In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meermalen mishandeling van zijn ex-vriendin en haar zus. De tenlastelegging omvatte geweldpleging op verschillende data, waarbij de verdachte de slachtoffers met kracht in het gezicht sloeg en hen bij de keel greep. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2021 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. S. Rosendahl, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. C. Crince le Roy.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, terwijl de officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangeefsters in overweging genomen, evenals de context van de relatie tussen de verdachte en de slachtoffers.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vriendin en haar zus, maar heeft het beroep op noodweer ten aanzien van de openlijke geweldpleging geaccepteerd. Dit leidde tot ontslag van rechtsvervolging voor dat feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de bewezen verklaarde feiten van mishandeling. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.