ECLI:NL:RBNHO:2021:2803

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8133947 \ CV EXPL 19-16793
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door blikseminslag en inspectie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur van zijn vlucht van Wenen naar Bangkok op 7 juli 2019. De passagier vorderde compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag tijdens de voorgaande vlucht, waardoor het toestel een inspectie moest ondergaan.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier voldoende informatie had verstrekt om zijn vordering te onderbouwen en dat de luchtvaartmaatschappij niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de vertraging van de vlucht inderdaad het gevolg was van de blikseminslag, een buitengewone omstandigheid, en dat de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de compensatie. De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben getroffen om vertragingen te voorkomen, zelfs in het geval van buitengewone omstandigheden. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de rechten van luchtreizigers en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8133947 \ CV EXPL 19-16793
Uitspraakdatum: 27 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Frankrijk)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Austrian Airlines Aktiengesellschaft
gevestigd te Wenen (Oostenrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 19 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte ingediend.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam, via Wenen (Oostenrijk), naar Bangkok (Thailand) op 7 juli 2019.
2.2.
De vlucht van Wenen naar Bangkok, hierna: de vlucht, heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Allereerst heeft zij aangevoerd dat de passagier niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht (de kantonrechter begrijpt: stelplicht). Volgens de vervoerder had de passagier minimaal moeten stellen hoe, met welke vlucht(en) en hoe laat hij op de eindbestemming is gearriveerd om aan deze plicht te voldoen. Daarnaast doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij voert aan dat het toestel tijdens de direct aan de vlucht voorafgaande vlucht te kampen kreeg met een blikseminslag. Te Wenen diende het toestel daarom uitgebreid te worden geïnspecteerd en, waar nodig, gerepareerd. Er was geen reservevliegtuig voorhanden waarmee de vlucht kon worden uitgevoerd, dus moest worden gewacht tot de inspectie voltooid was. De blikseminslag is een van buiten komende omstandigheid waar de luchtvaartmaatschappij geen invloed op kan uitoefenen. De blikseminslag heeft de uiteindelijke vertraging van de vlucht veroorzaakt en de vertraging is daarmee het gevolg van een buitengewone omstandigheid. De vervoerder voert voorts aan dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen ter beperking of voorkoming van de vertraging.
4.2.
De vervoerder betwist tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Allereerst zal het verweer van de vervoerder ten aanzien van de stelplicht van de passagier worden beoordeeld. Dit verweer slaagt niet. In de dagvaarding staat de naam van de passagier, is de vluchtdatum en het vluchtnummer vermeld, alsmede de vertrek- en aankomstplaats. Daarnaast heeft de passagier gesteld dat zijn vlucht is vertraagd en wordt een beroep gedaan op artikel 7 van de Verordening. Weliswaar is dit summiere informatie, voor de vervoerder, die immers over alle vluchtinformatie beschikt, is dit voldoende om zich te kunnen verweren. Voor zover de passagier in de dagvaarding niet aan de stelplicht heeft voldaan, is dat in de repliek hersteld. Het was voor de vervoerder zonder meer duidelijk waartegen zij zich moest verweren en zij heeft ook reeds in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer tegen de vordering gevoerd.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van méér dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Bangkok. Gelet hierop is de vervoerder compensatie aan de passagier verschuldigd, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging is ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden, in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden - behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht - dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
Niet in geschil is dat het toestel waarmee de vlucht werd uitgevoerd tijdens de voorgaande vlucht is getroffen door bliksem en dat het toestel vervolgens verplicht een inspectie moest ondergaan. Een blikseminslag is een van buiten komende omstandigheid waar een luchtvaartmaatschappij geen invloed op kan uitoefenen. De blikseminslag en daarop volgende inspectie hebben, getuige het vluchtrapport overgelegd door de vervoerder, een langdurige vertraging van 120 minuten veroorzaakt. Tevens is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid. Indien de buitengewone omstandigheid zich niet had voorgedaan, had de passagier immers met slechts ca. een uur vertraging de eindbestemming bereikt.
5.5.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft in dit kader gesteld dat er te lang is gewacht met het aanvangen van de inspectie en dat er een reservetoestel ingezet had kunnen worden, aangezien Wenen de thuisbasis is van de vervoerder. De vervoerder heeft dat betwist en aangevoerd dat de inspectie zo spoedig mogelijk na de landing heeft plaatsgevonden. De technische dienst had het druk met andere vliegtuigen die aandacht behoefden. Dat verweer wordt gevolgd: niet is gebleken dat het ten behoeve van de vliegveiligheid uitvoeren van een dergelijke inspectie sneller had gekund of gemoeten. Wat betreft het inzetten van een reservevliegtuig, voert de vervoerder aan dat de vlucht uitgevoerd zou worden met een Boeing 777. Dat is een vliegtuig met een flinke omvang en capaciteit, waar de vervoerder aanvoert er in totaal slechts zes van te bezitten. Het inzetten van een reservevliegtuig is derhalve begrijpelijkerwijs niet zomaar mogelijk. Tot slot stelt de passagier dat hij omgeboekt had moeten worden naar een andere vlucht en noemt hierbij een vlucht die van Amsterdam via Frankfurt naar Bangkok vloog. De vervoerder heeft aangetoond dat het in het onderhavige geval onlogisch en onpraktisch was om de passagier naar die andere vlucht om te boeken. De passagier had dan reeds in Amsterdam omgeboekt dienen te worden, terwijl nog onbekend was hoe lang de vertraging te Wenen zou (voort)duren. Gelet op het voorgaande, kan de vraag of alle redelijke maatregelen door de vervoerder zijn getroffen om de vertraging te beperken bevestigend worden beantwoord.
5.6.
De vordering van de passagier tot compensatie op grond van de Verordening wordt afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter