ECLI:NL:RBNHO:2021:2795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
8296850 \ CV FORM 20-1092
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengerechtelijke kosten in luchtvaartzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij airBaltic vanwege een vertraagde vlucht op 5 juni 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door Webcasso B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers claimden een bedrag van € 500,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van de vertraging die hen meer dan drie uur na de geplande aankomst op hun eindbestemming heeft gebracht.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging te wijten was aan deze buitengewone omstandigheden. De enkele verwijzing naar een IATA-code was onvoldoende om dit te onderbouwen. Hierdoor werd de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat de passagiers niet hadden aangetoond dat de gemaakte kosten meer omvatten dan gebruikelijke aanmaningen.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van de passagiers. De beslissing werd genomen op 10 februari 2021 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8296850 \ CV FORM 20-1092
Uitspraakdatum: 10 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]beiden wonende te [woonplaats] (Litouwen)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Webcasso B.V.
tegen
airBaltic
gevestigd te Riga (Letland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: I. Purins

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 januari 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 27 maart 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam, via Riga (Letland), naar Palanga (Litouwen) op 5 juni 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Riga is met vertraging uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij voert aan dat de vlucht is vertraagd ten gevolge van een besluit van de luchtverkeersleiding. Dit besluit betrof, aldus de vervoerder, restricties op luchthaven Schiphol. De vervoerder heeft een tweetal producties overgelegd waaruit dit zou blijken: een screenshot van een Eurocontrol systeemlog en een screenshot van een intern systeemlog. Uit de screenshot van het interne systeemlog (productie 2 bij formulier C) is een vertraging op te maken die verwijst naar IATA code 89. Deze code 89 staat voor: “RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS (…)”. Een nadere toelichting van de specifieke oorzaak van de code ontbreekt. Bovendien heeft de vervoerder geen bewijs van communicatie vanuit de luchtverkeersleiding overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat het een specifiek aan het toestel opgelegd besluit betreft. Uit de screenshot van het Eurocontrol systeemlog is dit in ieder geval niet op te maken. Voor een geslaagd beroep op buitengewone omstandigheden is een blote verwijzing naar IATA code 89 onvoldoende. Het dient duidelijk te zijn dat het om een restrictie gaat opgelegd door de luchtverkeersleiding aan specifiek het toestel waarmee de vlucht wordt uitgevoerd. Dat is hier onvoldoende onderbouwd. Het is daarmee door de vervoerder niet aangetoond dat de vertraging van de vlucht te wijten is aan een buitengewone omstandigheid.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. Er wordt om die reden niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.4.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De passagiers heeft onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij voor het merendeel ongelijk krijgt.
4.6.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.7.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open