ECLI:NL:RBNHO:2021:2859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8041710 \ CV FORM 19-13761
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en TAP Air Portugal. De verzoekende partij, EUclaim B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de vervoerder TAP Air Portugal wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Porto Alegre via Lissabon op 11 september 2017. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur, wat aanleiding gaf tot het verzoek om compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder, TAP Air Portugal, heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een slotwijziging door de luchtverkeersleiding en een verplichte veiligheidscontrole. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan deze buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een buitengewone omstandigheid, de passagier de aansluitende vlucht ook zonder deze vertraging had gemist.

De kantonrechter heeft de vordering van de verzoekende partij toegewezen en TAP Air Portugal veroordeeld tot betaling van € 781,50, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de verzoekende partij toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8041710 \ CV FORM 19-13761
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
EUclaim B.V.
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff & mr. M.J.R. Hannink
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 oktober 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 5 december 2019;
  • de conclusie van repliek, ingekomen ter griffie op 6 april 2020;
  • de conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie op 4 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam, via Lissabon (Portugal), naar Porto Alegre (Brazilië) op 11 september 2017.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Lissabon, hierna: de vlucht, heeft vertraging opgelopen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Porto Alegre gemist en is met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft haar vordering op de vervoerder per akte van cessie overgedragen aan zijn gemachtigde. De gemachtigde van de passagier heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De verzoekende partij verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 juli 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De verzoekende partij baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De verzoekende partij stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de verzoekende partij aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Porto Alegre, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de vlucht en voert aan dat de vlucht vertraagd is ten gevolge van een slotwijziging opgelegd door de luchtverkeersleiding. Ook was er sprake van een verplichte veiligheidscontrole die een vertraging in de uitvoering van de vlucht tot gevolg had.
4.4.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de voorgaande vlucht blijkt dat het toestel een nieuwe CTOT (Calculated Take-Off Time) opgelegd kreeg van de luchtverkeersleiding. Reden hiervoor was vertragingscode 81 (‘ATFM due to standard demand/capacity problems’). Dit leverde een vertraging van 17 minuten op. Daarnaast was nog een vertraging van 35 minuten ten gevolge van een verplichte veiligheidscontrole (vertragingscode 85) en een vertraging van 20 minuten ten gevolge van het wachten op laat ingecheckte passagiers. Ten aanzien van de opgelegde CTOT geldt het volgende. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft ook een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan ten aanzien van een vertraging die het gevolg zou zijn van een verplichte veiligheidscontrole. Anders dan te stellen dat deze controle plaatsvond en dat zij op deze controle geen invloed op kan uitoefenen heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat de veiligheidscontrole in het onderhavige geval een buitengewone omstandigheid oplevert. Deze vertraging zal derhalve worden beschouwd als een operationele vertraging. De vertraging van de vlucht is daarmee het gevolg van zowel een buitengewone omstandigheid als van twee operationele vertragingen.
4.5.
Dan resteert de vraag of de vertraging van de passagier op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid die zich voordeed bij de uitvoering van de onderhavige vlucht. De buitengewone omstandigheid heeft een vertraging van 17 minuten veroorzaakt. De andere vertragingsoorzaken leverden een vertraging in de uitvoering op van 55 minuten. Hoewel de vervoerder een ruime buffertijd van 30 minuten bovenop de minimum overstaptijd te Lissabon had gepland, kan het missen van de overstap op de aansluitende vlucht niet aan de buitengewone omstandigheid worden geweten. Ook zonder de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid zou de passagier de aansluiting op de vlucht naar eindbestemming Porto Alegre ruimschoots hebben gemist. Daaruit volgt dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid.
4.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal derhalve worden toegewezen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De verzoekende partij heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de verzoekende partij kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt en met dien verstande dat de vervoerder duidelijk heeft gemaakt dat de passagier geen (na)kosten behoeft te maken voor vertaling van het D-formulier.
4.10.
Op verzoek van de verzoekende partij zal in de Portugese taal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de verzoekende partij van € 781,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 van dat bedrag vanaf 11 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de verzoekende partij tot en met vandaag worden begroot op € 486,00 aan griffierecht en € 248,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de verzoekende partij worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open