ECLI:NL:RBNHO:2021:2890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
6806441 \ CV EXPL 18-2765
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verantwoordelijkheden van de vervoerder

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Teheran via Wenen op 8 april 2017. De passagiers arriveerden meer dan drie uur later op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagiers met 'gepaste haast' de overstap hadden kunnen maken, maar onderbouwde dit niet met de benodigde informatie.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. De rechter stelde vast dat de passagiers door de vertraging van de vlucht hun aansluitende vlucht hadden gemist en dat de vervoerder verantwoordelijk was voor de compensatie. De kantonrechter verklaarde de passagiers sub 5b en sub 7b niet-ontvankelijk in hun vordering, maar wees de vordering van de overige passagiers toe. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 6.816,75, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequate informatie te verstrekken over overstaptijden. De rechter bevestigde dat de passagiers recht hebben op compensatie conform de Europese regelgeving, en dat de vervoerder niet kan ontsnappen aan deze verplichting zonder voldoende bewijs van de omstandigheden die tot de vertraging hebben geleid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6806441 \ CV EXPL 18-2765
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]wonende te [woonplaats] (Denemarken)

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats] (Denemarken)

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats] (Denemarken)
5a. [passagier sub 5a]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
5b. [passagier sub 5b]beiden wonende te [woonplaats]

6. [passagier sub 6]

wonende te [woonplaats]
7a. [passagier sub 7a]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
7b. [passagier sub 7b]beiden wonende te [woonplaats]

8. [passagier sub 8]

9. [passagier sub 9]beiden wonende te [woonplaats]

10. [passagier sub 10]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Austrian Airlines Aktiengesellschaft
gevestigd te Wenen (Oostenrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 januari 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam, via Wenen (Oostenrijk) naar Teheran (Iran) op 8 april 2017.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Wenen, hierna: de vlucht, is met vertraging uitgevoerd. De passagiers hebben hun overstap gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 7.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 847,00 subsidiair € 889,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 juni 2017;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Ten aanzien van de vordering van passagiers sub 5b en sub 7b
5.2.
Met betrekking tot de procesvertegenwoordiging van passagier sub 5a en sub 7a voor de minderjarigen sub 5b en sub 7b, wordt ambtshalve het volgende vastgesteld. De passagiers stellen dat geen machtiging van de kantonrechter is vereist, gelet op artikel 1:345 lid 3 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW (de kantonrechter begrijpt: in verbinding met artikel 1:253k BW). Dit kan de kantonrechter niet volgen, nu artikel 1:345 lid 3 BW ziet op het aangaan van overeenkomsten tot beëindiging van een geschil. Het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 augustus 2018, dat de passagiers als productie hebben overgelegd, kan hen niet baten. De betreffende passagiers zullen derhalve in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de overige passagiers
5.3.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers vertraagd is uitgevoerd en zij later dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd. Daardoor geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder, tenzij zij zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, sub c onder i, ii of iii van de Verordening.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers niet hebben voldaan aan artikel 3 lid 2 van de Verordening. De vlucht arriveerde te Wenen om 19:57 uur lokale tijd, een ruim kwartier later dan de geplande aankomsttijd van 19:40 uur lokale tijd. De vlucht van Wenen naar Teheran stond gepland te vertrekken om 20:10 uur lokale tijd. Dat houdt in dat de vlucht een ingeplande buffer had van 5 minuten bovenop de minimum overstaptijd te Wenen van 25 minuten. De vlucht naar Teheran vertrok echter met enige vertraging, om 20:31 uur lokale tijd. De aansluitende vlucht van de passagiers geldt niet als ‘gemiste aansluiting’ in de zin van het Folkerts-arrest, omdat de passagiers genoeg tijd hadden om de overstap op deze vlucht te halen, aldus de vervoerder. Hoewel de vlucht van Amsterdam naar Wenen met vertraging was uitgevoerd, vertrok de aansluitende vlucht met een dusdanige vertraging dat de passagiers, voert de vervoerder aan, 34 minuten de tijd hadden om de overstap te maken, meer dan de minimum overstaptijd te Wenen van 25 minuten. Het missen van de aansluitende vlucht dient dan voor eigen rekening te komen, nu het de verantwoordelijkheid van passagiers is om zich bij een overstap met gepaste haast bij de gate van de aansluitende vlucht te melden, aldus nog steeds de vervoerder. Voor een dergelijk verweer is echter minstens vereist dat de vervoerder de precieze tijdstippen vermeldt waarop de gate van de aansluitende vlucht voor passagiers is gesloten. Zoals de passagiers stellen, kunnen er nog verscheidene vertragingsoorzaken optreden nadat de gate is gesloten. De vlucht is dan met vertraging vertrokken, maar dat levert voor de passagiers geen extra overstaptijd op. De vervoerder heeft in dit kader nog aangevoerd dat zij ‘vermoedt’ dat de gate slechts een aantal minuten voor het vertraagde vertrek is gesloten, maar nu het een vlucht uit eigen vloot betreft, had het niet bij een vermoeden hoeven blijven. Het had haar, nu de mogelijkheid de overstap alsnog te halen de kern vormt van haar verweer, des te meer op de weg gelegen om de feitelijke tijd van het sluiten van de gate van de aansluitende vlucht in de eigen administratie op te zoeken. De conclusie is dat het missen van de overstap op de aansluitende vlucht te wijten is aan de vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Wenen.
5.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, met dien verstande dat het bedrag gebaseerd is op de hoogte van de hoofdsom die zal worden toegewezen. Het bedrag aan toe te wijzen buitengerechtelijke kosten wordt daarmee, uitgaande van een hoofdsom van
€ 6.000,00, vastgesteld op € 816,75 (incl. 21% BTW). De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagiers sub 5b en sub 7b niet-ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 6.816,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.000,00 vanaf 9 april 2017;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 226,00
salaris gemachtigde € 622,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter