In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur van zijn vlucht van Wenen naar Bangkok op 7 juli 2019. De passagier vorderde compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag tijdens de voorgaande vlucht, waardoor het toestel een inspectie moest ondergaan.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende informatie had verstrekt om zijn vordering te onderbouwen en dat de luchtvaartmaatschappij niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de vertraging van de vlucht inderdaad het gevolg was van de blikseminslag, een buitengewone omstandigheid, en dat de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de compensatie. De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben getroffen om vertragingen te voorkomen, zelfs in het geval van buitengewone omstandigheden. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de rechten van luchtreizigers en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen.