In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en TAP Air Portugal. De verzoekende partij, EUclaim B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de vervoerder TAP Air Portugal wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Porto Alegre via Lissabon op 11 september 2017. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur, wat aanleiding gaf tot het verzoek om compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder, TAP Air Portugal, heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een slotwijziging door de luchtverkeersleiding en een verplichte veiligheidscontrole. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan deze buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een buitengewone omstandigheid, de passagier de aansluitende vlucht ook zonder deze vertraging had gemist.
De kantonrechter heeft de vordering van de verzoekende partij toegewezen en TAP Air Portugal veroordeeld tot betaling van € 781,50, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de verzoekende partij toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.