ECLI:NL:RBNHO:2021:2822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8696889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een cao en nakoming door werkgever in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een vordering ingesteld tegen Curium Netherlands B.V. met betrekking tot de uitleg van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). De FNV stelt dat Curium de cao onjuist interpreteert en vordert nakoming van de cao. De kantonrechter oordeelt dat de cao zo moet worden uitgelegd dat werknemers die op een doordeweekse feestdag werken recht hebben op een extra roostervrije dag, ongeacht het aantal uren dat zij op die dag hebben gewerkt. Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat het parttime percentage van 40/38 in de cao leidt tot een berekeningsfactor van 1,05263158 en niet tot een afgeronde factor van 1,05. De FNV krijgt gelijk in haar vorderingen, en de kantonrechter wijst de vorderingen tot nakoming van de cao toe, inclusief de vorderingen ten aanzien van (oud-)werknemers. De kantonrechter benadrukt dat de FNV als werknemersorganisatie recht heeft op nakoming van de cao en dat de vorderingen van de FNV kunnen worden toegewezen, mits de werknemers recht hebben op de gevorderde prestaties. De kantonrechter legt ook de verplichtingen op aan Curium om de werknemers te informeren over de onjuiste toepassing van de cao en hen inzicht te geven in de berekeningen van verschuldigde bedragen. De proceskosten worden toegewezen aan Curium, die overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8696889 \ CV EXPL 20-4011 (PA)
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vereniging
Federatie Nederlandse Vakbeweging
gevestigd te Utrecht
eiseres
verder te noemen: de FNV
gemachtigde: mr. A. Şimşek
tegen
de besloten vennootschap
Curium Netherlands B.V.
gevestigd te Petten
gedaagde
verder te noemen: Curium
gemachtigde: mr. A. Zuidinga
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
Het gaat in deze zaak om de uitleg van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). De FNV stelt dat de werkgever de cao verkeerd uitlegt en vordert dat de werkgever wordt veroordeeld tot nakoming van de cao. De FNV krijgt gelijk. De kantonrechter oordeelt dat de cao zo moet worden uitgelegd dat werknemers die op een doordeweekse feestdag werken een extra roostervrije dag krijgen, ook al hebben zij niet die hele feestdag gewerkt. Verder oordeelt de kantonrechter dat het parttime percentage van 40/38 dat in de cao staat, overeenkomt met een berekeningsfactor 1,05263158 en niet met een afgeronde berekeningsfactor 1,05. De verklaringen voor recht die de FNV vraagt, kunnen worden toegewezen, omdat de FNV een eigen recht heeft op nakoming van de cao. Ook de vorderingen van de FNV ten aanzien van (oud-) werknemers kunnen worden toegewezen. Maar aan de veroordelingen tot betaling van loon voegt de kantonrechter wel toe dat die veroordelingen gelden voor zover deze werknemers recht hebben op betaling daarvan.

1.Het procesverloop

1.1.
De FNV heeft bij dagvaarding van 19 juli 2020 een vordering tegen Curium ingesteld. Curium heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 9 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De FNV en Curium hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben de FNV en Curium bij brieven van 11 februari 2021 en 2 maart 2021 nog stukken toegezonden. Bij brief van 3 maart 2021 heeft de FNV haar eis gewijzigd.

2.De feiten

2.1.
De FNV is een vereniging die als doel heeft om de belangen van haar leden en werknemers of groepen van werknemers te behartigen.
2.2.
Curium ontwikkelt, produceert en levert radiofarmaceutische producten die worden gebruikt in de nucleaire geneeskunde voor de behandeling van kanker, hart-, hersen-, of botaandoeningen.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomsten van de bij Curium in dienst zijnde werknemers is de collectieve arbeidsovereenkomst Curium Netherlands B.V. 2019-2021 (hierna: de CAO Curium) van toepassing. De FNV en Curium zijn beide partij bij de CAO Curium.
2.4.
In artikel 4.1 CAO Curium is een regeling opgenomen waarin staat hoe het maandsalaris van een parttimer moet worden berekend.
2.5.
In artikel 4.2 CAO Curium is een regeling opgenomen die voorziet in een extra roostervrije dag voor het geval dat er op een doordeweekse feestdag wordt gewerkt.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De FNV vordert – na wijziging van de eis – dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Curium op grond van artikel 4.2 CAO Curium de werknemers werkzaam in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst een extra roostervrije dag dient toe te kennen, per gewerkte doordeweekse feestdag, ongeacht het aantal uren dat er op die feestdag door de werknemer is gewerkt. Verder vordert de FNV dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de uitkomst van de breuk 40/38 in artikel 4.1 CAO Curium 1,05263158 bedraagt en dat de berekeningsfactor van het parttime percentage op 1,05263158 moet worden gesteld. Daarnaast vordert de FNV in het verlengde van het voorgaande dat de kantonrechter Curium veroordeelt om de betreffende (oud-)werknemers die sinds 2015 bij Curium werkzaam of in dienst zijn (geweest) schriftelijk te berichten dat Curium de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium verkeerd heeft toegepast, berekeningen te verstrekken van nog verschuldigde loonbedragen of roostervrije dagen, hen in staat te stellen om die roostervrije dagen alsnog op te nemen, dan wel nog verschuldigde loonbedragen of roostervrije dagen uit te betalen. De FNV legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de tekst van de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium duidelijk is en dat deze onjuist worden uitgelegd en toegepast door Curium.
3.2.
Curium betwist de vordering. Curium voert aan – samengevat – dat door haar een juiste uitleg en toepassing wordt gegeven aan de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium. Volgens Curium volgt uit de tekst van artikel 4.2 CAO Curium dat aan de werknemers alleen dan een extra roostervrije compensatiedag toekomt als er op een doordeweekse feestdag een hele dag is gewerkt. De door FNV gestelde uitleg van dat artikel zou in de visie van Curium tot een onacceptabele uitkomst leiden, namelijk dat zelfs bij één uur werken op een doordeweekse feestdag een werknemer niet alleen aanspraak heeft op een ploegentoeslag en een feestdagentoeslag, maar daarbovenop ook nog op een volledige dag compensatie in de vorm van een extra roostervrije dag. Curium vindt dat niet redelijk en stelt dat een dergelijke beloning ook niet in verhouding staat tot het eventuele ongemak dat een werknemer ervaart wanneer hij kort zou moeten werken op zo’n feestdag. Ten aanzien van de berekeningsfactor van het parttime percentage stelt Curium dat zij altijd de afgeronde factor 1,05 heeft toegepast als de berekeningsfactor van het parttime percentage, en dat dit ook in lijn is met de tekst van een eerdere CAO Curium en met de toelichting daarvan.

4.De beoordeling

waar gaat het om in deze zaak?
4.1.
Het gaat in deze zaak om de uitleg van de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium.
4.2.
FNV stelt dat artikel 4.1 CAO Curium zo moet worden uitgelegd dat het daarin vermelde parttime percentage 40/38 leidt tot een berekeningsfactor 1,05263158, terwijl Curium van mening is dat die factor moet worden afgerond op 1,05.
4.3.
FNV stelt dat artikel 4.2 CAO Curium zo moet worden uitgelegd dat werknemers werkzaam in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst recht hebben op een extra roostervrije dag voor elke gewerkte doordeweekse feestdag, ongeacht het aantal uren dat er op die feestdag door de werknemer is gewerkt, terwijl Curium van mening is dat dit recht alleen bestaat als er een hele feestdag is gewerkt.
hoe moet een cao in het algemeen worden uitgelegd?
4.4.
De CAO Curium moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde cao-norm. Dat betekent dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt dus niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR: 2018:678 (
FNV/X B.V.)).
4.5.
Bij deze uitleg kan ook rekening worden gehouden met de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Als de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
hoe moet artikel 4.2 CAO Curium over de extra roostervrije dag worden uitgelegd?
4.6.
In artikel 4.2 CAO Curium staat de volgende slotzin:
“Als je in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst werkt, krijg je een extra roostervrije dag voor elke gewerkte feestdag die niet op zaterdag of zondag valt.”
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de slotzin van artikel 4.2 CAO Curium zo moet worden uitgelegd dat een werknemer recht heeft op een extra roostervrije dag als die werknemer op een doordeweekse feestdag heeft gewerkt, ongeacht het aantal uren dat die werknemer op die feestdag heeft gewerkt. Immers, bij de uitleg van dit artikel zijn de bewoordingen daarvan in beginsel van doorslaggevende betekenis, en uit die bewoordingen volgt niet dat een werknemer een gehele feestdag moet hebben gewerkt om aanspraak te kunnen maken op een extra roostervrije dag. Het artikel stelt alleen als eis dat het gaat om een
“gewerkte feestdag”.
4.8.
Anders dan Curium stelt, ziet de kantonrechter niet in dat de hiervoor genoemde uitleg tot een onaannemelijk rechtsgevolg leidt. Daarbij is van belang dat het voor partijen bij de CAO Curium eenvoudig was geweest om in de bewoordingen van artikel 4.2 CAO Curium tot uitdrukking te brengen dat voor een aanspraak op een extra roostervrije dag een gehele doordeweekse feestdag moet zijn gewerkt. Dat hebben die partijen niet gedaan. Daaruit volgt dat er geen grond is om aan te nemen dat partijen een ander rechtsgevolg voor ogen hebben gehad dan uit de tekst van artikel 4.2 CAO Curium volgt, en evenmin dat die tekstuele uitleg tot een onaannemelijk rechtsgevolg leidt.
4.9.
Er is ook geen reden om te oordelen dat die uitleg tot een onaanvaardbaar of onaannemelijk resultaat leidt. Volgens Curium kan het niet de bedoeling zijn dat een werknemer zelfs bij één uur werken op een doordeweekse feestdag al aanspraak heeft op een volledige dag compensatie in de vorm van een extra roostervrije dag. Maar partijen zijn het erover eens dat de bedoeling van artikel 4.2 CAO Curium is om een werknemer te compenseren voor het werken op een doordeweekse feestdag en om ervoor te zorgen dat de werkgever terughoudend is om een werknemer te laten werken op een doordeweekse feestdag. Gelet daarop is het niet onaanvaardbaar of onaannemelijk dat artikel 4.2 CAO ertoe leidt dat een werknemer wordt gecompenseerd voor het werken op een doordeweekse feestdag met een volledige extra roostervrije dag, ook al werkt die werknemer niet die gehele doordeweekse dag. Die uitleg sluit juist aan bij de door partijen genoemde bedoeling.
4.10.
Ook de elders in de CAO Curium gebruikte formuleringen geven geen aanleiding voor een andere uitleg. Curium wijst in dit verband op artikel 6.8.3 CAO Curium, maar dat artikel gaat over overwerk en het aanmerken van reistijd als arbeidstijd. Dat artikel zegt niets over het verkrijgen van een extra roostervrije dag en heeft dus geen betekenis voor de uitleg van artikel 4.2 CAO Curium. Bovendien staan elders in de CAO Curium wel bepalingen waarin sprake is van een pro rato beloning en waar dus rekening wordt gehouden met het aantal uren dat een werknemer heeft gewerkt. Als partijen bij de CAO Curium een dergelijke pro rata beloning ook hadden gewild bij artikel 4.2 CAO Curium, hadden zij die kunnen toevoegen aan dat artikel. Dat dit niet is gebeurd, is dus een aanwijzing dat dit ook niet is beoogd.
4.11.
De conclusie is dat Curium op grond van artikel 4.2 CAO Curium werknemers die werkzaam zijn in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst een extra roostervrije dag – dat is een dag waarop de medewerker volgens rooster niet hoeft te werken – dient toe kennen, per gewerkte doordeweekse feestdag, ongeacht het aantal uren dat er op die feestdag door de medewerker is gewerkt.
hoe moet artikel 4.1 CAO Curium over de berekeningsfactor voor het parttime percentage worden uitgelegd?
4.12.
In artikel 4.1 CAO Curium staat onder meer het volgende:
“Parttimers werken 40 uur maal het afgesproken parttime-percentage. Het maandsalaris van een parttimer bedraagt daarom het parttime-percentage *40/38* het fulltime-maandsalaris dat hoort bij een effectieve arbeidsduur van 38 uur.”
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze bewoordingen van artikel 4.1 CAO Curium duidelijk. Het daarin genoemde
“parttime-percentage *40/38*”leidt rekenkundig tot een berekeningsfactor van 1,05263158 en niet tot een afgeronde factor van 1,05. In de bewoordingen en de tekst van de CAO Curium is geen steun te vinden voor de stelling van Curium dat de berekeningsfactor afgerond moet worden. De uitleg van Curium is ook evident in strijd met artikel 4.1 CAO Curium. De door Curium gestelde berekeningsfactor 1,05 komt immers overeen met een parttime-percentage van 39.9/38. Dat is niet wat in artikel 4.1 CAO Curium staat.
4.14.
De stelling van Curium dat zij in het verleden ook steeds een berekeningsfactor van 1,05 heeft toegepast, treft geen doel. Dat Curium artikel 4.1 CAO Curium in het verleden onjuist heeft toegepast, brengt niet mee dat haar uitleg daarmee juist is (geworden) of dat zij die toepassing zou mogen voortzetten. Er is niet gesteld of gebleken dat de FNV op enig moment met die onjuiste uitleg heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd.
4.15.
Curium heeft nog opgemerkt dat in een eerdere versie van de CAO Curium een rekenvoorbeeld stond waaruit volgt dat een berekeningsfactor 1,05 werd gehanteerd. Maar bij de uitleg van artikel 4.1 CAO Curium zoals hier aan de orde kan geen betekenis toekomen aan een voorbeeld in een eerdere versie van de CAO Curium. Dat voorbeeld wordt ook niet genoemd in de CAO Curium die hier aan de orde is. Overigens heeft de FNV toegelicht dat het door Curium genoemde voorbeeld niet duidelijk was.
4.16.
De conclusie is dan ook dat uit artikel 4.1 CAO Curium volgt dat de uitkomst van de breuk 40/38 leidt tot een berekeningsfactor 1,05263158 en niet tot de berekeningsfactor van afgerond 1,5, en dat de berekeningsfactor van het parttime percentage op 1,05263158 moet worden gesteld.
kunnen de door de FNV gevraagde verklaringen voor recht worden toegewezen?
4.17.
De kantonrechter stelt voorop dat een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, als contractspartij uit eigen hoofde nakoming kan vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Een werknemersorganisatie heeft als contractspartij immers een eigen belang bij en recht op nakoming. Dat volgt ook uit de artikelen 8 en 9 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.
4.18.
De FNV kan dus uit eigen hoofde nakoming vorderen van de CAO Curium en heeft daarbij een eigen belang. Dat betekent dat de door de FNV gevraagde verklaringen voor recht kunnen worden toegewezen, te weten – kort gezegd – dat uit artikel 4.2 CAO Curium volgt dat de werknemers recht hebben op een extra roostervrije dag voor iedere gewerkte doordeweekse feestdag, ongeacht het aantal uren dat er op die feestdag is gewerkt, en dat de berekeningsfactor van artikel 4.1 CAO Curium voor het parttime percentage op 1,05263158 moet worden gesteld.
kunnen de door de FNV gevraagde veroordelingen ten aanzien van (oud-)werknemers van Curium worden toegewezen?
4.19.
De kantonrechter heeft met partijen op de zitting besproken of de vorderingen van de FNV ten aanzien van (oud-)werknemers van Curium moeten worden aangemerkt als een collectieve vordering als bedoeld in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dat is niet het geval. Zoals hiervoor is overwogen, kan de FNV immers uit eigen hoofde nakoming vorderen van de CAO Curium en heeft de FNV daarbij een eigen belang.
4.20.
Wel geldt dat de toewijzing van de vorderingen van de FNV tot nakoming van de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium alleen betrekking kan hebben op de nakoming van een verplichting van Curium jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen maken, en dat Curium op vordering van de FNV slechts gehouden kan zijn tot het verrichten van een prestatie jegens haar werknemers indien en voor zover deze werknemers in hun verhouding tot Curium op deze prestatie recht hebben. Dit moet door de kantonrechter in het dictum van de uitspraak tot uitdrukking worden gebracht, indien Curium daarin wordt veroordeeld tot het verrichten van een prestatie jegens haar werknemers (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 maart 2021, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2021: 413 (
X B.V./ FNV)).
4.21.
Voor toewijzing van de vordering van de FNV ten aanzien van de werknemers is niet vereist dat er werknemers zijn die zich hebben verzet of die bezwaar hebben gemaakt tegen de handelwijze van Curium (zie de hiervoor genoemde uitspraak). Toewijzing van de vorderingen van de FNV dat Curium wordt veroordeeld om – kort gezegd – haar (oud-)werknemers te berichten dat de artikelen 4.1 en 4.2 CAO Curium verkeerd zijn toegepast, om aan die werknemers berekeningen en extra roostervrije dagen te verstrekken, en om achterstallig loon te betalen, is dus ook niet afhankelijk van de wens van de (oud-)werknemers tot nakoming van deze prestatie door Curium, en dat hoeft daarom niet in het dictum tot uitdrukking te worden gebracht.
4.22.
De kantonrechter kan gelet op het voorgaande de door de FNV gevorderde veroordelingen ten aanzien van (oud-)werknemers toewijzen. Voor zover bij die veroordelingen wordt vermeld dat Curium berekeningen moet maken, wordt in het dictum al voldoende rekening gehouden met wat hiervoor onder 4.20 is overwogen. Voor zover die veroordelingen ertoe strekken dat Curium wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, zal in het dictum worden vermeld dat die veroordeling geldt voor zover de (oud-)werknemers op dat achterstallige loon aanspraak kunnen maken.
4.23.
De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente zijn toewijsbaar, waarbij de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%. De termijn waarbinnen Curium moet voldoen aan de verschillende veroordelingen ten aanzien van de werknemers zal worden gesteld op drie maanden na dit vonnis, waarbij de dwangsommen worden gemaximeerd op
€ 100,00 per dag per werknemer, met een maximum van € 10.000,00 per werknemer.
heeft de FNV aanspraak op betaling van buitengerechtelijke incassokosten?
4.24.
De FNV maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Curium heeft zich daartegen verzet en gesteld dat de FNV niet heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk incassokosten zijn gemaakt, niet heeft toegelicht wat de hoogte is van de gemaakte kosten, en niet heeft uitgelegd waarom deze redelijk zijn. Op de zitting heeft de FNV gesteld dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter. Aan die laatste stelling verbindt de kantonrechter het gevolg dat de FNV haar vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd, zodat die vordering moet worden afgewezen.
4.25.
De proceskosten komen voor rekening van Curium, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Curium krachtens artikel 4.2 (slotzin) CAO Curium de medewerkers werkzaam in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst een extra roostervrije dag – dat is een dag waarop de medewerker volgens rooster niet hoeft te werken – dient toe kennen, per gewerkte doordeweekse feestdag, ongeacht het aantal uren dat er op die feestdag door de medewerker is gewerkt;
5.2.
verklaart voor recht dat de uitkomst van de breuk 40/38 in artikel 4.1 CAO Curium 1,05263158 bedraagt en dat de berekeningsfactor van het parttime percentage op 1,05263158 moet worden gesteld, zodat het onder paragraaf 5.18 van de dagvaarding gegeven voorbeeld leidt tot een parttime percentage van 93,2%;
5.3.
veroordeelt Curium om alle (oud-)werknemers die sinds 2015 bij Curium werkzaam zijn (geweest) in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst en aan wie Curium niet de volledige compensatie van één extra roostervrije dag heeft toegekend bij het werken op een doordeweekse feestdag, schriftelijk te berichten, uiterlijk binnen drie maanden na dit vonnis, dat Curium artikel 4.2. (slotzin) CAO Curium verkeerd heeft toegepast, alsook dat de medewerkers aanspraak maken op extra roostervrije dag(en) voor gewerkte, ongeacht het aantal op die feestdag gewerkte uren, doordeweekse feestdagen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 100,00 per werknemer voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat Curium vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis jegens enige werknemer in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd op € 10.000,00 per werknemer;
5.4.
veroordeelt Curium om aan alle werknemers, die sinds 2015 bij Curium werkzaam zijn in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst en aan wie Curium niet de volledige compensatie van één extra roostervrije dag heeft toegekend bij het werken op een doordeweekse feestdag, uiterlijk binnen drie maanden na dit vonnis inzichtelijke berekeningen en overzichten te verstrekken van de nog verschuldigde extra roostervrije dagen en hen in staat te stellen om deze extra roostervrije dagen alsnog op te nemen, althans deze dagen toe te voegen aan hun (verlof)tegoed, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per werknemer voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat Curium vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis jegens enige werknemer in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd op € 10.000,00 per werknemer;
5.5.
veroordeelt Curium om aan alle oud-werknemers, die in de periode van 2015 tot heden bij Curium werkzaam zijn geweest in een 5-, 7- of flexibele ploegendienst en aan wie Curium tijdens dit dienstverband niet de volledige compensatie van één extra roostervrije dag heeft toegekend bij het werken op een doordeweekse feestdag, uiterlijk binnen drie maanden na dit vonnis inzichtelijke berekeningen en overzichten te verstrekken van de nog verschuldigde extra roostervrije dagen en deze dagen, vermeerderd met 10% wettelijke verhoging en wettelijke rente, aan hen uit te betalen, voor zover die (oud-)werknemers daarop aanspraak kunnen maken, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van bruto/netto-specificaties van de berekende wettelijke rente, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per werknemer voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat Curium vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis jegens enige werknemer in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd op
€ 10.000,00 per werknemer;
5.6.
veroordeelt Curium om alle (oud-)werknemers die in de periode van 2015 tot heden bij Curium werkzaam zijn (geweest) en bij wie Curium het parttimepercentage ten onrechte berekend heeft aan de hand van de berekeningsfactor 1,05 in plaats van de berekeningsfactor 1,05263158, schriftelijk te berichten, uiterlijk binnen drie maanden na dit vonnis, dat Curium artikel 4.1 CAO Curium verkeerd heeft toegepast en aan hen inzichtelijke en correcte berekeningen te verstrekken van het nieuwe parttimepercentage en het daarmee verschuldigde achterstallig loon en overige achterstallige emolumenten, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per werknemer voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat Curium vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis jegens enige werknemer in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd op € 10.000,00 per werknemer;
5.7.
veroordeelt Curium om alle (oud-)werknemers die in de periode van 2015 tot heden bij Curium werkzaam zijn (geweest) en bij wie Curium het parttimepercentage ten onrechte berekend heeft aan de hand van de berekeningsfactor 1,05 in plaats van de berekeningsfactor 1,05263158, te betalen het onder 5.6 vermelde verschuldigde achterstallig loon en overige achterstallige emolumenten, voor zover die (oud-)werknemers daarop aanspraak kunnen maken, vermeerderd met de wettelijke verhoging met een maximum van 10% en de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum van voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van bruto/netto-specificaties en specificaties van de berekende wettelijke rente, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per werknemer voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat Curium vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis jegens enige werknemer in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd op € 10.000,00 per werknemer;
5.8.
veroordeelt Curium tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de FNV tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 87,99
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 622,00 ;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, afgezien van de verklaringen voor recht onder 5.1 en 5.2;
5.10.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter