ECLI:NL:RBNHO:2021:2861

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8386258 \ CV FORM 20-2543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na instapweigering door luchtvaartmaatschappij op basis van het Verdrag van Montréal en de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Transportes Aereos Portugueses S.A. De passagier had een vlucht geboekt van Lissabon naar Amsterdam op 13 mei 2018, maar kon niet meevliegen vanwege een instapweigering. De passagier heeft vervolgens zelf een alternatieve vlucht geboekt en vorderde schadevergoeding van de vervoerder op grond van het Verdrag van Montréal en de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder in gebreke was gebleven in haar zorgplicht en dat de passagier recht had op vergoeding van gemaakte kosten, inclusief de kosten van de zelf geboekte vlucht. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 406,45, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen bij instapweigering en de rechten van passagiers onder de geldende Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8386258 \ CV FORM 20-2543
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Transportes Aereos Portugueses S.A.
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 11 maart 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 juli 2020;

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Lissabon (Portugal) naar Amsterdam op 13 mei 2018.
2.2.
De passagier heeft niet kunnen meevliegen met bovenstaande vlucht.
2.3.
De passagier heeft de vervoerder vergoeding van kosten verzocht in verband met een instapweigering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 315,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 subsidiair € 57,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 mei 2019;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening), de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en het Verdrag van Montréal (hierna: het Verdrag).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de instapweigering gehouden is vergoeding van kosten te betalen conform artikel 8 en 9 van de Verordening jo. art. 19 van het Verdrag tot een bedrag van € 315,70. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Niet betwist is dat de passagier de toegang is geweigerd tot de vlucht van Portugal naar Amsterdam op 13 mei 2018. Er was sprake van overboeking van de vlucht. De vervoerder is dan gehouden om, op grond van art. 4 jo. art. 8 lid 1 sub b van de Verordening, de passagier op de eerstvolgende vlucht naar de eindbestemming met beschikbare plaatsen om te boeken. Ook heeft de passagier op grond van art. 9 van de Verordening recht op verzorging, hetgeen in het onderhavige geval inhoudt dat de passagier van hotelaccommodatie en maaltijden diende te worden voorzien in de periode tussen de instapweigering en de alternatieve vlucht. De kern van het geschil is dat de passagier stelt dat de vervoerder niet voldoende aan bovenstaande plichten heeft voldaan. Om te beginnen met het vergoeden van de gemaakte maaltijdkosten. De Verordening is duidelijk over de zorgplicht van de vervoerder in het geval als het onderhavige, waar sprake is geweest van een instapweigering. Het gegeven dat de vervoerder wel zorg heeft gedragen voor hotelaccommodatie toont aan dat de vervoerder zich in ieder geval ten dele van deze verplichting bewust was. Nu zij op dit punt verder geen verweer heeft gevoerd, liggen deze kosten (in totaal € 28,70) voor toewijzing gereed. Wat betreft het aanbieden van een andere vlucht, stelt de passagier dat na de instapweigering door de vervoerder geen redelijk alternatief vervoer is aangeboden. De passagier heeft daarom zelf een alternatieve vlucht geboekt bij een andere luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij vervangend vervoer heeft aangeboden, te weten een vlucht op 15 mei 2018. Dat zou een vertraging van twee dagen hebben opgeleverd; een vertraging die, aldus de passagier, onacceptabel was. Nu de Verordening geen grondslag biedt voor het vergoeden van een zelf gekochte vliegticket voor alternatief vervoer, zal de primaire grondslag voor het vergoeden van de vliegticket worden afgewezen. Subsidiair heeft de passagier de kosten van de vliegticket gevorderd op grond van het Verdrag. Het Verdrag kent geen duidelijke rechtsregels voor het vergoeden van een vliegticket in een geval als het onderhavige, maar biedt op grond van art. 19 de mogelijkheid tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. De recente rechtspraak op grond van de Verordening omtrent het aanbieden van vervangend vervoer onderstreept dat van een passagier niet verlangd kan worden dat zij twee dagen moet wachten op een vervangende vlucht naar de eindbestemming. De vervoerder dient in een dergelijk geval op zoek te gaan naar vervangende vluchten buiten de vluchten die door haarzelf worden uitgevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hof van Justitie van 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:460). Dat vervangende vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen beschikbaar waren, wordt bevestigd door het gegeven dat de passagier zelf een dergelijke vlucht heeft weten te boeken. Nu de verweerder op dit punt verder geen verweer heeft gevoerd, zijn de kosten voor het vervangend vervoer (in totaal € 287,00) op grond van art. 19 van het Verdrag toewijsbaar.
4.3.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.4.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal dan ook het subsidiair verzochte bedrag toewijzen, te weten € 57,30 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente hierover is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.6.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt en met dien verstande dat de vervoerder duidelijk heeft gemaakt dat de passagier geen (na)kosten behoeft te maken voor vertaling van het D-formulier.
4.7.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 406,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 315,70 van dat bedrag vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht, € 75,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open