In deze zaak hebben de passagiers, die als wettelijk vertegenwoordigers optreden voor hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend tegen de buitenlandse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagiers stellen dat zij te maken hebben gehad met een instapweigering en vragen compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De feiten van de zaak zijn als volgt: de passagiers hadden een vervoersovereenkomst voor een vlucht van Amsterdam via München naar Alicante op 19 april 2019, maar arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming. De vervoerder heeft de claim van de passagiers betwist en aangetoond dat zij te laat waren met inchecken.
De kantonrechter heeft het procesverloop in detail bekeken, inclusief de ingediende vorderingsformulieren en de correspondentie tussen partijen. De passagiers hebben verzocht om een vergoeding van € 2.188,67, inclusief compensatie op basis van de Verordening en bijkomende kosten. De vervoerder heeft echter betwist dat de passagiers recht hebben op compensatie, en heeft bewijs geleverd dat de vlucht niet overboekt was en dat de passagiers te laat waren met inchecken.
Na beoordeling van de feiten heeft de kantonrechter vastgesteld dat de passagiers niet voldaan hebben aan de vereisten van de Verordening, omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor tijdig inchecken. De vordering van de passagiers is afgewezen, evenals hun verzoek om vergoeding van aanvullende kosten. De proceskosten zijn toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk hebben gekregen. De beschikking is gegeven door kantonrechter M.M. Kruithof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.