6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een arts van de GGZ-crisisdienst, die hem bezocht om de noodzaak van een opname te beoordelen, bedreigd door met een mes op hem af te lopen. Vervolgens heeft verdachte geprobeerd om de tussendeur waarachter de arts zich met een collega had verschanst, met geweld open te krijgen. Dit was voor de arts een bedreigende en angstaanjagende situatie. Verdachte heeft ook zijn behandelend psychiater op het terrein van de kliniek in Castricum bedreigd, door, op het moment dat de psychiater langsliep, zijn, verdachtes, hond (van een vechthondenras) in diens richting te duwen met het commando ‘pak’. De psychiater is hier hevig van geschrokken. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Professionals in de (geestelijke) gezondheidszorg dienen in hun werk gevrijwaard te blijven van een dergelijke onnodige agressieve bejegening.
Verder heeft verdachte in twee opeenvolgende nachten ingebroken in respectievelijk een [aangever 2] op het station in Castricum en een [aangever 3] op het station van Koog aan de Zaan. Bij deze inbraken is grote schade aangericht, die in geen verhouding staat tot de buit voor verdachte. De getroffen ondernemers, die door de corona-maatregelen toch al moeilijke tijden doormaken, zijn hierdoor ernstig gedupeerd. Naast forse financiële schade leveren deze feiten ook veel overlast en frustratie op. Dat alles valt verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder, zij het deels in een verder verleden, ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen – voor zover hier van belang – van:
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport Pro Justitia, gedateerd 28 december 2020, opgesteld door [deskundige 1] Hulten, onder supervisie van [deskundige 2], psychiater;
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 12 maart 2021, opgesteld door mevrouw [reclasseringswerker], reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor te Haarlem.
Psychiater [deskundige 1] komt in haar rapport tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen, te weten ADHD, een psychotische stoornis door amfetamine, een psychotische stoornis door cannabis, een stoornis in het gebruik van alcohol, een stoornis in het gebruik van cannabis, een stoornis in het gebruik van cocaïne, een stoornis in het gebruik van amfetamine en een stoornis in het gebruik van fencyclidine. De psychotische stoornissen en het misbruik van alcohol en amfetaminen worden verondersteld aanwezig te zijn geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben volgens de deskundige de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Geadviseerd wordt verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank volgt dit advies. Verdachte wordt daarom aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt met dit gegeven in strafmatigende zin rekening bij de strafoplegging.
Naar het oordeel van de psychiater ligt het niet in de lijn der verwachting dat de gediagnostiseerde stoornissen op spontane wijze zullen verdwijnen. Zonder behandeling zal het recidiverisico onveranderd hoog zijn.
Positieve factoren zijn dat verdachte gemotiveerd is voor begeleiding en (medicamenteuze) behandeling en dat hij zich coöperatief opstelt ten aanzien hiervan. Hij heeft in het verleden op positieve wijze een reclasseringscontact weten af te ronden. Met een stevige begeleiding bij zijn problematiek lukt het verdachte stabiel te blijven, wat onder andere inhoudt: abstinent van middelen en gemotiveerd voor behandeling. Wanneer de mate van zorg afneemt, blijkt verdachte onvoldoende copingvaardigheden te hebben om zich te kunnen redden. Verder heeft verdachte grote verslavingsgevoeligheid en valt hij bij onvoldoende begeleiding zeer vermoedelijk snel terug in middelenmisbruik. Bij drugsgebruik ontregelt verdachte in ernstige mate. Om vroegtijdige terugval in middelen te voorkomen, geniet het de voorkeur om verdachte eerst in een klinische setting te behandelen en daarna verder te behandelen in een ambulante situatie.
Een aanvankelijk klinische en daarna ambulante forensische behandeling wordt geadviseerd, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor komt naar voren dat ook de reclassering het recidivegevaar als hoog inschat. Om het recidiverisico te verlagen acht de reclassering behandeling en begeleiding noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling en
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Verdachte is reeds geaccepteerd door de FPA Heiloo. Vanuit de FPA konden geen uitspraken worden gedaan over een opnamedatum, maar wel is de toezegging gedaan dat verdachte aansluitend op de detentie kan worden opgenomen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard mee te werken aan het plan van aanpak van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat het vanuit een oogpunt van voorkomen van recidive van groot belang is dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Deze voorwaarden zullen daarom aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht direct uitvoerbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen echter aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen concrete aanwijzingen worden ontleend dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht genoemde eisen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden en het toezicht niet direct uitvoerbaar verklaren.