ECLI:NL:RBNHO:2021:2810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
15/240539-20 + 15/012430-20 (t.t.z. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van hulpverleners en bedrijfsinbraken met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van twee hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg en van twee bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021 gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging met zware mishandeling en diefstal met braak. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte in zaak A werd beschuldigd van bedreiging en diefstal, en in zaak B van bedreiging van een arts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor een van de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van de brandstichting. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte de andere ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, waaronder de bedreiging van de hulpverleners en de diefstal.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslavingsgevoeligheid. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling, om het recidiverisico te verlagen. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/240539-20 + 15/012430-20 (t.t.z. gev.)
Uitspraakdatum: 6 april 2021
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 28 december 2020 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/240539-20 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De gevoegde zaak met parketnummer 15/012430-20 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S.P. Visser, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in zaak A
1
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Castricum, in elk geval in Nederland, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen zijn, verdachtes hond (type vechthond/pitbull) te zeggen 'pak' op het moment dat voornoemde [aangever 1] vlak langs hem, verdachte en/of diens hond liep en/of door zijn, verdachtes hond in de richting van voornoemde [aangever 1] te duwen terwijl hij tegen die hond zei 'pak';
2
hij in of omstreeks de periode van 22 september 2020 tot en met 23 september 2020 te Castricum, in elk geval in Nederland, een briefgeld check apparaat en/of geld en/of een telefoon (merk: Nokia), in elk geval enig(e) goed (eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), te weten aan [aangever 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
3
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, frisdrank en/of snoep en/of geld, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
4
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Zaandam en/of Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door
- ( open) vuur in aanraking te brengen met hout(splinters), althans een brandbare stof en/of
- ( dat/die) brandend(e) en/of smeulend(e) hout(splinters) op het brugdek van een brug (het ‘spoorbruggetje’ ter hoogte van de Provincialeweg 362 te Zaandam) te brengen
ten gevolge waarvan een/die brug (het ‘spoorbruggetje’ ter hoogte van de Provincialeweg 362 te Zaandam) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
in zaak B
hij op of omstreeks 10 januari 2020 te Beverwijk, een arts werkzaam voor de crisisdienst Parnassia te weten [aangever 4] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 4] met beide handen bij de kleding ter hoogte van de hals te pakken en/of naar zich toe te trekken en/of (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, richting die [aangever 4] is gelopen en/of (vervolgens) een deur (die beide scheidde) heeft proberen open te trappen en/of duwen (met de schouder) en/of met dat mes in/tegen die deur heeft gestoken en/of stekende bewegingen heeft gemaakt en/of (daarbij) dreigend tegen die [aangever 4] heeft gezegd "Je bent bang hè nu" althans handelingen en/of woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde feit. De verklaring van de medeverdachte is het enige bewijsmiddel voor directe betrokkenheid van verdachte bij de betreffende brandstichting, terwijl verdachte zelf ten stelligste ontkent dit feit te hebben gepleegd, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat het in zaak A onder 3 ten laste gelegde medeplegen niet bewezen is.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – op dezelfde gronden als de officier van justitie – verzocht verdachte vrij te spreken van feit 4 in zaak A.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak A, feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichting. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 29 juli 2020 te Castricum, [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door tegen zijn, verdachtes, hond (type vechthond) te zeggen 'pak' op het moment dat voornoemde [aangever 1] vlak langs hem, verdachte, en diens hond liep en door zijn, verdachtes, hond in de richting van voornoemde [aangever 1] te duwen terwijl hij tegen die hond zei 'pak';
2
hij omstreeks 23 september 2020 te Castricum een briefgeld check apparaat en een telefoon, merk Nokia, die geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorden, te weten aan [aangever 2], heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3
hij op 24 september 2020 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, frisdrank en snoep en geld, die geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorden, te weten aan [aangever 3], heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
in zaak B
hij op 10 januari 2020 te Beverwijk, een arts werkzaam voor de crisisdienst Parnassia, te weten [aangever 4], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes richting die [aangever 4] te lopen en vervolgens te proberen een deur die beiden scheidde open te trappen en/of open te duwen met de schouder en dreigend tegen die [aangever 4] te zeggen "Je bent bang hè nu".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1
Bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van zaak A, feit 2
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van zaak A, feit 3
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming
Ten aanzien van zaak B
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de periode die verdachte op de dag van de uitspraak in voorlopige hechtenis zal hebben doorgebracht, te weten 316 dagen. De verdediging kan zich vinden in de voorgestelde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een arts van de GGZ-crisisdienst, die hem bezocht om de noodzaak van een opname te beoordelen, bedreigd door met een mes op hem af te lopen. Vervolgens heeft verdachte geprobeerd om de tussendeur waarachter de arts zich met een collega had verschanst, met geweld open te krijgen. Dit was voor de arts een bedreigende en angstaanjagende situatie. Verdachte heeft ook zijn behandelend psychiater op het terrein van de kliniek in Castricum bedreigd, door, op het moment dat de psychiater langsliep, zijn, verdachtes, hond (van een vechthondenras) in diens richting te duwen met het commando ‘pak’. De psychiater is hier hevig van geschrokken. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Professionals in de (geestelijke) gezondheidszorg dienen in hun werk gevrijwaard te blijven van een dergelijke onnodige agressieve bejegening.
Verder heeft verdachte in twee opeenvolgende nachten ingebroken in respectievelijk een [aangever 2] op het station in Castricum en een [aangever 3] op het station van Koog aan de Zaan. Bij deze inbraken is grote schade aangericht, die in geen verhouding staat tot de buit voor verdachte. De getroffen ondernemers, die door de corona-maatregelen toch al moeilijke tijden doormaken, zijn hierdoor ernstig gedupeerd. Naast forse financiële schade leveren deze feiten ook veel overlast en frustratie op. Dat alles valt verdachte aan te rekenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder, zij het deels in een verder verleden, ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen – voor zover hier van belang – van:
  • het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport Pro Justitia, gedateerd 28 december 2020, opgesteld door [deskundige 1] Hulten, onder supervisie van [deskundige 2], psychiater;
  • het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 12 maart 2021, opgesteld door mevrouw [reclasseringswerker], reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor te Haarlem.
Psychiater [deskundige 1] komt in haar rapport tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen, te weten ADHD, een psychotische stoornis door amfetamine, een psychotische stoornis door cannabis, een stoornis in het gebruik van alcohol, een stoornis in het gebruik van cannabis, een stoornis in het gebruik van cocaïne, een stoornis in het gebruik van amfetamine en een stoornis in het gebruik van fencyclidine. De psychotische stoornissen en het misbruik van alcohol en amfetaminen worden verondersteld aanwezig te zijn geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben volgens de deskundige de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Geadviseerd wordt verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank volgt dit advies. Verdachte wordt daarom aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt met dit gegeven in strafmatigende zin rekening bij de strafoplegging.
Naar het oordeel van de psychiater ligt het niet in de lijn der verwachting dat de gediagnostiseerde stoornissen op spontane wijze zullen verdwijnen. Zonder behandeling zal het recidiverisico onveranderd hoog zijn.
Positieve factoren zijn dat verdachte gemotiveerd is voor begeleiding en (medicamenteuze) behandeling en dat hij zich coöperatief opstelt ten aanzien hiervan. Hij heeft in het verleden op positieve wijze een reclasseringscontact weten af te ronden. Met een stevige begeleiding bij zijn problematiek lukt het verdachte stabiel te blijven, wat onder andere inhoudt: abstinent van middelen en gemotiveerd voor behandeling. Wanneer de mate van zorg afneemt, blijkt verdachte onvoldoende copingvaardigheden te hebben om zich te kunnen redden. Verder heeft verdachte grote verslavingsgevoeligheid en valt hij bij onvoldoende begeleiding zeer vermoedelijk snel terug in middelenmisbruik. Bij drugsgebruik ontregelt verdachte in ernstige mate. Om vroegtijdige terugval in middelen te voorkomen, geniet het de voorkeur om verdachte eerst in een klinische setting te behandelen en daarna verder te behandelen in een ambulante situatie.
Een aanvankelijk klinische en daarna ambulante forensische behandeling wordt geadviseerd, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor komt naar voren dat ook de reclassering het recidivegevaar als hoog inschat. Om het recidiverisico te verlagen acht de reclassering behandeling en begeleiding noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling en
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Verdachte is reeds geaccepteerd door de FPA Heiloo. Vanuit de FPA konden geen uitspraken worden gedaan over een opnamedatum, maar wel is de toezegging gedaan dat verdachte aansluitend op de detentie kan worden opgenomen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard mee te werken aan het plan van aanpak van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat het vanuit een oogpunt van voorkomen van recidive van groot belang is dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Deze voorwaarden zullen daarom aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht direct uitvoerbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen echter aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen concrete aanwijzingen worden ontleend dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht genoemde eisen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden en het toezicht niet direct uitvoerbaar verklaren.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

vordering
De benadeelde partij [aangever 3] afhaal- en bezorgcentrum VOF, vertegenwoordigd door [aangever 3], heeft door tussenkomst van mr. J.B. Biezen als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 11.120,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- omzetverlies koffieverkoop (€ 1.750,-)
- levensmiddelen (€ 700,-)
- vernielde/ontvreemde inventaris (€ 6.244,36)
- apparatuur internetbestelling (€ 126,-)
- contanten uit kassa (€ 300,-)
- huurdersbelang (€ 2.000,-).
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 160,- aan proceskosten (inschakelen advocaat).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat hij de politie opdracht zal geven het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 241,- – waarover verdachte heeft verklaard dat het afkomstig is van de inbraak in het bedrijf van de benadeelde – terug te geven aan de benadeelde partij. Tot dit bedrag komt de post ‘contanten uit kassa’ daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de post ‘omzetverlies koffieverkoop’ niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu deze gestelde schade niet is onderbouwd.
De officier van justitie acht de vordering voor het overige, dat wil zeggen tot een bedrag van € 9.179,36, toewijsbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is evenals de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij bij gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk is met betrekking tot de post ‘omzetverlies koffieverkoop’.
De benadeelde partij moet voorts wat de raadsman betreft in de gehele post ‘contanten uit kassa’ ad € 300,- niet-ontvankelijk verklaard worden.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat het onder de post ‘vernielde/ontvreemde inventaris’ opgenomen bedrag van € 2.148,76 voor een beveiligingscamera, te hoog is. De verdediging acht een bedrag van niet meer dan € 700,- redelijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij in het deel van de vordering dat ziet op omzetverlies aan koffieverkoop (€ 1.750,-) niet-ontvankelijk verklaard moet worden, aangezien het gevorderde bedrag niet is onderbouwd.
Voor wat betreft de post ‘contanten uit de kassa’ acht de rechtbank van belang dat onder verdachte in de nacht van de inbraak een geldbedrag ad € 241,- in beslag is genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag de geldsom is die uit de kassa is weggenomen. Gelet op de toezegging van de officier van justitie ter zitting dat het in beslag genomen geldbedrag ad € 241,- zal worden uitbetaald aan de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde wat betreft de post ‘contanten uit kassa’ reeds schadeloos wordt gesteld, zodat er geen aanleiding bestaat deze post nog geheel of gedeeltelijk toe te wijzen.
Met betrekking tot de geclaimde vergoeding voor een beveiligingscamera overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde specificatie van de schade aan de inventaris niet blijkt of het genoemde bedrag de dagwaarde van de camera betreft of de nieuwwaarde. In zoverre is de vordering onvoldoende onderbouwd. Nu de verdediging deze post tot een bedrag van € 700,- niet heeft betwist, zal de rechtbank dit bedrag, als vergoeding van rechtstreekse schade, toewijzen en de benadeelde partij op dit punt voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Concreet betekent dit dat het geclaimde bedrag ten aanzien van ‘vernielde/ontvreemde inventaris’ van € 6.244,36 wordt verminderd met € 2.148,76 en vermeerderd met € 700, hetgeen resulteert in een vergoeding van 4.795,60.
Het resterende deel van de vordering is niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit schade die rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Samengevat zal de vordering worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 7.621,60, opgebouwd uit de volgende posten:
Inventaris € 4795,60
Huurdersbelang € 2000,00
Ontvanger PC € 126,00
Levensmiddelen € 700,00.
Het totaalbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 160,-.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van een bedrijfsinbraak] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte in
zaak A onder 4is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte de in
zaak A onder 1, 2 en 3en in
zaak Bten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
330 (driehonderddertig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148c te Haarlem en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en werkt mee aan urinecontroles.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich laat opnemen bij de Forensisch Psychiatrisch Afdeling (FPA) te Heiloo of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
In het kader van nazorg zal veroordeelde worden aangemeld voor ambulante behandeling bij een nader te bepalen instantie (afhankelijk van de woonplaats van veroordeelde).
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien tijdens de klinische opname blijkt dat begeleid wonen geïndiceerd is, is veroordeelde verplicht om te verblijven bij een nader te bepalen voorziening voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang. Hij dient zich bij een plaatsing aldaar te houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Indien tijdens de opname blijkt dat veroordeelde zelfstandig kan wonen, is hij verplicht zijn medewerking te verlenen om ambulante woonbegeleiding op te starten.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 3] afhaal- en bezorgcentrum vofgeleden materiële schade tot een bedrag van
€ 7.621,60 (zevenduizend zeshonderdeenentwintig euro en zestig cent)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 3] afhaal- en bezorgcentrum vof, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 160,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever 3] afhaal- en bezorgcentrum vofde verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.641,60 (zevenduizend zeshonderdeenenveertig euro en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal
152dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.C. Koelman, voorzitter,
mrs. M.S. Lamboo en B. de Wilde, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2021.
Mr. De Wilde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.