachte reeds vrijwillig meegewerkt aan dat traject en is hij bereid daar, desgewenst, mee verder te gaan.
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere en beperktere bewezenverklaring komt. De rechtbank acht immers de ten laste gelegde poging moord/doodslag op [slachtoffer 1] op 31 mei 2020 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Daarmee doet de rechtbank absoluut niets af aan de ernst van de wél bewezenverklaarde feiten. Mede gelet op het belang van vermindering van het recidiverisico, staat voor de rechtbank voorop dat verdachte zo snel mogelijk behandeling krijgt. Daarnaast is verdachte recent gestart bij een dakdekkersbedrijf vanuit de motivatie zo snel mogelijk geld te verdienen om de door slachtoffer [slachtoffer 1] geleden schade te kunnen vergoeden. Ook daarom acht de rechtbank het niet in het belang van verdachte, en evenmin in het belang van slachtoffer [slachtoffer 1] , hem te laten terugkeren naar de JJI.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uren moet worden opgelegd, waarmee naar het oordeel van de rechtbank de ernst van de bewezenverklaarde feiten ook tot uitdrukking wordt gebracht.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
7.5
Bijkomende straf: verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 stk mes (goednummer [goednummer] )
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit voorwerp tot het begaan van een misdrijf is of kan zijn bestemd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 75.134,74 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit dat gedeelte van de materiële schade tot een bedrag van € 50.134,74 dat voor rekening van verdachte dient te komen, te weten 35% van de gevorderde kosten beveiliging woning (= € 537,22) en 50% van de overige materiële schade. Dit betreft:
  • daggeldvergoeding ziekenhuisopname van € 195,-;
  • kosten huishoudelijke hulp van € 442,50;
  • kosten littekenbehandeling schoonheidsspecialiste van € 1.930,-;
  • eigen risico zorgverzekering van € 385,-;
  • overige medische kosten van € 83,56;
  • kosten huur onderduikadres van € 1.070,25;
  • reiskosten van € 203,73;
  • kosten verstrekking ontbrekende medische stukken van € 44,83;
  • begroting kosten reconstructie kaak en gebit van € 11.796,61;
  • begroting kosten correctie littekens aangezicht en hals van € 1.099,07;
  • begroting kosten correctie onderlip van € 2.346,97;
  • toekomstige materiële schade van € 30.000,-
en uit het voor rekening van verdachte komende deel van de immateriële schade tot een bedrag van € 25.000,- bestaande uit:
  • immateriële schade van € 15.000,- en
  • toekomstige immateriële schade van € 10.000,-.
De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter zake van haar vordering op te leggen en verdachte te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt, te weten € 87,50, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering, in die zin dat de gevorderde materiële en immateriële schade, met uitzondering van een gedeelte van de toekomstige schade, kan worden toegewezen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft geconcludeerd tot referte voor wat betreft de gevorderde schade, met uitzondering van de begrote kosten voor reconstructie (enkel geen verweer tegen de totaalprijs van € 700,- voor de tijdelijke frameprothese) en correctie en de overige toekomstige schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 15.127,56 bestaande uit:
  • daggeldvergoeding ziekenhuisopname van € 195,-;
  • kosten huishoudelijke hulp van € 442,50;
  • kosten littekenbehandeling schoonheidsspecialiste van € 1.930,-;
  • eigen risico zorgverzekering van € 385,-;
  • overige medische kosten van € 83,56;
  • kosten huur onderduikadres van € 1.070,25;
  • kosten beveiliging woning van € 537,22;
  • reiskosten van € 196,55;
  • kosten verstrekking ontbrekende medische stukken van € 44,83;
  • begroting kosten reconstructie kaak en gebit van € 6.796,61;
  • begroting kosten correctie littekens aangezicht en hals van € 1.099,07;
  • begroting kosten correctie onderlip van € 2.346,97;
rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 subsidiair, 3, 5 meer subsidiair en 6 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank overweegt daarbij dat de gevorderde
reiskostendie betrekking hebben op het bijwonen van de zittingen, zullen worden toegewezen als proceskosten. Met betrekking tot de gevorderde
kosten voor reconstructie en correctie, overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd middels het concept behandelplan en de daarbij gegeven toelichting door de kaakchirurg en toelichting ter zitting door de benadeelde partij. Voor zover deze kosten zien op een frameprothese (totaal € 700,-) worden ze door verdachte niet betwist, zodat de helft daarvan in ieder geval kan worden toegewezen zoals gevorderd, nu verdachte voor die schade voor de helft aansprakelijk is. De enkele weerlegging dat de begrote kosten voor het overige onzeker zijn, wordt door de rechtbank gepasseerd gezien de door benadeelde partij gegeven onderbouwing en de evidentie van de noodzaak tot het maken van die kosten. Dat geldt evenwel niet voor de begrote kosten (totaal € 10.000,-) voor ‘onderhoud en vervanging voorzieningen’, nu een deugdelijke onderbouwing daarvan ontbreekt. Tegenover de enkele mededeling dat dit een bedrag betreft ‘voor het (jarenlange) onderhoud en mogelijke vervanging van (onderdelen van) de implantaten en de kronen’, volstaat de kale betwisting van die kosten door verdachte. In dat deel van de vordering zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde en niet weersproken immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, tot een totaalbedrag van € 30.127,56, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.041,41 vanaf 15 maart 2021 (zijnde de eerste zittingsdatum, nu niet is betwist dat de schade op die datum reeds was geleden en het dossier geen aanknopingspunt biedt voor een eerdere (betalings)datum en de materiële schade voor het overige nog niet is geleden) en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verschuldigdheid en de omvang van de gestelde toekomstige materiële en immateriële schade van in totaal € 40.000,- met teveel onzekerheden zijn omgeven, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, voor zover het de niet gespecificeerde toekomstige schade betreft.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 113,41, bestaande uit € 87,50 voor eigen risico vrije advocaatkeuze rechtsbijstand en € 25,91 voor reiskosten naar de zittingen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 subsidiair, 3, 5 meer subsidiair en 6 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van meerdere vernielingen, van zware mishandeling met voorbedachten rade en van meerdere ontploffingen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36f, 45, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 303 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder feit 5 primair en subsidiair niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte ten aanzien van de overige bewezenverklaarde feiten strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
veertien (14) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot zeven (7) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering van De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd aan [adres] , op door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijden, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd de aanwijzingen van de jeugdreclassering betreffende zijn gedrag zal opvolgen;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan (forensische) behandeling vanuit De Waag of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
  • zich inzet voor een dag- en vrijetijdsbesteding;
  • voor de duur van twaalf maanden geen alcohol, verdovende middelen of andere middelen die zijn gedrag in negatieve zin kunnen beïnvloeden zal gebruiken en daartoe zal meewerken aan urinecontroles als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende drie maanden zal houden aan een locatiegebod, inhoudende dat hij tussen 20.00 uur en 07.00 uur aanwezig zal zijn op zijn woonadres [adres] , of zoveel eerder als veroordeelde zijn woning dient te verlaten om tijdig aanwezig te zijn op zijn werk, te bepalen door de jeugdreclassering;
  • gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van [adres] ;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen, tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt:
  • [medeverdachte 1] ;
  • [medeverdachte 4] ;
  • [medeverdachte 2] ;
  • [medeverdachte 3] .
Ten aanzien van de hieronder genoemde personen kan contact slechts plaatsvinden met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke instemming van de personen zelf, te verifiëren door de begeleiding vanuit de JJI of de (jeugd)reclassering, bijvoorbeeld in het kader van een mediationtraject:
- [slachtoffer 1] , [zoon slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [zoon slachtoffer 1] , [naam] , [naam] , [naam] .
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die verdachte mogelijk langer dan zeven maanden vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Verklaart verbeurd:
1 stk mes (goednummer [goednummer] ).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 30.127,56, bestaande uit € 15.127,56 voor de materiële en € 15.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.041,41 vanaf 15 maart 2021 en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Leeuwerke voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 113,41, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.127,56, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.041,41 vanaf 15 maart 2021 en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. E.C.M. van Mierlo en mr. G. Drenth, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. Hausenblasová en mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van 9 april 2021 van de rechtbank Noord-Holland, ten name van verdachte:
[medeverdachte 5],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Feit 1:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 1 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 mei 2020 (dossierpagina’s 2365 en 2366);
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 mei 2020 (dossierpagina’s 2377 en 2378);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 11 juni 2020 (dossierpagina’s 1864 en 1865);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 31 juli 2020 (dossierpagina’s 225 tot en met 232);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 16 oktober 2020 (dossierpagina’s 233 tot en met 235).
Feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1688 tot en met 1690):
Op 31 mei 2020 in Haarlem zat ik binnen op de bank in de woonkamer in mijn woning [adres] . De kaarsjes stonden aan net als de tv in de woonkamer en alle lichten in de woonkamer en de keuken. [zoon slachtoffer 1] kwam naar beneden en [zoon slachtoffer 1] lag boven te slapen. Ik hoorde gesis bij de voordeur en ik zag rook bij de brievenbus. Ik zag een persoon met een zwart petje. Ik ben toen naar de voordeur gelopen om deze open te doen. Er volgde op dat moment een enorme explosie. Het volgende moment lag ik op de grond.
In het ziekenhuis is geconstateerd dat mijn kaak is weggeslagen: deze is gereconstrueerd met platen en schroeven. Morgen gaan de botschroeven uit mijn mond. Ik mis een hoektand, mijn grote teen is gebroken en in mijn linkerarm zit een plaat. De ulna is stuk en er zijn ook een aantal spieren doorgesneden waardoor het nog maar de vraag is of ik weer de kracht in mijn vingers terugkrijg. Geestelijk doet het heel wat met mij. Morgen word ik weer geopereerd en zullen er ook een aantal hechtingen bij mijn kaak worden verwijderd. Verder wordt er nog gekeken naar mijn arm en in mijn grote teen zal een plaatje worden gezet.
- de letselrapportage Forensische Geneeskunde inzake [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1694 tot en met 1710):
VUMC: Informatie van mevrouw zelf:
[…] Er zit een gat in mijn trommelvlies links. […]
Mevrouw bevindt zich op de afdeling traumatologie van het VUmc. Zij ligt in een ziekenhuisbed met een infuus in de rechterhand, een spalk rond de linkerarm, een spalk rond het linkerbeen en een drain uit de borst. Er is anamnestisch sprake van uitgebreid inwendig letsel: meerdere breuken, spierletsel en zenuwschade.
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels: 6 maanden.
Schatting duur verdere genezing overige letsels: 5 jaren.
Het is de verwachting dat het letsel met blijvende lichamelijke schade zal genezen. De huidbeschadigingen en operatielittekens zullen met permanente littekens genezen. De zenuwschade aan het aangezicht zal waarschijnlijk een blijvende gevoelsstoornis geven. De spierschade kan blijvende schade, zoals spierzwakte en verminderde coördinatie tot gevolg hebben. De botbreuken zullen bij een goede stand en ongestoorde genezing zonder blijvende schade kunnen genezen.
Concluderend betreft het letsel: gehechte snijwonden van het aangezicht, een ontbrekende tand in de onderkaak, huidbeschadigingen en bloeduitstortingen van de borst, buik en beide benen, een brace van de linkerarm en gips van het linker onderbeen, een gehechte wond van de linkervoet.
De opgegeven toedracht – naar achter geslagen te zijn bij een explosie en verwond te zijn door rondvliegende stukken hout en glas – kan zeer goed passen bij het geconstateerde letsel.
Linkerzijde van de kaak en hals twee lijnvormige littekens over zo goed als de gehele zijkant van het gezicht/hals met korstvorming en hechtingen.
De littekens zijn goed passend bij operatielittekens. Rond deze littekens zijn meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar met roze huidverkleuring. Het betreffen huidbeschadigingen met tekenen van genezing.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van het linker bovenbeen en onder de linkerknie meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen met rondom blauwgele huidverkleuringen. Het betreffen huidbeschadigingen en bloeduitstortingen.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Rondom het linker onderbeen een witte achterspalk die bij de voet is opengeknipt. Op de linkervoet ter hoogte van de basis van de grote teen is een lijnvormige huidbeschadiging zichtbaar met een hechting die is afgeplakt met doorzichtig verbandmateriaal.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van het rechter bovenbeen zijn meerdere huidbeschadigingen met geelblauwe huidverkleuring rondom zichtbaar. Het betreffen huidbeschadigingen en bloeduitstortingen.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Rond de linkerarm is een blauwe brace zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: mogelijk.
Aan de buitenzijde van de rechterduim is loodrecht op de nagel een huidbeschadiging zichtbaar van circa 1 bij 0,2 centimeter en een blauwe verkleuring die onder de nagel doorschemert. Het betreft een huidbeschadiging met bloeduitstorting.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed.
Op de linkerzijde van de buik zijn enkele met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Op de voorzijde van de borst en de voorzijde van de rechterschouder zijn meerdere met korstvorming genezende huidbeschadigingen zichtbaar.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
In het midden van de borst onder het linker sleutelbeen is een plastic drain zichtbaar die uit een open wond steekt.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Aan de onderkaak is de hoektand aan de linkerzijde afwezig.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed.
- het explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij de voordeur van een woning op 31 mei 2020 in Haarlem van het NFI van 10 oktober 2020 (dossierpagina’s 1725 tot en met 1733):
Er zijn aanwijzingen verkregen voor sporen van de explosieve ladingen:
  • Flitspoeder op de klep van de brievenbus en de restanten van de blauwe plastic dop;
  • Zwart buskruit in de bemonstering van het roet op de wand naast de voordeur.
Wanneer een Cobra 6 explodeert, ontstaat er altijd gevaar voor personen en goederen. Wanneer een Cobra 6 direct tegen een voorwerp aan explodeert, zal dit voorwerp meestal (ernstig) beschadigen.
De ernst van de gevolgen van de explosie voor personen is onder meer afhankelijk van de locatie van personen ten opzichte van de explosie. Bij bijvoorbeeld lichaamscontact met één exemplaar van een Cobra 6 ten tijde van de explosie, ontstaat zeer ernstig lichamelijk letsel door de drukgolf en de hitte. Bij (vrijwel) direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon ontstaat zelfs gevaar voor dodelijk letsel. Op afstanden verder weg is het van de specifieke omstandigheden afhankelijk of en tot welk letsel de hitte en de drukgolf leiden. In het ongunstigste geval kan een persoon tot op enkele tientallen meters afstand nog (al dan niet permanente) gehoorschade oplopen door een explosie van een Cobra 6.
Naast het hierboven beschreven letsel door de effecten van de explosie zelf kan ook letsel optreden door het ontstaan van scherven en brokstukken van omgevingsmaterialen die met hoge snelheden weggeslingerd worden. Deze scherven en brokstukken kunnen onder andere leiden tot botbreuken en snijwonden. In Haarlem is een deel van de voordeur verscherfd en dit heeft tot additioneel gevaar geleid.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] dan wel een van hen van 14 juli 2020 inclusief bijlage 1 (dossierpagina’s 1793 tot en met 1796):
Ik heb onderzoek verricht in de veiliggestelde data van de mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte 1] . Ik zag dat in de tijdlijn van 30 mei 2020 tot 31 mei 2020 een afbeelding op de telefoon stond opgeslagen. Mij is ambtshalve bekend dat dit de [adres] betreft.
Ik zag dat deze afbeelding op 30 mei 2020 te 13.59 uur werd opgeslagen in de cache van de applicatie van Google Maps.
Ik zag dat in de cache meerdere kleine afbeeldingen stonden opgeslagen van de Vrijheidsweg die samen een grote afbeelding vormen. Ik zag onder meer dat huisnummer [huisnummer] hieruit gevormd kon worden.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 juni 2020 inclusief fotobijlagen (dossierpagina’s 1745 tot en met 1756):
Uit het eerste buurtonderzoek werd bekend dat er middels het beveiligingssysteem van een personenauto beelden beschikbaar waren.
1.16
uur/01.17 uur:
De dader gebruikt kennelijk een aansteker, te zien is dat de voordeur hierdoor verlicht wordt. Uit de bewegende beelden valt op te maken dat hij iets in de brievenbus stopt en direct snel wegrent.
1.17
uur:
Er is rookontwikkeling zichtbaar bij de voordeur. De voordeur wordt van binnen geopend. Vrijwel gelijk nadat de voordeur werd geopend ontstaat een ontploffing. Na de ontploffing is de deur dicht. Na de ontploffing is een rookwolk te zien. Door de explosie/drukgolf wordt het alarm van de auto geactiveerd.
31 mei 2020 te 01:16:55 uur:
Op de bewegende beelden is te zien dat de dader gebruikt maakt van, kennelijk, een aansteker. Het licht in de keuken staat aan.
- het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136):
Ik zat in mijn schuur met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . Ik had mijn schuur opgeruimd en ik had een cobra gevonden. Ik vroeg of één van hen het wilde hebben. [medeverdachte 5] zei tegen mij: “Geef maar aan mij, dan doe ik hem in de brievenbus.” Ik heb hem schoon gemaakt met alcohol en aan hem gegeven.
V: Waar is daar?
A: Bij [slachtoffer 2] .
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 15 maart 2021 afgelegd:
[medeverdachte 1] zei: “Jij gaat die bom gooien en als je het niet doet, zitten er consequenties aan.” Ik heb automatisch “ja” gezegd. Ik kwam de poort uitlopen, ik stak hem aan, ik liep naar de voordeur met de Cobra in mijn hand. Ik zag alleen dat het licht achter brandde. Ik ben weggerend en hoorde een knal.
U vraagt mij wiens plan dit was. Van [medeverdachte 1] . Hij zei: “jij gaat die bom gooien, hier heb je een Cobra. Ik had de Cobra in mijn broeksband. Hij zei: “Ik ga de Cobra schoonmaken, dan zit er geen DNA van mij op.” Hij gaf mij de Cobra. Die dag is het eerste moment geweest dat dit werd besproken.
Ik ben naar buiten geglipt, helemaal in het zwart, terug naar de schuur van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was daar alleen. U vraagt mij of ik nog meer kreeg. De aansteker, want die was ik vergeten. Ik weet wat een Cobra is en wat deze doet. Bij de [school] heb je een ronding en een schuur met een houtvlak, daar wachtte ik in de hoek en ik keek de straat in om te zien of alle lichten uit waren. U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat het de bedoeling was om het huis kapot te maken. Ja, de deur. Hij zei dat de deur eruit geblazen moest worden.
U houdt mij voor dat de aangever heeft verklaard dat de lichten aan waren en dat u verbaasd bent dat ik heb verklaard dat de lichten uit waren. Ik heb gekeken naar de overkant van de straat en zag alle lichten uitgaan. U houdt mij voor dat het erop leek dat ik vooral heb gekeken of niemand mij zou kunnen snappen maar dat ik vergeten ben te kijken of er iemand in de woning was. Ja, eigenlijk wel. Dat is weer dat roekeloze gedrag, zonder na te denken uit stress, denk ik. Ik ben door de poort gegaan. Ik stak hem aan. Ik zag het buitenlicht aan staan. Ik keek een seconde naar binnen. In mijn beleving zag ik alleen een licht achter aan, een beetje schemerlicht. U houdt mij voor dat ik inmiddels niet meer terug had gekund al had er iemand recht voor de deur gestaan, want de Cobra was al aan. Dat klopt. U vraagt mij of ik daarover niet heb nagedacht, over welke schade ik aan zou richten. Ik heb er niet over nagedacht, omdat ik dacht dat ik alleen de deur kapot zou maken en niet iemands hele leven.
U houdt mij voor dat ik eerder zowel over een half uur als over 8 minuten observeren heb verklaard. Ik heb daar in elk geval een tijdje gestaan.
Hij zei: “Jij gaat die Cobra gooien.” Ik heb de Cobra pas in de avond aangeraakt. Ik droeg een blauwe handschoen.
De officier van justitie vraagt mij of ik nou naar binnen heb gekeken of naar de overkant, omdat ik eerder heb verklaard dat ik niemand op de bank zag zitten. Ik kwam de straat in, ik keek naar binnen. Ik zag achterin een licht aan en niemand op de bank en toen keek ik weer weg. De officier van justitie houdt mij voor dat ik dus door de shutters naar binnen heb gekeken. Ja, maar niet goed. Het grote licht stond niet aan. Het licht buiten voor de deur brandde.
Feit 3:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 3 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1688 tot en met 1690);
  • de letselrapportage Forensische Geneeskunde inzake [slachtoffer 1] van 4 juni 2020 (dossierpagina’s 1694 tot en met 1710);
  • het explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij de voordeur van een woning op 31 mei 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 10 oktober 2020 (dossierpagina’s 1725 tot en met 1733);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] dan wel een van hen van 14 juli 2020 inclusief bijlage 1 (dossierpagina’s 1793 tot en met 1796);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 juni 2020 inclusief fotobijlagen (dossierpagina’s 1745 tot en met 1756);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136).
Feit 4:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 4 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte 1] van 15 juni 2020 (dossierpagina’s 1890 en 1891);
  • het proces-verbaal van forensisch onderzoek vervoersmiddel ( [merk] ) van 15 juni 2020 (dossierpagina’s 1898 tot en met 1900);
  • de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in Haarlem op 14 juni 2020 van het NFI van 14 juli 2020 (dossierpagina’s 1905 tot en met 1910);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136).
Feit 5:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juli 2020 (dossierpagina’s 1969 tot en met 1972):
Ergens rond 01:15 à 01:30 uur hoorde ik sirenes. Ik keek meteen op mijn telefoon waarop ik de camera’s kan bekijken. Ik zag een moker, een spuitbus (de rechtbank begrijpt: een bidon) en glas liggen. De camera die ik bekeken heb is de camera die aan de gevel hangt. Ik zag om 01:11:26 uur iemand aan komen lopen vanuit de richting van de [adres] . Ik zag dat deze persoon ter hoogte van mijn woning stopt en bij het keukenraam uitgebreid naar binnen kijkt. Daarna zie ik dat hij met een moker in één slag de buitenste ruit inslaat waardoor deze breekt. Vervolgens zie ik dat hij met iets wat lijkt op een spuitbus iets tegen dan wel tussen mijn ruiten spuit. Daarna worden de moker en het voorwerp op de grond gelegd. Nadat hij de spullen op de grond legt, rent hij weer weg.
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] van 5 juli 2020 (dossierpagina’s 1977 tot en met 1979):
Ik zag een moker (vuistje) en een aluminium bidon. De bidon had geen deksel. Ik rook een sterke benzinegeur aan de bidon. Rond de moker en bidon zag ik glasscherven liggen. Aan een van de glasscherven zat een stukje van de kitrand waarmee het glas in de sponning had gezeten. Boven de glasscherven zat een raam in de gevel. Ik zag dat de buitenste ruit van het dubbelglas stuk was. De binnenste ruit was nog intact.
Gezien de aangetroffen situatie is het aannemelijk dat een persoon de ruit heeft ingeslagen om de woning in brand te steken met behulp van benzine.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 22 juli 2020 (dossierpagina’s 2022 tot en met 2026):
Het betreft de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] . Ik bekeek van deze telefoon de opgeslagen notities vanuit de applicatie ‘Samsung notes.’ Zo zag ik in de notitie van 8 juli 2020 onder andere de volgende tekst staan:
“Voor paar meijer wat benzine in je tent
Beter doe gelijk
Beter doe het vlug
Ik ben vlugger dan vlug daarom dat ik zonder moker vlucht”
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136):
Ik heb [medeverdachte 5] die moker en die bidon gegeven. Ik geef hem een hamer en moker.
V: Wat zat er in die bidon?
A: Benzine. Ik heb benzine uit mijn scooter gehaald en in die bidon gedaan.
V: Hij wilde een bidon met benzine en hij vroeg aan jou of jij dat kon regelen, zodat hij die woning in de fik kon steken?
A: Ja.
V: Wetende dat hij de woning ermee in de fik ging steken.
A: Ja. De bivakmuts heeft hij ook van mij gehad. Die waar bluf op staat. Die heeft hij samen met die bidon en moker gehad.
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 15 maart 2021 afgelegd:
Hij begon weer over consequenties en was de hele tijd aan het zeuren. Eerst zei ik ‘nee,’ toen bleef hij maar doorzeuren en heb ik uiteindelijk maar ‘ja’ gezegd. De moker, bidon en handschoenen werden in een vuilniszak gedaan en bij de buurvrouw in de bosjes gelegd. Het is met mij de dag van tevoren afgesproken. De benzine is uit de scooter via een slangetje en een jerrycan in de bidon gedaan, dat vertelde hij me. Daar was ik niet bij. Diezelfde avond zei hij tegen mij: “Er zit benzine in vanuit mijn scooter.” Die avond was ik bij hem. Ik heb thuis de spullen aan gedaan en ben naar hem toe gegaan. ’s Nachts zei ik dat ik er vanaf wilde zijn en dat ik het zou doen. Hij zei: “is goed, als je maar zorgt dat het huis in de fik staat.” De spullen lagen bij de buurvrouw. Ik pakte het. Twee poorten naast die van [naam] heb ik de zak weggegooid en toen liep ik ernaartoe. Ik stond aan de voorkant. Het is een twee- of driedubbel raam. De eerste was kapot, maar daarachter niet. Ik gooide er benzine overheen. Ik wilde het niet in de fik steken: ik had een soort
panic attack. Ik heb de aansteker ook nooit uit mijn broekzak gehaald. Volgens mij kwam er ook een beetje benzine over mijn schoenen. U houdt mij voor dat de politie leek te denken dat ik was gestopt omdat ik benzine over mezelf heb gegooid. Ik wilde het huis ook écht niet in de fik steken. Ik zei die avond tegen hem dat het was gelukt. U houdt mij voor dat ik appcontact heb gehad met [medeverdachte 2] waarin ik aangeef “Nog niks tegen s zeggen.” Dat klopt. Ik was bang dat [medeverdachte 1] door zou blijven zeuren, als hij wist dat ik het niet gedaan had.
U vraagt mij of [medeverdachte 1] daar voor mij een tasje had gemaakt. Het was een vuilniszak met daarin een aansteker: zo’n groot ding, een zippo, een moker, een bidon en een blauwe handschoen. De bivakmuts had ik zelf bij me. Die had ik al eerder gekregen, voor de brandstichting van de auto van oma [oma] .
U houdt mij voor dat ik gedurende mijn vierde politieverhoor heb verklaard dat ik stopte, omdat ik voelde dat er benzine op mijn broek en schoenen kwam en ik eigenlijk niet wist of benzine schadelijk was voor de huid. Dat is niet de enige reden. Ik dacht ook aan het huis. Ik wist niet of ze thuis waren. Ik dacht ook aan [zoon slachtoffer 1] die boven dat raam kon liggen te slapen. Ik dacht aan het huis en aan mezelf. Ik wilde er niks meer mee te maken hebben. Stel [zoon slachtoffer 1] was daar wel en het huis stond in de fik en het schiet door naar boven, dan was hij de Sjaak. Ik heb liever dat ik het huis kapot maak dan dat ik weer iemand verwond. U houdt mij voor dat ik bedoel te zeggen dat de gedachte aan de vuurwerkbom in mij opkwam en dat ik ook zeg dat ik misschien mezelf in de fik zou steken omdat het op mijn broek kwam. Ja.
Feit 6:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 6 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 6 juli 2020 (dossierpagina’s 2071 en 2072);
  • het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] van 10 juli 2020 (dossierpagina’s 2073 tot en met 2075);
  • de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in Haarlem op 6 juli 2020 van het NFI van 5 augustus 2020 (dossierpagina’s 2090 tot en met 2093);
  • het explosievenonderzoek naar aanleiding van een aantal mogelijk gerelateerde explosies in Haarlem in 2020 van het NFI van 28 november 2020 (dossierpagina’s 2096 tot en met 2122);
  • het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een brandstichting in Haarlem op 6 juli 2020 van het NFI van 25 augustus 2020 (met als kenmerk aanvrager PL1100-2020140088-12);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 13 juli 2020 (dossierpagina’s 2134 tot en met 2139);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 september 2020 (dossierpagina’s 2165 tot en met 2170);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 22 juli 2020 (dossierpagina’s 2171 tot en met 2175);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 17 november 2020 (dossierpagina’s 1099 tot en met 1136).