ECLI:NL:RBNHO:2021:2805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8275024 \ CV EXPL 20-633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en cessie van vorderingen door passagiers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben drie passagiers hun vordering tot compensatie voor een geannuleerde vlucht gecedeerd aan een derde partij. De vervoerder, Czech Airlines, heeft de compensatie aan deze derde partij reeds uitbetaald, waardoor de passagiers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Praag naar Skopje op 22 en 23 juli 2018, die geannuleerd werd. Ze vroegen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwistte de vordering, onder andere op basis van de cessie van vorderingen.

De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de passagiers sub 1, sub 3 en sub 4 niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, omdat zij hun vordering hadden gecedeerd. Passagier sub 2, die niet had ingecheckt voor de geannuleerde vlucht, had wel recht op compensatie, omdat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat deze passagier geen recht had op vergoeding. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 753,21 aan passagier sub 2, bestaande uit een hoofdsom, restitutie voor de ticketprijs en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente.

De proceskosten werden door iedere partij zelf gedragen, en de kantonrechter heeft een certificaat voor de Europese procedure voor geringe vorderingen aan de beschikking gehecht. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8275024 \ CV FORM 20-633
Uitspraakdatum: 10 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: J. Gyzel (DAS)
tegen
de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats
Czech Airlines
gevestigd te Praag (Tsjechië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: M. Vavera

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 17 januari 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 16 april 2020;

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam, via Praag (Tsjechië) naar Skopje (Macedonië) op 22 juli 2018 en 23 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Praag naar Skopje, hierna: de vlucht, is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 950,00 aan restitutie voor vliegtickets;
- € 380,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat passagiers sub 1, sub 3 en sub 4 hun vordering hebben gecedeerd aan een derde partij en de compensatie van deze passagiers reeds aan deze partij is uitbetaald. Zodoende hebben deze passagiers in dezen geen vorderingsrecht meer. De vervoerder heeft in dit kader ook de ‘Assignment Forms’ overgelegd waaruit blijkt dat de betreffende passagiers hun vordering aan de derde partij gecedeerd hebben. In tegenstelling tot hetgeen de vervoerder aanvoert, blijkt niet uit de e-mailcorrespondentie met de (in de onderhavige procedure) gemachtigde van de passagiers dat zij de cessie voorafgaand aan de procedure heeft medegedeeld. Desalniettemin slaagt dit verweer van de vervoerder.
4.3.
Betreffende de passagier sub 2 voert de vervoerder aan dat zij niet heeft ingecheckt voor de geannuleerde vlucht, waardoor zij volgens art. 3 lid 2 sub a van de Verordening geen recht op vergoeding heeft. In een door de vervoerder zelf ter onderbouwing van haar verweer aangevoerde artikel, staat dat passagiers, om onder de werkingssfeer van de Verordening te vallen, zich bij de incheckbalie dienen te hebben gemeld “behalve in geval van annulering (...)”. Nu in het onderhavige geval sprake is van annulering, faalt dit verweer.
4.4.
Daarnaast voert de vervoerder aan dat de gemachtigde van passagier sub 2 heeft geweigerd bankgegevens te verstrekken. De vervoerder voert aan dat zij had willen meewerken aan het terugbetalen van de ticketprijs en dat de onderhavige procedure derhalve vermeden had kunnen worden. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt echter duidelijk dat zij voornemens was alleen de ticketprijs terug te betalen en zich op het standpunt stelde dat de passagier geen verdere compensatie zou ontvangen. Derhalve kan aan dit verweer voorbij worden gegaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande zullen passagiers sub 1, sub 3 en sub 4 niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De vordering ter compensatie van passagier sub 2 ten aanzien van de annulering van de vlucht zal, nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, worden toegewezen. Ook de vordering tot restitutie van de vliegticket van passagier sub 2 zal worden toegewezen. Nu de kosten voor de tickets enkel zijn gevorderd voor alle passagiers tezamen, is niet te achterhalen wat de precieze ticketprijs is geweest voor de betreffende passagier. Derhalve zal de vordering worden toegewezen als de totale ticketprijs gedeeld door vier (€ 950,00 / 4 = € 237,50).
4.6.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten
€ 115,71 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.8.
Nu zij over en weer in het gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten door iedere partij zelf worden gedragen.
4.9.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen in de Tsjechische taal aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers sub 1, sub 3 en sub 4 niet-ontvankelijk in het verzoek;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagier sub 2 van € 753,21 (bestaande uit
€ 400,00 hoofdsom, € 237,50 aan restitutie voor de ticketprijs en € 115,70 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 637,50 van dat bedrag vanaf 14 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open