ECLI:NL:RBNHO:2021:2860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8373949 \ CV EXPL 20-2382
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door operationele en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways Plc. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Orlando naar Amsterdam via Londen op 17 juni 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een medische noodsituatie op de voorgaande vlucht, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vertraging voornamelijk het gevolg was van operationele vertragingen en niet van de door de vervoerder aangevoerde buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier zijn overstap had kunnen maken zonder de operationele vertragingen. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij het omgaan met vertragingen en de noodzaak om adequate maatregelen te nemen om passagiers te beschermen tegen de gevolgen van dergelijke vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8373949 \ CV EXPL 20-2382
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc
gevestigd te Verenigd Koninkrijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 31 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Orlando (Verenigde Staten), via Londen (Verenigd Koninkrijk) naar Amsterdam op 17 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Orlando naar Londen, hierna: de vlucht, is met vertraging uitgevoerd. De passagier heeft de overstap op de aansluitende vlucht gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op doorwerking van buitengewone omstandigheden. Zij voert aan dat de vertraging van de onderhavige vlucht te wijten valt aan een medische noodsituatie die zich voordeed op de voorgaande vlucht. De vervoerder voert voorts aan dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen ter beperking of voorkoming van de vertraging. De vervoerder betwist tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
4.2.
Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De voorgaande vlucht met hetzelfde toestel heeft vertraging opgelopen. De vervoerder doet een beroep op doorwerking van buitengewone omstandigheden ten aanzien van deze vlucht. Vlak voor vertrek bleek dat een van de passagiers kort ervoor was ontslagen van de intensive care. De passagier bezat geen ‘fit to fly’ verklaring, aldus de vervoerder, waardoor de crew zich genoodzaakt voelde om een medisch deskundige (Medlink) te vragen of de passagier veilig kon meevliegen. Door dit voorval vertrok het toestel bij de gate met een vertraging van 22 minuten. Deze medische noodsituatie is een buitengewone omstandigheid, voert de vervoerder aan. Ter onderbouwing heeft de vervoerder een vluchtrapport en een log overgelegd waaruit, respectievelijk, de door de noodsituatie opgelopen vertraging en de communicatie met Medlink blijkt. De vervoerder heeft hiermee aangetoond dat sprake is geweest van een medische noodsituatie. Hoewel de passagier uiteindelijk kon meevliegen, dient een dergelijke afweging van de vliegtuigbemanning over de vliegveiligheid van een passagier terughoudend te worden getoetst. De noodgedwongen consultatie van Medlink betreft een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen en die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Daarmee kan de voorgaande situatie worden geclassificeerd als een buitengewone omstandigheid.
5.4.
De vraag die vervolgens voorligt is of de buitengewone omstandigheid van de voorgaande vlucht doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. De vervoerder heeft met de overgelegde vluchtrapporten en interne rapporten aangetoond dat de vertraging opgelopen ten gevolge van de medische noodsituatie een direct gevolg had op de onderhavige vlucht.
5.5.
Dan resteert de vraag of de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van deze doorwerkende buitengewone omstandigheid. Hierbij is het volgende van belang. De voorgaande vlucht en de onderhavige vlucht hadden te kampen met meer vertragingen dan enkel de vertraging voortvloeiend uit de buitengewone omstandigheid. Zo blijkt uit, onder andere, het interne verslag waar de vervoerder ter onderbouwing van haar verweer naar verwijst (productie 1 bij antwoord) dat er op de voorgaande vlucht sprake was van een buitensporig lange taxitijd van 23 minuten langer dan gemiddeld op luchthaven van Orlando alsmede een operationele vertraging onderweg van 9 minuten. Daarnaast had de onderhavige vlucht te kampen met een operationele vertraging van 8 minuten ten gevolge van technische problemen. Onderweg had de onderhavige vlucht nog een kleine aanvullende operationele vertraging en arriveerde met 39 minuten vertraging te Londen. De passagier heeft gesteld dat de minimum overstaptijd te Londen 60 minuten bedraagt. De vervoerder heeft bij antwoord een tijd van 45 minuten genoemd, maar deze tijd is bij repliek door de passagier onderbouwd weerlegd en bij dupliek niet door de vervoerder betwist, zodat de minimum overstaptijd van 60 minuten vast komt te staan. De overstaptijd van de passagier van de vlucht op de aansluitende vlucht naar Amsterdam bedroeg 75 minuten. De totale vertraging ten gevolge van de verschillende operationele vertragingsoorzaken is derhalve al voldoende om de passagier zijn overstap te doen missen. Immers, in de meest gunstige lezing is circa 22 minuten van de 39 minuten totale vertraging aan de buitengewone omstandigheid te wijten. Zonder de buitengewone omstandigheid, met een operationele vertraging van ca. 17 minuten, zou de passagier naar alle waarschijnlijkheid alsnog de aansluitende vlucht naar Amsterdam hebben gemist. Hieruit volgt dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming voornamelijk het gevolg is geweest van operationele vertragingen en niet het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
Bij de voorgaande overweging is tevens van belang dat de vervoerder alle redelijke maatregelen dient te treffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Een buffer van 15 minuten bij een overstap is niet voldoende om aan dit criterium te voldoen. Bovengenoemde kleine operationele vertragingen kunnen hiermee onvoldoende worden opgevangen. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2019;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 124,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter