In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij airBaltic vanwege een vertraagde vlucht op 5 juni 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door Webcasso B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers claimden een bedrag van € 500,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van de vertraging die hen meer dan drie uur na de geplande aankomst op hun eindbestemming heeft gebracht.
De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging te wijten was aan deze buitengewone omstandigheden. De enkele verwijzing naar een IATA-code was onvoldoende om dit te onderbouwen. Hierdoor werd de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat de passagiers niet hadden aangetoond dat de gemaakte kosten meer omvatten dan gebruikelijke aanmaningen.
De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van de passagiers. De beslissing werd genomen op 10 februari 2021 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.