In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de inlichtingenplicht was geschonden en dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij aanvragen om bijstand de bewijslast in beginsel op de aanvrager rust, maar dat het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de verstrekte inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 21 december 2020 naar voorlopig oordeel geen stand zou houden.
Daarom werd het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en werd verweerder opgedragen om verzoekster voorschotten te verstrekken ter hoogte van 50% van de voor haar geldende norm. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht en de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.