In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en Société Air France S.A. over de compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Marseille naar Amsterdam op 26 maart 2018, die werd geannuleerd. EUclaim, die de vordering van de passagier had overgenomen, verzocht de vervoerder om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een capaciteitsreductie door slechte weersomstandigheden, die door de luchtverkeersleiding was opgelegd.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven had beperkt vanwege mist, wat leidde tot de annulering van meerdere vluchten, waaronder die van de passagier. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de annulering, aangezien deze niet inherent was aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij.
Daarom werd het verzoek van EUclaim afgewezen en werd de proceskostenveroordeling aan EUclaim opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat EUclaim de kosten van de procedure moest dragen, omdat zij ongelijk kreeg in de vordering.