In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways Plc. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Orlando naar Amsterdam via Londen op 17 juni 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een medische noodsituatie op de voorgaande vlucht, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vertraging voornamelijk het gevolg was van operationele vertragingen en niet van de door de vervoerder aangevoerde buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier zijn overstap had kunnen maken zonder de operationele vertragingen. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij het omgaan met vertragingen en de noodzaak om adequate maatregelen te nemen om passagiers te beschermen tegen de gevolgen van dergelijke vertragingen.