ECLI:NL:RBNHO:2021:2746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
8402497 \ CV FORM 20-2765
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en Société Air France S.A. over de compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Marseille naar Amsterdam op 26 maart 2018, die werd geannuleerd. EUclaim, die de vordering van de passagier had overgenomen, verzocht de vervoerder om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een capaciteitsreductie door slechte weersomstandigheden, die door de luchtverkeersleiding was opgelegd.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven had beperkt vanwege mist, wat leidde tot de annulering van meerdere vluchten, waaronder die van de passagier. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de annulering, aangezien deze niet inherent was aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij.

Daarom werd het verzoek van EUclaim afgewezen en werd de proceskostenveroordeling aan EUclaim opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat EUclaim de kosten van de procedure moest dragen, omdat zij ongelijk kreeg in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8402497 \ CV FORM 20-2765
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUclaim B.V.
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
verder te noemen: EUclaim
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Société Air France S.A.
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 16 maart 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 13 augustus 2020.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] , hierna: de passagier, heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Marseille (Frankrijk) naar Amsterdam op 26 maart 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van de passagier is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagier heeft zijn vermeende vorderingsrecht aan EUclaim overgedragen.
2.4.
EUclaim heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met de annulering van de vlucht.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
EUclaim verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75, subsidiair € 48,40, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 april 2018;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
EUclaim baseert haar verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
EUclaim stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Hij voert primair aan dat EUclaim niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de akte van cessie onleesbaar is. Subsidiair wordt een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. Daartoe heeft de vervoerder, onder meer, het volgende aangevoerd.
3.5.
Op 26 maart 2018 heeft de luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) vanwege de aangekondigde slechte weersomstandigheden de capaciteit van de luchthaven sterk naar beneden bijgesteld. In de eerste instantie heeft de LVNL de capaciteit gehalveerd en daarna met 70% beperkt. Vervolgens heeft Eurocontrol regulaties afgekondigd, zodat er minder luchtverkeer op Schiphol werd toegelaten. De vlucht van de passagier stond gepland om te vertrekken om 07:40 UTC. De geplande aankomsttijd was om 09:40 UTC. Omstreeks het geplande moment van aankomst van de vlucht in kwestie mochten er slechts 32 vluchten per uur landen. Door de capaciteitsreductie als gevolg van de slechte weersomstandigheden was de vervoerder genoodzaakt om de vlucht van de passagier te annuleren. Het reduceren van de capaciteit is een maatregel die de luchtverkeersleiding treft om de veiligheid in het luchtverkeer als geheel te waarborgen. Het vaststellen van de capaciteit is dus geen onderdeel van de bedrijfsvoering van de vervoerder. De beperking van de capaciteit omwille van de veiligheid is voor de vervoerder een van buiten komende gebeurtenis en is daarmee niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de vervoerder.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
EUclaim heeft bij productie 1 de akte van cessie overgelegd. Daaruit volgt dat de passagier zijn vordering aan EUclaim heeft overgedragen. Derhalve faalt het primair verweer van de vervoerder en is EUclaim ontvankelijk in haar vordering.
4.3.
Vast staat dat de vlucht van de passagier is geannuleerd. Niet is gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening. Gelet daarop is de vervoerder in beginsel gehouden de passagier te compenseren. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op 26 maart 2018 omstreeks het geplande moment van aankomst van de vlucht in kwestie een capaciteitsreductie van kracht was, waardoor een beperkt aantal vluchten op Schiphol mocht landen. Blijkens het overgelegde rapport van Eurocontrol was er sprake van beperkt zicht door mist vanaf 05:40 UTC tot 11:40 UTC. De vervoerder heeft toegelicht dat hij door deze omstandigheden genoodzaakt was om meerdere vluchten naar Amsterdam, waaronder de vlucht van de passagier, te annuleren. Uit de bij het processtuk gevoegde afbeelding blijkt dan ook dat de vervoerder vanaf 05:40 UTC tot 11:40 UTC meerdere vluchten naar Amsterdam, waaronder de vlucht in kwestie, heeft geannuleerd. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat het annuleren van vluchten als gevolg van een capaciteitsreductie niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft immers geen andere keuze gehad dan het annuleren van de vluchten vanwege de capaciteitsreductie door de luchtverkeersleiding. Gelet op het voorgaande levert de capaciteitsreductie van de luchtverkeersleiding als gevolg van de slechte weersomstandigheden een buitengewone omstandigheid op.
4.5.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij een buffer in zijn schema heeft. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat van de vervoerder in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij een grotere buffer inruimt om annuleringen op zeer verstoorde dagen te voorkomen. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval had moeten nemen om de annulering te voorkomen. De passagier is omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht op dezelfde dag. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
4.6.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van EUclaim afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van EUclaim, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van EUclaim, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt EUclaim tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 75,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
veroordeelt EUclaim tot betaling van € 37,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
5.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open